Inleiding
1.1 Context, aanleiding en omschrijving vraagstuk
Basisschool De Bi??nkorf is een katholieke ervaringsgerichte Jenaplanschool in Amsterdam. De belangrijke inspiratiebronnen zijn de basisprincipes van het Jenaplanonderwijs en het Ervaringsgericht onderwijs als eigentijdse invulling van het Jenaplanconcept, de christelijke waarden als respect, naastenliefde en solidariteit. De school staat open voor kinderen met verschillende achtergronden en geloofsovertuigingen zonder de ene geloofsovertuiging ‘boven’ de ander te plaatsen. De verschillen worden gezien als een belangrijke waarde. Essentieel is dat alle leden van de school respectvol met elkaar (leren) omgaan.
Missie van de school:
‘ Wij kunnen niet van alle kinderen sterren maken, maar we kunnen onze kinderen wel laten stralen!’
De Bi??nkorf is een middelgrote basisschool van ongeveer 325 kinderen verdeeld over 13 groepen. De school ligt in Nieuwendam-Noord; een wijk met zowel hoog- als laagbouw, veel ruimte en groen. De school is geen ‘buurtschool’, d.w.z. dat onze kinderen uit alle wijken van Stadsdeel Noord komen. Het team (2011) bestaat uit 26 medewerkers. Naast de groepsleiders zijn er een directeur, een intern begeleider, een taalco??rdinator, verrijkingsco??rdinator, een vakleerkracht gym, twee onderwijsondersteuners, een identiteitsbegeleider, een ICT-er en een administratief medewerkster werkzaam binnen de school.
Basisschool De Bi??nkorf heeft de aanleiding voor het onderzoek gegeven. Sinds september zit er een leerling met Down syndroom bij de kleuterbouw. De school loopt tegen vragen zoals: Wat is er nodig om een leerling met Downsyndroom te begeleiden? Wat zijn de toekomstperspectieven voor kinderen met Downsyndroom? Welke begeleiding hebben we nodig? Wat hebben leerkrachten nodig om die kinderen binnen het regulier basisonderwijs de optimale zorg te bieden die zij verdienen en nodig hebben?
Momenteel kan de leerling niet zelfstandig in de klas zijn en er is extra begeleiding nodig. Met het oog op de Wet Passend Onderwijs, gaat het in de toekomst steeds meer gebeuren dat leerlingen met Downsyndroom in het regulier basisonderwijs komen. Daarnaast is het voor de school allemaal nieuw en proberen ze een weg te vinden naar de beste begeleiding, maar dat valt nog niet mee.
De vraag van de school aan mij is: Wat heeft basisschool ‘De Bi??nkorf’ nodig om kinderen met het Downsyndroom optimaal te begeleiden in het onderwijsleerproces?
Ik ben daarna gaan kijken wat de huidige situatie is en wat de gewenste situatie is rondom de optimale begeleiding van leerlingen met Downsyndroom.
Naast dat het voor de school een relevant onderzoek is en dat het een maatschappelijke betrekking heeft gezien de Wet Passend Onderwijs, vind ik het zelf ook ontzettend interessant om hier aan te werken. Mijn interesse lag altijd al bij kinderen met een beperking, maar ik kan nu mijn interesse met mijn vakgebied(en) combineren.
1.2 Doelstelling
In het onderzoek wordt er antwoord geven op de volgende onderzoeksvraag:
Wat is op basisschool De Bi??nkorf in Amsterdam de huidige situatie en wat is de gewenste situatie rondom het verzorgen van passend onderwijs aan een leerling met Down syndroom en wat heeft de school nodig om van de huidige naar de gewenste situatie te komen?
Door het beantwoorden van deze hoofdvraag en de deelvragen, wordt uiteindelijk goed in kaart gebracht en inzichtelijk gemaakt welke situatie er nu op de school speelt en welke situatie gewenst is voor alle betrokken partijen en wat er voor nodig is om dat te bereiken.
”Aan de hand van de in kaart gebrachte situatie, worden er aanbevelingen voor de school geschreven met als doel de school op weg te helpen in de optimale begeleiding rondom een leerling met Downsyndroom. 2. Onderzoeksvragen
”
2.1 Hoofdvraag
Hoofdvraag: Wat is op basisschool De Bi??nkorf in Amsterdam de huidige en gewenste situatie rondom het verzorgen van passend onderwijs aan een leerling met Downsyndroom en wat heeft de school nodig om van de huidige naar de gewenste situatie te komen?
2.2 Deelvragen
2.2.1 Wat is de huidige situatie op Basisschool De Bi??nkorf met betrekking tot het verzorgen van passend onderwijs aan een leerling met Downsyndroom?
Wat is het beleid van school en het samenwerkingsverband?
Wat is het ondersteuningsprofiel in het kader van passend onderwijs?
Wat is de visie van de school op kinderen met Downsyndroom?
Wat is het toekomstperspectief voor De Bi??nkorf met betrekking tot de begeleiding van kinderen met Downsyndroom?
2.2.2. Downsyndroom in het regulier basisonderwijs
– Wat zijn de wensen en verwachtingen van de directie rondom de deelname van een leerling met Downsyndroom aan het regulier basisonderwijs?
– Wat zijn de wensen en verwachtingen van het team rondom de deelname van een leerling met Downsyndroom aan het regulier basisonderwijs?
– Wat zijn de wensen en verwachtingen van de ouders rondom deelname van hun kind met Downsyndroom aan het regulier basisonderwijs?
2.2.3. Wat zijn de ervaringen op een reguliere basisschool die al een aantal jaren een leerling met Downsyndroom begeleiden?
3. Theoretisch kader
3.1 Inleiding theoretisch kader: gebruikte begrippen, relaties tussen begrippen
Kernbegrippen en relaties tussen begrippen
In het theoretisch kader zullen de volgende begrippen toegepast en nader uitgelegd worden:
Het verdrag van Salamanca is de grondslag van de wet passend onderwijs. Het verdrag maakte het sinds 1994 mogelijk dat alle kinderen, dus ook de kinderen met speciale onderwijsbehoeften, onderwijs kunnen volgen. Per 1 augustus 2014, de Wet Passend Onderwijs, is er een nieuwe wet in Nederland die het mogelijk moet maken om ook leerlingen met speciale onderwijsbehoeften binnen het regulier onderwijs op te vangen. Hierin worden de begrippen zorgplicht, samenwerkingsverband en het schoolondersteuningsprofiel opgenomen. Deze behoren allen tot de Wet Passend Onderwijs.
Door de historische achtergronden van integratie in het regulier basisonderwijs vanaf de negentiende eeuw tot de huidige situatie te beschrijven zetten we de wet passend onderwijs binnen het juiste perpectief. Vervolgens komen de kenmerken van Downsyndroom aan bod. Waaraan zijn deze kinderen te herkennen en wat zijn hun specifieke onderwijsbehoeften?
Als laatste worden de voor- en nadelen van Downsyndroom in het regulier basisonderwijs beschreven: Wat zijn de voor- en nadelen voor kinderen met een beperking binnen het regulier basisonderwijs?
3.2 Verdrag van Salamanca, de grondslag van passend onderwijs
Het onderwijsbeleid is er sinds begin jaren ’90 op gericht om meer leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften op te nemen in het regulier onderwijs. Dit komt mede door de internationale verdragen als de Salamanca Statement (Unesco, 1994)[ World conference on special needs education. (1994). The Salamanca Statement. Geraadpleegd van http://www.inclusie.ugent.be/pics/salamancastatement.pdf
]. In 1994 tekende de toenmalige minister van Onderwijs, Jo Ritzen, dit verdrag. Dit verdrag geeft duidelijk aan om een toegankelijke gemeenschap te cre??ren waarin alle kinderen onderwijs kunnen volgen. Het plaatsen van kinderen op reguliere scholen is het meest effectief gebleken. Dit verdrag roept alle landen die het verdrag getekend hebben, op om het mogelijk te maken dat alle kinderen met speciale onderwijsbehoeften worden opgenomen en dus toegang hebben tot het regulier onderwijs tenzij er dringende redenen zijn dat niet te doen. Het verdrag van Salamanca heeft als uitgangspunt: ‘Wat regulier kan, moet regulier’. De kosten spelen hierbij ook een grote rol. De kosten voor leerlingen binnen het speciaal onderwijs liggen aanmerkelijk hoger dan een leerling op het regulier onderwijs. Daarnaast is het aantal leerlingen binnen het speciaal onderwijs afgelopen jaren toegenomen. Had het speciaal onderwijs in 1999 43.400 leerlingen, was het in 2005 al 60.000 leerlingen. Deze groei zit met name bij de leerlingen met (ernstige) gedragsproblemen, het zogeheten cluster 4. Ook het aantal leerlingen met een rugzak en ambulante begeleiding is enorm gestegen. Het is een mooie ambitie en daarnaast een kostenbeheersing.
”
3.3 Wet Passend onderwijs
Met de wet op het Passend Onderwijs geeft de Nederlandse overheid met ingang van schooljaar 2012-2013 uitvoering aan het Salamanca Statement. Met dit statement zijn 92 landen overeengekomen dat reguliere scholen aangepaste onderwijsprogramma’s moeten bieden aan alle kinderen, ongeacht fysieke, intellectuele, sociale, emotionele of taal verschillen. De reguliere onderwijsinstellingen komen tegemoet aan de onderwijsbehoeften van ieder kind en bieden zogenaamd inclusief of passend onderwijs.
”Met passend onderwijs wordt meer maatwerk voor leerlingen mogelijk. Meer en meer leerlingen krijgen zo een plek die uitgaat van hun mogelijkheden maar rekening houdt met hun beperkingen. Dat kan op een reguliere school met extra ondersteuning zijn, maar ook in het speciaal onderwijs. Ouders hoeven geen ingewikkelde procedures te doorlopen. Scholen krijgen de zorgplicht en werken in samenwerkingsverbanden samen om leerlingen die passende plek te bieden. Dit wordt geregeld in een budgettair beheersbaar, transparant systeem zonder overbodige bureaucratie. Daarbij wordt steeds aansluiting gezocht met het bredere jeugddomein.[ Ministerie OCW. (2014). Plan van aanpak passend onderwijs. Geraadpleegd op 07-06-2015 van https://www.passendonderwijs.nl/wp-content/uploads/2014/08/Plan-van-aanpak-passend-onderwijs-2014-2020.pdf
]
In het kader van de Wet op het passend onderwijs wordt van iedere school verwacht dat zij een schoolondersteuningsprofiel opstelt. Hoe dit wordt vormgegeven en gerealiseerd verschilt per school. Alle scholen binnen de ASKO (Amsterdamse Stichtingen voor Katholiek Onderwijs) zijn bezig met het invoeren van handelingsgericht werken.
Basisschool De Bi??nkorf vermijdt het woord ‘zorg’ zoveel mogelijk, omdat de taak van de school primair het geven van onderwijs is. Iedere leerling heeft bepaalde onderwijsbehoeften, verschillen zijn er altijd en voor een groot deel inpasbaar in het onderwijs. Sommige leerlingen hebben onderwijsbehoeften waar een bepaalde (reguliere) school niet aan kan voldoen. Bijvoorbeeld omdat zij de juiste expertise niet in huis heeft of, omdat gezien de beschikbare formatie, in een specifiek geval te weinig individuele aandacht, begeleiding of fysieke verzorging kan worden geboden.
3.3.1 Doelen passend onderwijs
Met de invoering van passend onderwijs heeft het ministerie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de volgende doelen gesteld:
* Transparante toewijzing van extra ondersteuning:
Ouders melden hun kind met een extra ondersteuningsbehoefte aan op de school van hun voorkeur. Wanneer de school de zorg niet kan bieden, is de school verantwoordelijk om een zo goed mogelijk passende plek te bieden.
*Goede docenten voor de klas:
Een belangrijke voorwaarde om lessen goed af te kunnen stemmen op de verschillen in de ontwikkeling tussen leerlingen is dat leraren beschikken over complexe vaardigheden. Dat zijn vaardigheden als opbrengstgericht werken, het onderwijs afstemmen op individuele leerlingen en feedback geven. Deze vaardigheden komen vanzelfsprekend ten goede aan alle leerlingen en dus niet alleen aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
* Continu??teit in de ondersteuning:
De invoering van passend onderwijs biedt kansen voor betere overgangen tussen de voorschoolse periode en het primair onderwijs, tussen het primair en voortgezet onderwijs, tussen regulier en (voortgezet) speciaal onderwijs en tussen voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Maar daarvoor moeten de verschillende betrokken partijen wel met elkaar om tafel. Alleen door een gezamenlijke aanpak en afstemming kan continu??teit in de leerlijn van een leerling worden gewaarborgd en kan beter worden ingezet op een goede aansluiting tussen zorg en onderwijsondersteuning.
* Afstemming onderwijs en omgeving:
De afstemming met gemeenten wordt belangrijker. Gemeenten hebben nu al taken die van belang zijn voor het realiseren van passend onderwijs, zoals leerlingenvervoer, onderwijshuisvesting en leerplicht. Samenwerking tussen onderwijs en gemeenten moet voorkomen dat jeugdigen die zowel ondersteuning op school als in de thuissituatie nodig hebben tussen wal en schip vallen, voortijdig de school verlaten of maatschappelijk uitvallen.
3.3.2 Zorgplicht en samenwerkingsverband
Sinds 1 augustus 2014 hebben scholen een zorgplicht. Dit houdt in dat de school een passende plek moet zoeken, als een kind extra ondersteuning nodig heeft. Er zijn drie mogelijkheden:
een aanbod op de eigen school (de school van aanmelding);
een aanbod op een andere reguliere school;
een aanbod op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs.
Samenwerkingsverbanden leggen in hun ondersteuningsplan vast welke ondersteuning de scholen in het samenwerkingsverband bieden en welke leerlingen in aanmerking komen voor extra ondersteuning in het (voortgezet) speciaal onderwijs. De scholen geven in hun schoolondersteuningsprofiel aan wat zij kunnen doen om leerlingen een passende plek te bieden. Zo wordt duidelijk wat het ondersteuningsaanbod in de regio Amsterdam-Diemen is. Ouders melden hun kind aan bij de school van hun voorkeur. Die school heeft vervolgens zorgplicht. Ouders hoeven niet meer zelf langs verschillende scholen om een plek voor hun kind te vinden. Met de zorgplicht wil de overheid voorkomen dat kinderen thuis komen te zitten, omdat er geen passend onderwijsaanbod voor ze is. Een voorwaarde voor passend onderwijs is kwalitatief goed onderwijs in samenhang met een goed werkende ondersteuningsstructuur in en om de school.
Voor leerlingen, ouders, scholen, besturen, het samenwerkingsverband en de
samenwerkingspartners in de jeugdhulpverlening is het van belang dat het helder is wat zij van elke school mogen verwachten aan onderwijskwaliteit en aan basisondersteuning. Met basisondersteuning wordt bedoeld: de mogelijkheden van de school om aan de (onderwijs)ondersteuningsbehoeften van leerlingen te voldoen zonder dat er sprake is van een specifiek arrangement[ Samenwerkingsverband Amsterdam Diemen. (2014). Ondersteuningsplan 2014-2016. Geraadpleegd van op 09-06-2015 van http://www.swvamsterdamdiemen.nl/uploads/Bestanden/Ondersteuningsplan%20SWV%20PO%20270753a146e385ade.pdf
].
Afb. 1 Ondersteuningsplan samenwerkingsverband passend onderwijs Amsterdam-Diemen
3.3.3 Schoolonderteuningsprofiel
In het schoolondersteuningsprofiel van Basisschool De Bi??nkorf wordt uitgelegd dat de school werkt met het 4-sporenbeleid. Het werken met het 4-sporenbeleid/handelingsgerichte groepsplannen waarin onderwijsbehoeften worden beschreven en geclusterd is in stadium van ontwikkeling. De bedoeling is dat de groepsplannen bij de overdracht meegaan naar de volgende bouw. In de kleuterbouw is gestart met groepsplannen beginnende geletterdheid en rekenen en het koppelen daarvan aan het Jenaplan/E.G.O. thema. Men is in de kleuterbouw gestart met het observatie systeem Zien! in het leerlingvolgsysteem Parnassys waarin de leerkracht de leerling scoort op welbevinden, betrokkenheid en competentie.
De leerkracht werkt via het 4-sporenbeleid :
autonoom kunnen werken. Zij hebben de groepsleider nauwelijks nodig (spoor 1);
autonoom kunnen werken na instructie. Ze kunnen zelfstandig aan de slag nadat ze strategie??n en werkwijzen hebben uitgewisseld (spoor 2);
aan de hand genomen moeten worden. Zij hebben onvoldoende steun aan de werkwijze, methoden en materialen (spoor 3); verlengde instructie
Afb. 2 Zorgniveaus
met een individueel handelingsplan werken. Zij worden intensief begeleid (spoor 4); soms eigen leerlijn.
Eventuele verwijzing naar andere, passende school (spoor 5).
Op de afbeelding worden er verschillende zorgniveaus beschreven. Deze staan gelijk aan de sporen die De Bi??nkorf hanteert.
3.4 Historische achtergronden van integratie in het regulier basisonderwijs
In de 19e eeuw werden er scholen gesticht voor wat men toen noemde ‘idiote’ kinderen. Momenteel zouden wij deze kinderen moeilijk lerenden (ML) noemen. Rond 1900 zaten er in Nederland ongeveer honderd leerlingen op deze scholen.
De invoering van de leerplicht in 1901 leidde tot een drastische verandering aldus Graas en Sturm (1991)[ Graas, Th. A.M. En J.C. Sturm, (1991), Over malleschooltjes, rioolklassen en strenge scholen; De moeizame ontwikkeling van het buitengewoon lager onderwijs in het begin van de twintigste eeuw, met speciale aandacht voor voorlopers van de huidige mlk- en zmokscholen. Tijdschrift voor Orthopedagogiek 30.]. Plotseling kreeg het gewone onderwijs de verantwoordelijkheid voor een groep leerlingen waar ze geen raad mee wisten. Kinderen die v’?r 1901 niet naar school zouden zijn gegaan en die nu als lastig en storend werden gezien voor het onderwijs aan ‘normale’ leerlingen. Speciaal onderwijs aan de zogeheten zwakzinnigen ontstond vooral omdat deze leerlingen een last waren voor het reguliere onderwijs.
In de beginjaren werd dit onderwijs op twee verschillende wijzen gegeven:
– afzonderlijke scholen (malleschooltjes) en
– speciale klassen verbonden aan gewone scholen (rioolklassen)
Na verloop van tijd groeide de overtuiging dat de eerste oplossing beter was, omdat in deze situatie de leerlingen niet constant geconfronteerd werden met hun tekortkomingen. Er werd dus gekozen voor de uitbouw van afzonderlijke scholen.
In de zeventiger jaren veranderde de ‘imbecielenscholen’ en ‘debielenscholen’ en werden ze ZML-school en ML-school genoemd. In 1991 waren er in Nederland 121 aparte scholen voor (Z)ML. In 1994 zou het in het totaal om ongeveer 6000 leerlingen gaan.
V’?r 1985 gingen bijna alle kinderen met Downsyndroom naar speciaal onderwijs. Uit een onderzoek over inclusief onderwijs aan kinderen met Downsyndroom (de Graaf, 1995)[ Graaf, G. de. (z.j.). Inclusief onderwijs voor kinderen met Downsyndroom. Down+Up, pp. 37-43 ] blijkt dat een kind met Downsyndroom op een reguliere basisschool een grote uitzondering was. In 1985 werd de Vereniging voor ge??ntegreerde opvoeding van Mongolo??de kinderen (VIM) opgericht (inmiddels is de naam veranderd in: Vereniging voor een ge??ntegreerde opvoeding van kinderen met Downsyndroom). Vanaf 1986 werd ook de Stichting Downsyndroom (SDS) actief, de eerste twee jaren nog als stichting in oprichting. Beide organisaties zijn voorstander van meer mogelijkheden voor integratie van kinderen met Downsyndroom in het reguliere onderwijs. Gesterkt door informatie vanuit deze organisaties gingen vanaf halverwege de jaren tachtig meer ouders van deze kinderen in gesprek met gewone scholen over plaatsingsmogelijkheden voor hun kind. Ook in verschillende andere landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk (Cuckle, 1997) en Australi?? (Bochner & Pieterse, 1996) volgen vanaf midden jaren tachtig kinderen met Downsyndroom steeds vaker onderwijs op een reguliere basisschool.
”In Nederland reageerde de overheid welwillend op deze ontwikkeling door vanaf 1986 extra formatie toe te kennen aan reguliere basisscholen met een kind met Downsyndroom (4 uur leerkracht tijd per week in groep ‘?n/twee ??n 8 uur leerkracht tijd per week vanaf groep drie) en in 2002 door verankering van deze extra financi??le middelen in de Wet op de Leerlinggebonden Financiering (LGF). In 1990 bracht staatssecretaris Wallage de notitie ‘Weer Samen Naar School’ (WSNS) uit. De twee belangrijkste doelstellingen waren het verbeteren van de zorg van het regulier onderwijs voor kinderen met beperkingen en stabilisatie/afname van het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs.
Kenmerkend voor WSNS is het samenwerkingsverband van regulier onderwijs en speciaal onderwijs. Hierdoor was het het mogelijk om kennis, ervaring en middelen met elkaar te delen. Er kwam ook een wijziging op financieel gebied. De financi??n die oorspronkelijk voor het speciaal onderwijs beschikbaar waren, kwamen nu beschikbaar voor het samenwerkingsverband. Leerlingen die voorheen naar het speciaal onderwijs zouden gaan, konden nu met de extra middelen en begeleiding in het regulier onderwijs blijven. Binnen elk samenwerkingsverband kwam een Permanente Commissie Leerlingenzorg (PCL) en elke school moest een intern begeleider aanstellen. Deze was verantwoordelijk voor de co??rdinatie van de leerlingenzorg.
”Voor de groep kinderen die buiten WSNS vielen kwam in augustus 2003 het leerlinggebonden budget ook wel bekend als de rugzak. Sinds 1 augustus 2014 is de LGF opgevolgd door de Wet op Passend Onderwijs. Het systeem van individueel toegekende gelden voor extra ondersteuning is vervangen door een regionaal toegekend totaalbudget waarbij samenwerkingsverbanden van scholen zelf moeten bepalen hoe zij dit budget inzetten. Wat het effect van deze beleidsverandering is op de integratie mogelijkheden van leerlingen met Downsyndroom en/of voor leerlingen met andere beperkingen zal de komende jaren pas duidelijk worden. Mogelijkerwijs ontstaan er door deze decentralisatie ook regionale verschillen.
3.5 Kenmerken Downsyndroom
Het syndroom van Down bestaat al sinds lange tijd. In 1866 heeft Dr. Down het syndroom
ontdekt. In 1959 ontdekten Lejeune en Jocobs dat het downsyndroom in de genen zit. Bij het samensmelten van de eicel en de zaadcel kan het zijn dat ‘?n van de twee een dubbel chromosoom 21 heeft meegekregen waardoor er 3 chromosomen zitten op het
chromosomenpaar 21 in plaats van twee. Het kan ook komen door de deling van de cellen waarbij ‘?n van de cellen 3 chromosomen mee krijgt en de ander 1. Die sterft
vervolgens af en de cel met 3 chromosomen ontwikkelt zich verder. Deze vorm van trisomie komt in 95% van de gevallen voor[ Bird, G., & Buckley, S. (1997). Onderwijskundige behoeften van kinderen met Downsyndroom. Amersfoort, Nederland: V&V Producties.
].
Kinderen met Downsyndroom kunnen zeer van elkaar verschillen in de ontwikkeling. Dat geldt voor alle ontwikkelingsgebieden. Het functioneren binnen de verschillende ontwikkelingsgebieden kan bij hetzelfde kind ook nogal uiteenlopen. Het gaat erom dat elke kind een individuele ontwikkeling doormaakt. Naast de vertraagde ontwikkeling hebben kinderen met Downsyndroom ook last van medische complicaties zoals hartafwijkingen, zij hebben licht tot matig gehoorverlies, zwakke ogen waardoor zij zelfs na correctie met een bril minder scherp en helder blijven zien.
”Kinderen met Downsyndroom hebben een aantal uiterlijke kenmerken, waardoor zij als ‘groep’ herkenbaar zijn. Dit zijn onder andere ‘scheve ogen’, kleine oren, kleine, platte neus, lange dikke tong en kortere ledematen. Niet elk kind met Downsyndroom heeft alle kenmerken.
3.5.1 Onderwijsbehoeften kinderen met Downsyndroom[ Stichting Downsyndroom. (z.j.). Kenmerken van kinderen met Downsyndroom. Geraadpleegd op 08-06-2015 van http://www.downsyndroom.nl/home/levensloop/scholen/kenmerken-van-kinderen-met-downsyndroom/
]
Kinderen met Downsyndroom hebben een langzamere ontwikkeling dan kinderen zonder Downsyndroom. Dit hoeft niet altijd voor alle ontwikkelingsgebieden zo te zijn en er zijn grote verschillen tussen de kinderen met Downsyndroom onderling. De ontwikkelingsleeftijd zal dus achterlopen en hierdoor hebben de kinderen veel ondersteuning nodig bij het onderwijs. Dit komt neer op meer structuur en herhaling, meer leiding nemen, verbanden leggen, keuzes maken, de plek in de klas en het zelf-onderzoekend leren. Het laten oefenen van deze vaardigheden is een basisvoorwaarde voor de rest van de schoolloopbaan.
”Naast de achterstand in de ontwikkeling van vaardigheden is er ook een achterstand in de spraak-taal. De spraakontwikkeling van kinderen met Downsyndroom loopt zeer achter op de ontwikkeling van taalbegrip en op de algemene cognitieve ontwikkeling. Omdat de kinderen met Downsyndroom pas later gaan praten maar wel het begrip hebben wordt er soms tegen hen gesproken onder niveau. Als het kind wel gaat praten ondervindt het problemen met het vinden van de juiste woorden, de juiste zinsopbouw of articulatie. De spraaktaalbelemmeringen komen voort uit het feit dat kinderen met Downsyndroom auditieve informatie minder goed verwerken en onthouden, het kortetermijngeheugen is beperkt.
Op motorisch gebied hebben kinderen met Downsyndroom een minder goede co??rdinatie en hebben meer herhaling nodig om vaardigheden te leren. Ook hebben zij last van spierslapte. Het is belangrijk om kinderen met Downsyndroom meer tijd te geven om gegeven opdrachten en gesproken taal te incasseren. Het is belangrijk om bij de materiaalkeuze rekening te houden met de spierslapte en de traag ontwikkelde fijne motoriek.
De zelfredzaamheid bij kinderen met Downsyndroom loopt achter in de ontwikkeling. Het is belangrijk om hen vaardigheden herhaald aan te bieden zoals het aandoen van de jas, naar het toilet gaat of het zelfstandig aankleden.
Op het gebied van spel is het zijn er ook duidelijk verschillen ten opzichte van leeftijdsgenoten. Doordat de spraak vaak later ontwikkeld is het lastig om samen te spelen en in dialoog te gaan met andere kinderen. Door de spontane houding en reactie van andere kinderen in de klas en door extra begeleiding van een volwassenen lukt het vaak wel om een kind met Downsyndroom bij het spel van anderen te betrekken.
”Het niveau van verstandelijk functioneren, en daarmee ook de discrepantie met leeftijdsgenoten op het gebied van beheersing van schoolse vaardigheden, verschilt van kind tot kind. Elk kind met Downsyndroom heeft een aanpassing in het curriculum nodig maar de mate waarin verschilt sterk. Ook zijn er voor deze kinderen pedagogische en didactische veranderingen nodig zoals de extra begeleiding in of buiten de klas.
”
”
3.6 Voor- en nadelen regulier basisonderwijs
Kinderen die naar het regulier basisonderwijs gaan, zullen hoe dan ook aan een aantal voorwaarden moeten voldoen om mee te kunnen doen op de school.. Wanneer zij wel naar het regulier basisonderwijs gaan, heeft dit een aantal voor en nadelen.[ Vermaat, M. (2007, 07 maart). Verstandelijke handicap: Het syndroom van Down [Forumpost]. Geraadpleegd op 09-06-2015 van http://mens-en-samenleving.infonu.nl/pedagogiek/3029-verstandelijke-handicap-het-syndroom-van-down.html ] [ Bird, G., & Buckley, S. (1997). Onderwijskundige behoeften van kinderen met Downsyndroom. Amersfoort, Nederland: V&V Producties.
]
Voordelen versus nadelen regulier basisonderwijs
Voordelen Nadelen
De overige leerlingen binnen de klas en de school leren omgaan met een leerling met een beperking; Leerlingen met een beperking eisen hoe dan ook meer aandacht van de leerkracht;
De leerling kan een meerwaarde bieden voor de rest van de klas omdat het veel structuur nodig heeft. Andere leerlingen kunnen hier baat bij hebben; Leerlingen met een beperking worden vaker gepest;
De leerling wordt minder snel ‘in een hokje’ geplaatst en doet mee zoals de rest; Er is extra begeleiding nodig wat ook extra kosten met zich meebrengt. Hier is de school niet altijd toe in staat;
De leerling maakt op school vriendjes en vriendinnetjes. Hierdoor is er minder kans op een isolement; De kans bestaat dat de leerling zichzelf gaat vergelijken en hierdoor ziet dat hij minder presteert of kan dan de andere leerlingen;
De leerling kopieert het voorbeeldgedrag dat hij ziet bij de andere leerlingen; Er is op de school weinig of geen contact met kinderen met dezelfde beperking;
De leerlingen raakt ge??ntegreerd binnen het gezin. Het kind krijgt niet langer een uitzonderingspositie en draait mee zoals ieder ander; Soms moeten er aanpassingen komen binnen de klas, bijvoorbeeld in het materiaal. Dit is niet altijd mogelijk en kost veel geld en tijd voor de leerkrachten om dit te maken;
Alle kinderen zijn in de eerste plaats kinderen en hebben het recht om in de gewone kinderwereld van hun samenleving te worden geaccepteerd in het belang van alle aspecten van hun ontwikkeling; Het speciaal onderwijs beschikt over meer deskundigen om leerlingen met een beperking te begeleiden. Dit is binnen het regulier basisonderwijs lastiger;
Kinderen maken grotere vorderingen in een ‘normale’ omgeving. Op het regulier basisonderwijs zijn er, in tegenstelling tot het speciaal basisonderwijs, grotere klassen en is er dus minder individuele aandacht.
Meer dan de helft van de leerlingen met Downsyndroom start op een reguliere basisschool. Van deze leerlingen wordt zo’n 60% tijdens de basisschooljaren doorverwezen naar speciaal onderwijs. ‘Maar dat wil niet zeggen dat ze geen profijt hebben gehad van die jaren in het regulier basisonderwijs’, zegt De Graaf (2014). ‘Kinderen die tot een jaar of 9 naar de reguliere basisschool zijn gegaan, zijn veel verder in lezen, schrijven en rekenen dan kinderen die niet of veel korter op een gewone school hebben gezeten.
Kinderen met Downsyndroom zijn vaak beter af in het regulier basisonderwijs. Dit is de belangrijkste conclusie uit het onderzoek van pedagoog Gert de Graaf.[ Graaf, G. de. (2014, 11 juni). Kinderen met Downsyndroom zijn vaak beter af in het regulier onderwijs. Geraadpleegd van http://www.passendonderwijs.nl/nieuws/gert-de-graaf-kinderen-met-downsyndroom-zijn-vaak-beter-af-het-regulier-onderwijs/
De Graaf deed onderzoek naar de effecten van passend onderwijs aan kinderen met het Downsyndroom. Hij onderzocht de effecten op klasgenoten, sociale effecten en de effecten op de ontwikkeling. Kinderen met Downsyndroom die regulier basisonderwijs volgen worden door hun klasgenoten geaccepteerd en de sociale effecten zijn dat ze vaak vriendjes uit de buurt hebben, bij het speciaal onderwijs wonen de leerlingen vaak verspreid. Daarnaast ontwikkelen de kinderen hun spraak en taal beter omdat ze dagelijks in aanraking komen met de gesproken taal. Ook leren ze meer schoolse vaardigheden dan binnen het speciaal onderwijs. Een belangrijke voorwaarde voor succes is dat de school goed samenwerkt met ouders, met leerkrachten en met de externe begeleiders en dat de school niet alleen uitgaat van de beperking maar ook juist van de mogelijkheden van de leerling met Downsyndroom. De betrokkenheid van ouders is essentieel. Zeker als een kind naar de basisschool gaat, strekt de opvoeding door de ouders zich uit over alle plaatsen. De opvoeding van een kind met een beperking is voor de ouders vaak een kwestie van continue aandacht. Voor leerkrachten en begeleiders is een kind met een beperking tijdelijk, maar realiseren zich niet altijd dat de ouder het kind 24/7 verzorgd[ Mol, P. (2010). Buut: Passend Onderwijs, kom maar op!. Huizen, Nederland: PICA.
].
”Als een kind uiteindelijk toch wordt doorverwezen naar het speciaal basisonderwijs omdat de school de ondersteuning niet meer kan bieden, blijken de leerlingen veel profijt te hebben gehad van hun jaren in het regulier basisonderwijs. Ze zijn dan bijvoorbeeld verder in lezen, schrijven en rekenen dan kinderen die direct naar het speciaal onderwijs zijn gegaan.
4. Onderzoeksopzet
4.1 Keuze en beschrijving van de gekozen onderzoekspopulatie en verantwoording
De gekozen onderzoekspopulatie lag voorafgaand aan mijn onderzoek zo goed als vast. Basisschool De Bi??nkorf kwam met een praktijkvraagstuk en dus werd de onderzoeksplek deze basisschool. Daarnaast heb ik, voor het beantwoorden van mijn hoofdvraag, een uitgebreidere onderzoeksgroep eromheen samengesteld. Ik heb gekozen om een kleinere groep die representatief is voor mijn onderzoek en het geheel samen te stellen om uiteindelijk iets te kunnen zeggen over een grotere groep mensen, namelijk kinderen met Downsyndroom in het regulier basisonderwijs.
Deze bestaat uit:
– Ouders kind met Downsyndroom
– Huidige leerkracht
– Leerkracht groep 3/4
– Intern begeleider
– Directeur basisschool De Bi??nkorf
– Ouder over de ervaringen van een ander kind met Downsyndroom in het regulier basisonderwijs
Al deze mensen zijn momenteel betrokken rondom een kind met Downsyndroom, al dan niet op basisschool De Bi??nkorf.
Wie Welke informatie? Onderzoeksinstrument
Directeur Plaatsing kind met Downsyndroom en verwachtingen onderwijsloopbaan. Interview
Ouders Wensen en verwachtingen kind met Downsyndroom in regulier basisonderwijs Interview
Huidige leerkracht Welke ervaringen zijn er nu, wat is de verwachting en wat zijn de wensen? Interview
Leerkracht groep 3/4 Verwachtingen over de eventuele komst van een leerling met Downsyndroom. Welke perspectieven zijn er? Interview
Intern begeleider De begeleiding vanuit school, de perspectieven en de samenwerking onderling. Interview
Ouders kind met Downsyndroom Welke ervaringen zijn er op een andere reguliere basisschool met betrekking tot een ander kind met Downsyndroom? Gesprek/email
4.2 Keuze van de gebruikte onderzoeksmethoden en verantwoording.
Dataverzameling:
Interviews met betrokkenen.
Dit om in beeld te krijgen wat er nu allemaal speelt, verwacht en gewenst wordt. Hierbij komt aan het licht hoe er over bepaalde situaties gedacht wordt. Ik maak gebruik van een semi-gestructureerd interview. De vragen liggen grotendeels vast, maar er is ook ruimte voor open vragen. Deze vorm van interviewen is bedoeld om enerzijds de antwoorden van een groter aantal respondenten te kunnen vergelijken en anderzijds toch dieper te kunnen doorvragen naar achterliggende informatie.
Documenten analyse.
Het raadplegen van zorgprotocollen, schoolondersteuningsprofiel, beleid samenwerkingsverband en beleid van de school. Deze documenten gebruik ik in mijn theoretisch kader en in mijn aanbevelingen. Deze documenten zijn erg van belang bij het beantwoorden van mijn hoofdvraag omdat in deze documenten is opgenomen wat de huidige situatie is. Door middel van de interviews ga ik daar dieper op in en vraag naar de gewenste situatie.
Deelvraag Onderzoeksinstrument Waarom dit onderzoeksinstrument?
Huidige situatie op basisschool De Bi??nkorf Interview en documentenanalyse Diepere vragen naar aanleiding van documentenanalyse van ondersteuningsprofiel, zorgprotocol en samenwerkingsverband
Downsyndroom in het regulier basisonderwijs: de verwachtingen en wensen van de betrokkenen Interviews Door middel van de semi-gestructureerde interviews is het mogelijk om antwoorden op wensen en verwachtingen te vergelijken.
Ervaringen met Downsyndroom leerling op een andere reguliere basisschool Interview Ervaringen uitwisselen over het begeleiden van een kind met Downsyndroom.
4.3 Dataverzameling/-verwerking en verantwoording
De benodigde date wordt verzamelt via het afnemen van interviews en een documentenanalyse. Bij de documentenanalyse zal ik vooral letten op de deelvragen die ik heb opgesteld. Is er een antwoord te vinden, dan zal ik deze arceren in de documenten. Daarna maak ik van de gearceerde delen, ‘?n geheel.
Bij de interviews werkt dit voor mij hetzelfde. De antwoorden op de deelvragen zullen uiteindelijk mijn hoofdvraag beantwoorden. Het was van belang dit goed in mijn achterhoofd te houden bij het afnemen van de interviews. De interviews heb ik naderhand getranscribeerd waardoor er een overzicht ontstaat in de antwoorden van de ge??nterviewden. Ook hier heb ik daarna voor mijzelf delen gearceerd die per deelvraag belangrijk zijn geweest. Daarna ben ik door middel van deze gearceerde gedeeltes, de antwoorden op mijn deelvragen gaan geven.
Het afnemen van interviews geeft een diepere kijk op de situatie. Het passend onderwijs is sinds afgelopen jaar een leidend onderwerp. In het theoretisch kader ga ik hier verder op in maar ik vraag ook in de interviews wat de school daar momenteel mee doet. Daarnaast hebben verschillende ge??nterviewden het gehad over het ondersteuningsprofiel van de school. Dit wordt uitgebreid uitgelegd in het theoretisch kader. Ook behandel ik in het theoretisch kader de grote lijnen uit het samenwerkingsverband. Dit komt zowel in het interview als in mijn documentenanalyse naar voren. Deze gegevens wil ik met elkaar en met de literatuur die ik gevonden heb vergelijken en daaruit conclusies trekken.
Het uitvoeren van het onderzoek heb ik zo objectief mogelijk gedaan door van te voren goed te bedenken geen suggestieve vragen te bedenken. Dit geeft de ge??nterviewde de kans om open en eerlijk vrijuit te vertellen. Bij het opstellen van de interviewvragen heb ik goed bedacht wat ik te weten wilde komen voor het beantwoorden van mijn hoofdvraag. Tijdens het interviewen is gebleken dat er een soort conversatie ontstaan is bij een paar van de interviews, waardoor het minder objectief is dan ik van te voren had bedacht.
5. Resultaten
5.1 Samenvatting en analyse van de resultaten per deelvraag en per onderzoeksinstrument
5.1.1. De huidige situatie op basisschool De Bi??nkorf
1. Wat is de huidige situatie op Basisschool De Bi??nkorf met betrekking tot het verzorgen van passend onderwijs aan een leerling met Downsyndroom?
Interview en documentenanalyse Diepere vragen naar aanleiding van documentenanalyse van bijvoorbeeld ondersteuningsprofiel, zorgprotocol en samenwerkingsverband
Wat is het beleid van school en het samenwerkingsverband?
Het beleid van de school is dat zij alles aannemen tenzij het niet kan omdat de begeleiding niet toereikend is. Het schoolondersteuningsprofiel staat haaks op het aannamebeleid. De school heeft niet een bepaalde specialisatie en probeert het allemaal. Met het aannamebeleid krijgt de school alle kinderen binnen en moet binnen zes weken beslissen of het kind wordt aangenomen. Er moet goed gekeken worden naar wat een kind nodig heeft en wat de onderwijsbehoefte is.
Daarnaast hanteert de school de uitgangspunten vanuit het samenwerkingsverband, namelijk:
Missie, visie en doelstellingen van het samenwerkingsverband Amsterdam Noord:
‘Het realiseren van passend onderwijs en zorg voor alle leerlingen in samenwerkingsverband Amsterdam-Noord, waarbij hulp en ondersteuning snel en adequaat, in zo licht mogelijke vorm, zo dicht mogelijk bij huis, door de meest aangewezen persoon of instelling wordt gegeven’.
Uitgangspunten hierbij zijn:
Vroegtijdige signalering van de hulpvraag van de leerling;
De meest gewenste begeleiding – zoveel mogelijk- binnen de basisschool organiseren en
Het onderwijs zo goed mogelijk afstemmen op de ontwikkelingsmogelijkheden van het kind.
De uitgangspunten leiden tot ambities om:
Op het gebied van de infrastructuur te komen tot een sluitend en effici??nt zorg- en verwijzingstraject dat bijdraagt tot het snel, adequaat en dicht bij huis realiseren van het meest wenselijke onderwijsvorm (inclusief zorg) en
De kwaliteitsontwikkeling van het onderwijs te bevorderen op alle scholen in het samenwerkingsverband, gericht op het realiseren van een gedifferentieerd onderwijs en zorgaanbod dat tegemoet komt aan de onderwijsbehoefte van alle leerlingen in het samenwerkingsverband.
Wat is het ondersteuningsprofiel in het kader van passend onderwijs?
In het kader van de Wet op het passend onderwijs wordt van iedere school verwacht dat zij een schoolondersteuningsprofiel opstelt. Passend onderwijs voor ieder kind betekent voor de scholen van ASKO vooral: uitgaan van onderwijsbehoeften van leerlingen en positief omgaan met verschillen. Hoe dit wordt vormgegeven en gerealiseerd verschilt per school. Wel zijn alle scholen bezig met het invoeren van handelingsgericht werken. Sommige leerlingen hebben onderwijsbehoeften waar een bepaalde (reguliere) school niet aan kan voldoen. Bijvoorbeeld omdat zij de juiste expertise niet in huis heeft of, omdat gezien de beschikbare formatie, in een specifiek geval te weinig individuele aandacht, begeleiding of fysieke verzorging kan worden geboden. De Bi??nkorf telt ongeveer 300 leerlingen, verdeeld over 13 groepen. Ongeveer 30% van de leerlingpopuliatie is van allochtone afkomst en 10% uit een kansarm milieu. De school valt onder de noemer ‘gemengde’ school. De extra onderwijsbehoefte wordt momenteel ingezet op het gebied van:
– taal- en ontwikkelingsachterstand: Voor veel leerlingen is er aandacht voor de Nederlandse taal nodig (NT2);
– gedrag en sociale vaardigheden: Op sociaal-emotioneel gebied vraagt de omgang met elkaar extra aandacht. Een duidelijke structuur en goede voorbeelden van sociaal wenselijk gedrag;
– verrijkingsonderwijs: voor kinderen uit hogere milieus wordt verrijkingsonderwijs aangeboden om de leerlingen meer uit te dagen.
Het Jenaplan-/ervaringsgericht onderwijs (E.G.O.) sluit goed aan bij de talenten en belangstelling van de leerlingen, werkt motiverend en maakt meer differentiatie mogelijk dan het stapsgewijs volgen van lesmethoden. Door het werken met Jenaplanonderwijs/E.G.O. zijn de leerkrachten gewend ‘boven de methode te staan’ en zelf om de 6 tot 8 weken de onderwijsdoelen te formuleren bij een nieuw thema. Taalvorming is de rode draad in het onderwijs. In het Jenaplan-/E.G.O.- onderwijs staan in de basis de sociale vaardigheden en het omgaan met elkaar centraal, middels de vier basisactiviteiten van het Jenaplanonderwijs/E.G.O.: gesprek/kring, werk/contract, spel en viering.
Om het kijken naar kinderen richting te geven gebruikt de school vier overkoepelende begrippen: Welbevinden, Betrokkenheid, Competentie en Verbondenheid.
Het team krijgt ondersteuning bij effectieve/directe instructie.
Rugzakleerlingen krijgen ambulante begeleiding vanuit cluster 2, 3 en 4. Leerkrachten begeleiden de rugzakleerlingen.
Voor leerlingen met extra onderwijsbehoeften beschikt de school over:
– materialen voor leerlingen die langzamer leren: Ralfi, Digispelling, Maatwerk
– materialen voor leerlingen die sneller leren: Somplex,
– materialen voor leerlingen met dyslexie: Connect en Ralfi, aangepaste leesboeken
– materialen voor leerlingen met een andere leerstijl: hulpkaarten van Braams etc.
– materialen om de sociaal-emotionele ontwikkeling te ondersteunen: Huis van gevoelens Axenroos
– materialen om gedrag te reguleren en gewenst gedrag te bevorderen: kleurenklokken en
timetimers
– materialen voor leerlingen met cognitieve beperkingen: Maatwerk rekenen etc.
– materialen voor leerlingen met fysieke beperkingen: materialen voor schrijfmotoriek
Een groot nadeel is dat er niet voldoende ruimte is om met de rugzakkinderen binnen de school apart te kunnen werken. Het is elke dag schipperen met de ruimtes. De gangen bieden onvoldoende ruimte voor leerlingen om er te kunnen werken. Er is niet voldoende mogelijkheid om met groepjes leerlingen apart te werken.
De zorgstructuur van De Bi??nkorf staat beschreven in het document ‘Zorgplan’. Door middel van groepsbesprekingen, het maken van groepsoverzichten en het maken van groepsplannen brengt de school de onderwijsbehoefte op groeps- en leerlingniveau in kaart. Hierbij worden de observaties van de leerkrachten gebruikt en de gegevens van de methode- afhankelijke en -onafhankelijke toetsen. De scorelijst Welbevinden, Betrokkenheid en Competentie (WBC) wordt twee keer per jaar gescoord en besproken tijdens de groepsbespreking. Volgend schooljaar gaan we van start met Zien!, het sociaal-emotioneel kindvolgsysteem in Parnassys. De prestaties en ontwikkelingen van alle leerlingen worden gevolgd door het leerlingvolgsysteem Parnassys en CITO, methodeafhankelijke toetsen en observaties. School zet stappen in opbrengstgericht werken.
De leerlingen met extra onderwijsbehoeften worden gevolgd en en begeleid door individuele handelingsplannen en evaluaties, groepsbesprekingen, kindbesprekingen, besproken in het bouwoverleg, overleg met ambulant begeleider van het REC en eventueel in het ZBO (zorgbreedteoverleg).
De interne- en externe overlegmomenten die er zijn rondom de begeleiding van leerlingen met extra onderwijsbehoeften zijn o.a. de groepsbesprekingen van IB’er met de leerkracht. Twee keer per jaar wordt er een groepsbespreking gepland. Sinds kort is er gestart met de groepsbespreking met als uitgangspunt 4-sporenbeleid/ HGW. Daarnaast heeft de IB’er individuele contacten over leerlingen met instanties als logopedie, schoolmaatschappelijk werk, VIA, en ABC en zes maal per jaar vindt het verplichte zorgbreedteoverleg (ZBO) plaats. Daarbij zijn behalve directie, IB’er externe partners aanwezig: leerplicht, schoolmaatschappelijk werk, schoolverpleegkundige, orthopedagoog van ABC en op afroep nog anderen. In het kader van Passend Onderwijs krijgt/heeft het ZBO een andere en grotere verwijzingsrol.
Wat is de visie van de school op kinderen met Downsyndroom?
De school heeft aangegeven dat iedereen wordt aangenomen op de school. Wanneer er nu opnieuw een leerling met Downsyndroom zou worden aangemeld, wordt er gezegd daar eerst nog eens goed over na te moeten denken. Dit in verband met de mogelijkheden tot begeleiding en de extra zorg en tijd die het kost.
Er is geen apart visie voor kinderen met Downsyndroom, maar de visie op zorgt luidt:
De school spreekt van zorg bij een kind als er sprake is van onvoldoende (of geen) betrokkenheid en/of welbevinden bij een of meerdere ontwikkelingsgebieden. Een kind waarover de school zich zorgen maakt is een kind dat een bepaald verwacht niveau niet haalt, een kind dat niet in ontwikkeling is, dat wil zeggen: een kind in moeilijkheden. Om te kunnen vaststellen of een kind in ontwikkeling is, moet deze goed ‘gevolgd’ en in de gaten gehouden worden. De school kijkt daarbij naar het totale kind en de context: hoe maakt het kind het in de klas (welbevinden), hoe doet het kind het in de klas (betrokkenheid) hoe presteert een kind tegenover de landelijke normen en leeftijdgenoten (competentie). Een kind in moeilijkheden bekijkt en bespreekt de school met behulp van een cyclische aanpak: signaleren, diagnosticeren, plan opstellen, plan uitvoeren en evalueren. Omdat geen kind hetzelfde is en kinderen zich op hun eigen manier en in hun eigen tempo ontwikkelen, is beleid zowel in het belang voor kinderen met specifieke onderwijsbehoeften als ook voor kinderen die in moeilijkheden zijn.
Wat is het toekomstperspectief voor De Bi??nkorf met betrekking tot de begeleiding van kinderen met Downsyndroom?
De school heeft zich gespecialiseerd in taalonderwijs. In schooljaar 2010-2011 is er een taalbeleidsplan opgesteld. De school werkt met een taalco??rdinator. In schooljaar 2010-2011 is het team geschoold in woordenschatontwikkeling. Gezien de huidige instroom van kleuters zijn zij genoodzaakt zich hier verder in te scholen. Een leerling met Downsyndroom heeft hier ook zeker veel mee te maken. Omdat de spraak/taalontwikkeling bij kinderen met Downsyndroom achterloopt, kunnen zij ook meedoen aan de woordenschatontwikkeling en de spraak/taallessen.
Op de school zitten relatief veel kinderen met spraak/taalproblemen, waarvan twee kinderen een rugzak hebben. Er is een leerkracht gespecialiseerd op het gebied van spraak/taalontwikkeling.
De afgelopen periode ziet de school dat er meer kinderen met gedragsproblemen de school zijn gekomen. Gezien de huidige situatie is het niet mogelijk om meer dan 3 ?? 4 kinderen per groep met (extreme) gedragsproblematiek te bedienen in de school. De school maakt dan ook gebruik van de expertise binnen het team. Hiervoor zal de school zich in de toekomst verder moeten gaan scholen. Verder is er veel aandacht voor talentontwikkeling.
Om in de toekomst alle kinderen te kunnen bedienen zal de school een hoger beroep moeten doen op deskundigheid van o.a het ZBO. Om dit te realiseren zullen zij de expertise van o.a. de collega- ASKO-scholen meer moeten gaan benutten.
Downsyndroom in het regulier basisonderwijs
Downsyndroom in het regulier basisonderwijs: de verwachtingen en wensen van de betrokkenen Interviews Door middel van de semi-gestructureerde interviews is het mogelijk om antwoorden op wensen en verwachtingen te vergelijken.
Wat zijn de wensen en verwachtingen van de directie rondom de deelname van een leerling met Downsyndroom aan het regulier basisonderwijs?
Basisschool De Bi??nkorf staat over het erg open voor de komst van een leerling met Downsyndroom. Dit geldt voor zowel directie als teamleden. Het is de eerste leerling met Downsyndroom en niemand heeft ervaring met het begeleiden van een leerling met Downsyndroom. In de interviews wordt aangegeven dat iedereen met de goede intentie werkt aan de begeleiding. De directie geeft aan nu een toekomstperspectief op de school te zien voor ‘?n leerling met Downsyndroom en dat de verwachtingen nu lopen tot groep 4. Daarna wordt het lastig, volgens de directie. Wanneer de leerling naar groep 5 zal gaan, gaat de groep harder dan een leerling met Downsyndroom en dan zal haar welbevinden er wel eens onder kunnen gaan lijden. Het mag niet ten koste gaan van haar, maar ook niet van de anderen. Dus gaat het individu voor op de groep of gaat de groep voor op het individu? Dat is de constante afweging die de school moet maken. Daarnaast speelt het ook mee of een leerling met Downsyndroom ooit aan de voorwaarde kan voldoen voor groep 3 zoals het aanvankelijk lezen en de cijferkennis. Naast de ontwikkeling van het kind zelf is het elk jaar afhankelijk van de mogelijkheden qua bezetting van het team en de financiering. Het is het doel van passend onderwijs maar het moet wel haalbaar zijn en iedereen moet er wel belang bij hebben.
Wat zijn de wensen en verwachtingen van het team rondom de deelname van een leerling met Downsyndroom aan het regulier basisonderwijs?
De huidige leerkracht verwacht momenteel niet zo veel en staat er blanco in. Zij denkt ook dat het gewoon bekeken moet worden. Gewoon zien hoe het gaat. Het is fijn als het beter gaat met de ontwikkeling van de leerling, zoals eetgedrag en zindelijkheid, dat de dagen uitgebreid worden. Dat is ook fijn voor het ritme. De wens is om er altijd iemand bij te hebben wanneer er een leerling met Downsyndroom is. De leerkracht heeft tot nu toe weinig ervaren hoe het is om zo’n leerling alleen te hebben. Het is vooral belangrijk dat het een veilige omgeving is. Er is over de andere leerlingen bekend dat ze een basis hebben en geen gekke dingen doen maar dat is bij een leerling met Downsyndroom onvoorspelbaar. Dat is wel een extra zorg.
De leerkracht van groep 3/4, staat erg open voor een leerling met Downsyndroom in de klas maar geeft aan weinig tot geen ervaring te hebben en momenteel ook niet te weten wat te moeten doen. Het lijkt hem heel erg leuk maar tegelijkertijd is het ook een zorg. Onder welke voorwaarde moet zoiets gebeuren? Wanneer de leerling in groep 3/4 zou komen, is de verwachting dat de leerling veel meer uren begeleiding nodig heeft dan dat het nu heeft zoals bij de instructie en de zelfstandige verwerking van taal of rekenen. Daarnaast vergt het veel van de leerkracht wat betreft organisatie, ook nog eens omdat deze school op twee niveaus lesgeeft.
Wat zijn de wensen en verwachtingen van de ouders rondom deelname van hun kind met Downsyndroom aan het regulier basisonderwijs?
De moeder van de leerling met Downsyndroom staat nog niet zo stil bij het moment van overgang naar groep 3. Zij wil voornamelijk dat het kind zich prettig voelt op school en zich blijft ontwikkelen. Wel vindt zij het belangrijk dat haar dochter deel uitmaakt van maatschappij. Iedereen is nodig in deze wereld. Iedereen kan leren, dus ook een kind met Downsyndroom, alleen wel op eigen niveau en tempo. Het is belangrijk dat een kind met Downsyndroom een goede sociaal-emotionele periode doormaakt, contact maakt met anderen en dat hij het gevoel krijgt ‘?n van ons te zijn. Naast dat een leerling Downsyndroom heeft moet er ook bij stil worden gestaan dat het vaak een medische achtergrond heeft. Vaak worden kinderen met Downsyndroom te vroeg geboren en zullen daardoor een ontwikkelingsachterstand hebben. Ook kampen zij vaak met hartproblemen. Het is voor de school goed te weten wat de beperkingen nog zijn, naast Downsyndroom. Naast de beperking is het belangrijk dat de leerling zichzelf kan laten zien, laten zien dat het leerbaar is. De ouder geeft aan dat zij, voordat de leerling met Downsyndroom aan het onderwijs begon, al veel kennis heeft opgedaan in de praktijk door middel van cursussen en workshops. Deze kennis draagt zij graag over aan de school om zo allemaal aan hetzelfde te werken.
”De wens van moeder is om een gericht plan van aanpak te maken waarin elke betrokkenen is meegenomen en dat er aan een gezamenlijk doel wordt gewerkt. Een plan waarin staat waar met z’n allen aan gewerkt wordt. Wat er bereikt moet worden en welke vaardigheden en doelen gesteld worden voor volgend jaar? De doelen zijn elk jaar weer aan te passen. Alles vanaf het begin op papier, zodat er gericht gewerkt kan worden en de doelen behaald kunnen worden.
”
3. Wat zijn de ervaringen op een reguliere basisschool die al een aantal jaren een leerling met Downsyndroom begeleiden?
Ervaringen met Downsyndroom leerling op een andere reguliere basisschool Email-interview met ouder van een kind met Downsyndroom Ervaringen uitwisselen over het proces van een leerling met Downsyndroom in het regulier basisonderwijs
De ervaringen met een kind in het regulier onderwijs lopen uiteen als je de verhalen hoort. Door middel van een gesprek en email heb ik met een ouder gesproken die een kind heeft van 9 jaar oud en die volgend jaar naar groep 4 gaat. De moeder geeft aan dat het per kind met Downsyndroom erg verschilt hoe hij of zij het doet op het regulier basisonderwijs. De ontwikkeling van dit kind (B.) is boven verwachting goed gegaan en is een gezonde jongen die na de zomer vakantie naar groep 4 gaat. De voorwaarden voor groep 3 heeft hij vorig jaar niet gehaald, zoals het echt leren lezen of schrijven van de eigen naam, maar er is besloten hem met veel ondersteuning in groep 3 te plaatsen. Dit is erg goed gegaan en hij heeft heel veel geleerd. Toen het kind 2,5 jaar oud was is er gestart met Leespraat, een methode waarbij je het kind helpt in zijn taalontwikkeling door hem eerst te leren lezen. Je biedt de taal visueel aan, met plaatjes waardoor het makkelijker gaat. Deze methode is speciaal voor kinderen met Downsyndroom ontwikkeld. Ook op school zijn ze hier intensief mee bezig en dat maakt het makkelijker voor iedereen. Inmiddels leest hij kleine zinnetjes en is erg ge??nteresseerd in letters en symbolen. Door Leespraat is er ook een sprong in zijn ontwikkeling gekomen. Hij kan nu beter praten en articuleren.
”Qua onderwijs vraagt de ouder zich af hoe zij haar kind het beste kan helpen en met welke ondersteuning en begeleiding. Momenteel gaat het kind naar het gewone reguliere onderwijs maar tot wanneer kan hij daar mee kan komen is de vraag. De ouder stelt zichzelf daarin geen doel. Zolang het goed gaat, gaat het goed en daarna ziet ze wel weer verder. De stap naar het speciaal onderwijs kan altijd nog, maar zij ziet hem liever tussen zijn vriendjes en vriendinnetjes spelen. De ouder geeft aan eruit te willen halen wat erin zit en hem te begeleiden waar dat mogelijk is. Hij wordt geen dokter of rechter, maar er zal vast iets zijn wat hij leuk vindt.
”Ook deze ouder heeft gewerkt met early intervention. Dat is een map waarin voor iedere fase informatie en een stappenplan staat met oefeningen en tips en haar zoon leert Op school leert Nederlands ondersteund met gebaren op school, die ze vaak gebruiken voor kinderen met Downsyndroom. De ouders van de andere kinderen in de klas krijgen filmpjes met de gebaren die ze op school in de klas doen. Ook hebben ze een schema gemaakt waarop elke dag een gebaar wordt behandeld. De andere kinderen in de klas vinden dit geweldig en gebruiken dit ook als ze onderling praten.
”
De begeleiding is momenteel erg goed geregeld. Hij krijgt 5 ochtenden in de week begeleiding in de klas van een onderwijsassistent. De ouder geeft aan hier erg veel mazzel mee te hebben. Zij wordt deels betaald vanuit de rugzak die haar zoon nog heeft en deels is de onderwijsassistent in dienst van de school. Zo is het dus mogelijk om het kind 5 ochtenden in de week naar school te krijgen. Voor volgend jaar blijft dit nog hetzelfde maar daarna houdt ook de rugzak op voor haar zoon en is het kijken welke financi??le middelen er dan zijn om de begeleiding te bekostigen.
6. Conclusies, aanbeveling en discussie
6.1 Conclusies
Aan het begin van mijn onderzoek heb ik de hoofdvraag gesteld die luidt:
Wat is op basisschool De Bi??nkorf in Amsterdam de huidige en gewenste situatie rondom het verzorgen van passend onderwijs aan een leerling met Downsyndroom en wat heeft de school nodig om van de huidige naar de gewenste situatie te komen?
Door middel van literatuurstudie, documentenanalyse en het afnemen van interviews kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
De conclusie die getrokken kan worden uit het onderzoek is dat school op het gebied van het begeleiden van kinderen met Downsyndroom nog een hoop kan winnen. De huidige situatie is, zoals uit de interviews blijkt, dat zowel directie als team weinig tot geen ervaring heeft met het begeleiden van en onderwijzen aan een leerling met Downsyndroom. De ervaringsdeskundige is momenteel de moeder, die probeert alle informatie door te geven aan de school zodat er een goede samenwerking ontstaat. Echter ziet de school dit alsof moeder te veel en te snel wil en daardoor een paar stappen overslaat die voor de school juist van belang zijn. Moeder heeft aangegeven dat ze graag een plan van aanpak wil maken, samen met alle betrokkenen om zo tot ‘?n en hetzelfde doel te komen. De school verwijst op zijn beurt door naar de ambulant begeleider van de leerling met Downsyndroom. Die taak is voor haar weggelegd, aldus de school. Uit de interviews blijkt dat de school terughoudender is tegenover de samenwerking met alle partijen. De moeder wil te snel en te veel tegelijkertijd, waardoor de school juist afstand neemt. Hierdoor krijgt moeder het gevoel harder te moeten werken en met informatie te moeten blijven komen waardoor de school steeds terughoudender wordt en pas op de plaats neemt. Deze wisselwerking en dynamiek tussen beide partijen moet doorbroken worden en het is aan de school om dit te doen.
De wensen rondom een leerling met Downsyndroom in het regulier basisonderwijs zijn allen gelijk. Het gaat erom dat de leerling zich vertrouwd voelt, leerbaar is en dat de ontwikkeling verloopt in een normale omgeving en dat het niet ten koste gaat van de overige leerlingen in de klas. De intentie van alle betrokkenen is zeer goed, iedereen wil zich inzetten om dit zo goed mogelijk te laten verlopen.
De verwachtingen daarentegen zijn erg verschillend van elkaar. De ouder geeft aan dat zij graag nog dit schooljaar een plan van aanpak wil maken om volgend jaar nogmaals in groep 1 te kunnen starten met doelen. Er is momenteel weinig om handen om te werken aan de ontwikkeling van het kind met Downsyndroom. De huidige leerkracht staat er helemaal blanco in en vindt het momenteel het belangrijkste dat ze de klas kan leren kennen en zichzelf kan zijn. De leerkracht van groep 3/4 geeft aan graag een leerling met Downsyndroom te ontvangen in zijn klas maar dat hij zich wel afvraagt onder welke voorwaarden dit moet gebeuren.
De verwachting over toekomst ligt ook niet op een lijn. De ouder geeft aan dat zij dankbaar is voor de start die zij hier kan maken met haar kind. Verder dan de kleuterbouw, groep 2, kijkt ze nog niet. De directie geeft aan waarschijnlijk de hulp tot en met groep 4 te kunnen bieden maar dat het daarna erg lastig wordt om de begeleiding nog voor elkaar te krijgen. Ook omdat de groep zo hard gaat in ontwikkeling is het de vraag of het dan nog goed voor de groep is en goed voor het individu. Op de vraag welke verwachtingen er voor volgend jaar zijn antwoordt de huidige leerkracht dat de leerling met Downsyndroom wat meer gaat kletsen en socialer wordt in communicatie. Verder is het een kwestie van per periode aankijken of het goed gaat en waar ze tegenaan lopen. De intern begeleider geeft aan ook niet zoveel verwachtingen te hebben en het allemaal realistisch te bekijken, per periode kijken hoe het gaat en wat er moet gebeuren om het haalbaar te maken.
Over de begeleiding rondom een kind met Downsyndroom is er nog veel onduidelijkheid. Dat heeft deels te maken met de financi??le kwestie, het geld voor extra begeleiding of het inkopen van een onderwijsassistent is er niet binnen de school. Door de invoering van de Wet Passend onderwijs is er veel veranderd in de financiering. Voor volgend jaar schijnt er een dubbele rugzak te zijn waardoor de begeleiding wat beter zou kunnen gaan. Ook is er gestart met het maken van een groeidocument om uiteindelijk een arrangement aan te vragen rondom intensieve begeleiding, dat is dan per jaar. In dat groeidocument moet precies staan wat je nodig hebt, een soort offerte dus en wie je daarvoor nodig hebt en wat dat kost. Dat is dus nog een hele klus om dat op te stellen. Anderzijds heeft het te maken met de ervaring die de school heeft. De leerkrachten geven aan zich niet voldoende toegerust te voelen op de begeleiding van een leerling met Downsyndroom. De huidige leerkracht vindt het moment gewoon leuk om een leerling te hebben in de klas maar zij vindt wel dat er vanuit school de begeleiding moet komen met het stellen van doelen, het maken van een plan en het inzetten van methodes. De ouder is thuis veel bezig om te werken aan bepaalde vaardigheden die op school ook gebruikt kunnen worden en de ouder geeft aan alles door te geven aan de school. Dit wordt op school ontvangen maar vervolgens weet niemand wat er mee te doen. Zo is de ouder veel bezig met de methode Leespraat en Early Intervention. Dit wordt op school momenteel niet ingezet.
De directie geeft aan te kijken naar de mogelijkheden binnen de school. Er is ervaring van iemand met spraaktaalproblematiek, misschien is het handig als het kind dan in die groep komt. Want die leerkracht heeft daar veel ervaring mee en kan haar ook heel veel bieden. Maar als je voor de klas staat en je hebt een kind met Downsyndroom in de klas dan merk je pas wat het is. Dus dan is de ondersteuning nodig van intern begeleider en directeur. Dat mensen gefaciliteerd worden door middel van cursussen maar ook door van zich af te kunnen praten.
Als de vergelijking wordt gemaakt met een kind dat naar groep 4 gaat, dan zie je een aanmerkelijk verschil in de begeleiding. Dit is omdat de school ook een deel bijdraagt in de financi??le ondersteuning en begeleiding door middel van een onderwijsassistent. Hierdoor wordt het mogelijk gemaakt om het kind 5 ochtenden in de week naar school te sturen. Ook Leespraat en Early Intervention worden hier aangegeven als methodes die aanslaan bij de kinderen met Downsyndroom.
Momenteel is er te concluderen dat de huidige situatie op Basisschool De Bi??nkorf onstabiel is. Er is weinig expertise en het is voornamelijk ‘zoeken’ naar de juiste weg en de juiste middelen. Iedereen werkt met de juiste intentie aan het zo goed mogelijk begeleiden maar geeft aan ook dingen te missen. Daarin speelt financi??n een grote rol, maar ook de team-samenstelling en samenwerking tussen alle partijen. De gewenste situatie is voor iedereen erg duidelijk: de leerling is het belangrijkste en daarom heen moet een plan gemaakt worden met wat de leerling nodig heeft en wat iedere betrokkene kan doen. Om naar de gewenste situatie te komen zullen er een aantal dingen moeten gebeuren.
6.2 Aanbevelingen
Uit het afnemen van de interviews is gebleken dat basisschool De Bi??nkorf en de overige betrokkenen een aantal punten van verbetering hebben. Zo zullen er concrete afspraken gemaakt moeten worden met alle betrokken partijen. Door middel van deze afspraken zal de dynamiek tussen de school en de ouder(s) veranderen. De punten van verbetering ontstaan omdat er weinig tot geen ervaring is met het begeleiden van leerlingen met Downsyndroom.
Plan van aanpak
De moeder heeft aangegeven graag een plan van aanpak te zien waarin duidelijk staat welke rol ieder heeft en aan welke doelen er de komende periode wordt gewerkt. De school staat hier anders tegenover en verwijst naar de ambulant begeleider om dit te maken.
Op dit moment zal daarover een knoop doorgehakt moeten worden. Wie neemt de taak op zich om het plan van aanpak in gang te zetten en rond de tafel te gaan zitten met alle betrokkenen? Er is gestart met het maken van een groeidocument maar is dit ook een document dat gebruikt zou kunnen worden als plan van aanpak? Welke doelen worden daarin geformuleerd? Het is erg belangrijk om na te gaan of alle wensen en verwachtingen van de betrokkenen zijn gehoord en zijn genoteerd. Vervolgen is het aan de school om de actie in gang te zetten, of door het duidelijk uit te besteden aan de ambulant begeleider.
Het monitoren van ieders wens en verwachting moet gezamenlijk gebeuren. Het overleg kan volgens het volgende stappenplan gebeuren:
1. Maak contact –> zorg dat iedere betrokkene er is.
2. Sluit aan. Zorg ervoor dat iedereen wordt gehoord.
3. Wat houdt de ander bezig? –> Wees niet bang om jezelf uit te spreken.
4. Vertaal naar een voorstel –> het maken van afspraken en het opstellen van het plan van aanpak.
Periodiek overleg
Er zijn voorwaarden genoemd op verschillende gebieden. De school heeft invloed op de
schoolfactoren. Zo is het belangrijk om als school samen met de ouders een contract op te stellen waarin de gemaakte afspraken worden vastgelegd en waar beide partijen een handtekening onder zetten. Dit voorkomt vervelende situaties op het moment dat het niet meer haalbaar is om het kind met Downsyndroom in het regulier basisonderwijs les te geven. Ouders weten dan van te voren waar de grens ligt van de school. Daarbij is het goed om ieder halfjaar te kijken of het nog haalbaar is om het kind met Downsyndroom binnen het regulier basisonderwijs les te geven. In het periodiek overleg is het belangrijk om vast te stellen welk kortetermijnperspectief en welk langetermijnperspectief er is voor de leerling en voor het team eromheen. Tijdens dit periodiek overleg is het goed om het belang van iedereen te horen. Er wordt vaak niet bij stilgestaan dat de leerkracht en begeleiders het kind maar tijdelijk hebben maar dat de ouder het kind 24/7 verzorgd. Het is dus raadzaam te bekijken of dat wat zich op school afspeelt, zich ook elders voordoet en andersom. Het is goed om hier met ouder(s) over te praten om te weten wat er zich buiten school afspeelt. Het is aan de school om hierover te informeren maar aan de ouder(s) om de school en leerkracht hierover te informeren. Als de betrokken partijen regelmatig en nauw overleg hebben kunnen eventuele problemen eerder worden onderkend.
De houding en aanpak van de school
Momenteel is er zichtbaar een dynamische relatie tussen ouder en de school. De school wil niet te snel handelen en laat zich niet opjagen en daardoor is de ouder geneigd om veel input te geven aan de school. Hierdoor neemt de school wat meer afstand en voor moeder is dit een teken om met nog meer idee??n, plannen en informatie te komen. Het ijsbergmodel van McClelland geeft een mooi overzicht van hoe deze dynamiek ontstaat. Boven water, het doen, is altijd zichtbaar. Het gedeelte onder water, het denken en willen, geeft input voor het doen maar is niet zichtbaar.
Uit de interviews met de directie is gebleken dat er voorzichtiger wordt om gegaan met het opstellen van bijvoorbeeld een plan van aanpak. Dit is een overtuiging en een motief vanuit een persoon of vanuit een organisatie. Dit is niet zichtbaar, vaak onuitgesproken en vaak niet eens bewust. Ook de ouder heeft bepaalde verwachtingen en overtuigingen die onder water liggen en dus niet zichtbaar, uitgesproken en bewust zijn, dat kan botsen en erg verschillen in de verwachtingen van een ander. Communicatie werkt als een kettingreactie. Het is goed om daar bewust mee om te gaan.
”Het is aan de school om deze dynamiek te doorbreken door goede afspraken met elkaar te maken en door duidelijk de periodieke overleggen in te plannen. Hierdoor is de verwachting van zowel de school als de ouder helder en voorkomt het de huidige dynamiek.
”
Extra handen
In de interviews werd door iedereen aangegeven dat extra handen in de klas erg handig is om de begeleiding optimaal te kunnen geven aan een leerling met Downsyndroom. Door middel van stagiaires van zowel het mbo als hbo, een onderwijsassistent, een boventallige leerkracht of een zorgstudent zou dit opgelost kunnen worden. Natuurlijk spelen de financi??le middelen mee in het bekostigen ervan maar het beginnen met het inzetten van de middelen die er zijn is een goed begin.
Goede begeleiding leerkracht(en)
Met alleen extra handen ben je er nog niet. Het is belangrijk om voor de leerkracht die het kind met Downsyndroom in de klas heeft, goede begeleiding te hebben. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door binnen het speciaal onderwijs te gaan kijken waar de expertise ligt op het gebied van Downsyndroom. Om ervoor te zorgen dat de leerkrachten zonder ervaring niet in valkuilen vallen uit onwetendheid is het dus belangrijk om hen goed te begeleiden. De houding van de leerkracht is cruciaal voor het omgaan met verschillen in de klas. Zo zal de leerkracht duidelijke regels moeten opstelling in de klas waardoor er bijvoorbeeld veel betutteling van klasgenoten voorkomen wordt.
Er zal dus meer moeten gebeuren om leerkrachten in staat te stellen om te gaan met verschillen tussen leerlingen en adequaat te handelen. Hiervoor moeten zij kunnen terugvallen op collega’s en deskundigen die de leerkracht assisteren bij het vinden van oplossingen.
Het is ten slotte de bedoeling dat leerlingen en leerkrachten blij worden van het optrekken met elkaar en niet dat beide eraan onderdoor gaan. Deze begeleiding helpt om expertise te krijgen op het gebied van Downsyndroom, maar ook om een duidelijke leerkracht te zijn, om opdrachten op de juiste manier aan te bieden en om te gaan denken in kleine ontwikkelingsstapjes. Als leerkracht is het belangrijk dat er een duidelijke visie bestaat op onderwijs in het algemeen, maar ook aan kinderen met Downsyndroom. Het is van belang dat er grenzen aan worden gegeven en dat de leerkracht de leerlingen iets te bieden heeft.
Het is ook goed om blij te zijn met kleine stapjes vooruit. Voor de leerkrachten geldt: het kan zwaar zijn om met kinderen met Downsyndroom te werken, maar je krijgt er ook veel voor terug; zie het vooral als een leuke uitdaging!
Geen doelen maar onderwijsaanbod
Momenteel zijn er nog maar weinig doelen vastgelegd voor de ontwikkeling van een leerling met Downsyndroom. Tijdens de cursus Down in de klas is hierover gesproken en uit ervaring bleek dat er scholen werken met de aangepaste kerndoelen van SLO, Tule. De doelen zijn daar aangepast naar het niveau van de leerlingen met Downsyndroom en dit geeft voor de leerkracht maar ook voor de omgeving een duidelijke structuur.
Daarnaast valt te overwegen of er wel moet doelen gewerkt moet worden. Er kan tijdens het periodiek overleg ook een onderwijsaanbod worden beschreven, wat periodiek ge??valueerd wordt. In het onderwijsaanbod staat wat de leerling in de komende periode krijgt aangeboden en aan welke vaardigheden gewerkt wordt. Hierin zijn de ankerpunten van de doelen wel verwerkt maar wordt er geen concreet doel gesteld. Na een periode van een x aantal weken wordt gekeken hoe dit gaat en wordt er voor de volgende periode weer een onderwijsaanbod opgesteld. Het werken met het opstellen van het onderwijsaanbod voorkomt de enorme druk die het kind en de omgeving ervaart bij het behalen van de doelen. Het onderwijsaanbod is persoonlijk gemaakt voor de leerling in kwestie. Op het eigen tempo, op het eigen niveau.
Blijven monitoren
Het is belangrijk om de leerling(en) met Downsyndroom altijd goed te blijven monitoren. Blijven de mogelijkheden op de school nog steeds toereikend om de leerling op te nemen in het regulier basisonderwijs? Is de leerling nog in ontwikkeling? Hoe gaat het met de leerling in de klas? Hoe gaat het met de klas en de leerling? Dit soort vragen zijn belangrijk altijd te blijven stellen aan elke betrokkene. Het is belangrijk om constant in kaart te brengen of het goed gaat met het welbevinden en de betrokkenheid.
Begeleiding van de leerling met Downsyndroom
Het is belangrijk om een kind met syndroom van Down datgene te leren wat belangrijk is om te leren voor in de praktijk van het dagelijks leven. Deze kinderen leren veel met concreet materiaal. Ook is het goed om deze kinderen buiten de klas op hun eigen niveau les pre-teaching te geven en daarmee een stukje van de taak van de leerkracht over te nemen. Ook met betrekking van de klas als hulp voor het kind met syndroom van Down op wat voor manier dan ook kan heel positief zijn. Momenteel worden er al twee hulpjes per dag uitgekozen om het kind met Downsyndroom te begeleiden, het is goed om dit voort te zetten en eventueel uit te breiden. De klas moet het ook als leuk zien dat het kind met Downsyndroom bij hen in de klas zit en niet als belasting.
Leespraat
Om de kloof tussen het globaal lezen (leren lezen om te leren praten) en het lezen op school te overbruggen is de methode ontwikkeld voor kinderen met Downsyndroom. Deze methode wordt thuis ook al ingezet en het is dus verstandig om hier mee door te gaan op school. Bij Leespraat wordt er wordt gewerkt met het leren herkennen van woordbeelden. Deze woordbeelden worden per kind zorgvuldig uitgezocht. Ze zijn afgestemd op de belevingswereld van het kind en kunnen direct in het dagelijks leven worden gebruikt. Het leren lezen en leren praten gaan hand in hand. Het leren herkennen van woordbeelden wordt gebruikt als communicatiemiddel en voor het leren lezen van de woorden.
”Er wordt eerst een beroep gedaan op het visueel herkennen van het hele woord als woordbeeld. Later wordt er geoefend met het herkennen van klanken en worden deze gekoppeld aan de letters. In het reguliere onderwijs wordt het leesproces precies andersom aangeboden. Daar wordt eerst geoefend met het herkennen van klanken en vervolgens worden de klanken aan letters gekoppeld en worden er vervolgens woorden gelezen. Belangrijk is dus dat de leerkracht hier alert op is!
”
Heen en weer schrift
Het is belangrijk om de ouders op de hoogte te stellen van wat er op school gebeurd en voor de leerkracht de informeren over wat er thuis gebeurd. Dit kan gedaan worden door het inzetten van een heen-en-weer-schrift. Dit schrift kan functioneren als een dagelijks verslag van de school aan de ouders en andersom. Zeker in het begin is dit een belangrijk middel, omdat het kind zelf nog niet kan praten. De ouders krijgen zo inzicht in wat er op school gebeurd en de leerkracht krijgt beter zicht op de thuissituatie. Ook biedt het heen-en-weer-schrift de mogelijkheid om met het kind te praten over iets wat er buiten school gebeurd is. Dit geeft meer mogelijkheden tot communicatie.
6.3 Discussie
Tijdens het doen van het onderzoek zijn de onderstaande suggesties aan het licht gekomen:
Het feit dat er per samenwerkingsverband zo’n ontzettend verschil zit in het geld dat de scholen krijgen. In een verder onderzoek is het interessant meer over de financi??le kant te weten te komen wat betreft de begeleiding van leerlingen met Downsyndroom. Momenteel behouden sommige kinderen hun rugzak nog tot volgend jaar, hoe gaat het daarna?
Daarnaast zou is een suggestie om een kind met Downsyndroom voor langere tijd te monitoren binnen het regulier basisonderwijs. Dat bijvoorbeeld de leerling op de praktijkplek kunnen zijn om te zien welke vooruitgang zij boekt. Een vergelijkend onderzoek naar leerlingen binnen het regulier basisonderwijs en zien welke resultaten er worden geboekt en wanneer een kind wel/niet kan blijven op de school.
Een andere suggestie voor aanvullend onderzoek betreft het volgende: het interviewen van ouders die hun kind niet in het regulier basisonderwijs laten integreren. Het zou erg interessant zijn maar werpt wellicht ook een ander licht op de ervaringen van ouders.
Ten slotte zou het interessant zijn om over een aantal jaar dezelfde groep betrokkenen te interviewen over de verdere ervaringen. Er zou daarnaast een nieuwe groep samengesteld kunnen worden met de gelijkenis van de huidige onderzoeksgroep. Op die manier zouden de maatschappelijke veranderingen binnen het onderwijs en de gevorderde Wet Passend Onderwijs aan het licht kunnen worden gebracht.
Literatuurlijst volgens APA (komt nog)
Boeken
Bird, G., & Buckley, S. (1997). Onderwijskundige behoeften van kinderen met Downsyndroom. Amersfoort, Nederland: V&V Producties.
Graaf, G. de. (1996). Mijn kind gaat naar de gewone school. Leuven, Belgie: Acco.
Mol, P. (2010). Buut: Passend Onderwijs, kom maar op!. Huizen, Nederland: PICA.
Tijdschriftartikelen
Graaf, G. de. (z.j.). Inclusief onderwijs voor kinderen met Downsyndroom. Down+Up, pp. 37-43.
Documenten
Graaf, G. de. (2014, 11 juni). Kinderen met Downsyndroom zijn vaak beter af in het regulier onderwijs. Geraadpleegd op 04-06-2015 van http://www.passendonderwijs.nl/nieuws/gert-de-graaf-kinderen-met-downsyndroom-zijn-vaak-beter-af-het-regulier-onderwijs/
Ministerie OCW. (2014). Plan van aanpak passend onderwijs. Geraadpleegd op 18-06-2015 van https://www.passendonderwijs.nl/wp-content/uploads/2014/08/Plan-van-aanpak-passend-onderwijs-2014-2020.pdf
Samenwerkingsverband Amsterdam-Diemen. (2014). Ondersteuningsplan 2014-2016. Geraadpleegd op 10-06-2015 van http://www.swvamsterdamdiemen.nl/uploads/Bestanden/Ondersteuningsplan%20SWV%20PO%20270753a146e385ade.pdf
Stichting Downsyndroom. (z.j.). Kenmerken van kinderen met Downsyndroom. Geraadpleegd op 11-06-2015 van http://www.downsyndroom.nl/home/levensloop/scholen/kenmerken-van-kinderen-met-downsyndroom/
Vermaat, M. (2007, 07 maart). Verstandelijke handicap: Het syndroom van Down [Forumpost]. Geraadpleegd op 11-06-2015 van http://mens-en-samenleving.infonu.nl/pedagogiek/3029-verstandelijke-handicap-het-syndroom-van-down.html
World conference on special needs education. (1994). The Salamanca Statement. Geraadpleegd op 04-06-2015 van http://www.inclusie.ugent.be/pics/salamancastatement.pdf
BIJLAGEN
Bijlage I Interview directrice
Directrice De Bi??nkorf Cathy Vos
Basisschool De Bi??nkorf
Datum afname interview: 2 juni 2015
I = interviewer
G = ge??nterviewde
I: Ik ga je vragen stellen over de wensen en verwachtingen en de huidige situatie van Down syndroom in het regulier onderwijs. Welke ervaringen heb je met Down syndroom? Welke kennis?
G: Nou, we hebben er geen ervaring mee. Dus M is de eerste waar we mee in aanraking komen als school en het is natuurlijk een zusje van kinderen van school. Daarom hebben we haar ook aangenomen en al in het beginstadium gesprekken met moeder gehad en toen was eigenlijk het perspectief dat zij sowieso een jaar achterloopt dus eigenlijk een jaar later zou beginnen, met vijf zou beginnen. Maar door de hele omzetting van die rugzak, die ze alleen kreeg als ze naar de basisschool kwam, hebben we gezegd van: nou ok??, laat haar dan maar beginnen als vierjarige maar eerst ‘?n ochtend. En nou, dat is dan twee ochtenden geworden dus gaandeweg leren we. Maria heeft haar natuurlijk opgenomen. Eerst gevraagd of zij dat wilde en die wilde dat wel. En dan vind ik M niet…….nou is er geen enkele stereotype Downer, ze zijn allemaal anders. Maar ik vind haar wel heel laag presteren en wat ze kan. Dus daarom moeten we er heel zorgvuldig naar kijken van wat kan ze en wat kan de leerkracht aan. En heeft ze dan ook nog aandacht voor alle andere kinderen.
I: Ja precies.
G: En dan heeft ze twee uur ingekocht bij Cordaan waarvan anderhalf uur in de klas. En dan kijken: hoe gaan we dat volgend jaar doen? We hebben van Lokaal PO gehoord dat er in principe een dubbele rugzak is. Dat is ‘13.000 euro uiteindelijk voor een kind met Down. Er wordt niet gekeken wat voor kind met Down het is. En wij moeten dus nu kijken: wat gaan we aanvragen? Wat is dan gewenst? Kan Maria zo’n ochtend met ‘?n uur iemand die bezig is met M en dat ze rest gewoon mee kan doen? Dat zie ik in de kleuterperiode nog wel gaan maar mijn zorg is dat als ze naar groep 3 moet. En Fatima (moeder) gaf dan al aan van: Joh, als je er tegenaan loopt met geld, geef dat dan aan. Want ‘13.000 euro is een bedrag omdat dat is wat een kind ook kost op speciaal onderwijs. En ik vind dat dus lastig.
I: Want er is hier niemand die de expertise heeft rondom Down?
G: Nee. Niemand. Er is nog niemand mee in aanraking gekomen. Niemand heeft een kind met Down. En dan is het bij M ook nog het hele spraaktaal gebeuren. Moet je dan misschien op niet op een gegeven moment gaan inzoomen op spraaktaal en daar meer op inkopen maar ja dat heb je met die doelen en referenties, dat het eigenlijk gespecificeerd is van wat kunnen ze n?? groep 2 dus eigenlijk moeten die leerlijnen van haar ook gemaakt worden. Dan heb je nu de ondersteuning van de ambulant begeleider en waarvan ik vind dat die dat eigenlijk zou moeten doen. Die gesprekken zijn gaande. Van wat kan zij voor ons betekenen? Dus die zelfredzaamheid is natuurlijk ook deels thuis en school. En dan nog haar cognitieve ontwikkeling, tja….dat doet Kiki maar die kan dat tot groep 3 niveau, als dat zou moeten en daarna heb je weer meer nodig. Maar de komende twee jaar heb ik niet zo’n zorg maar wel voor daarna.
I: Ja. En wat is de verwachting? Dat zij dan ook vijf dagen in de week naar school kan?
G: Nee moeder wilde vijf dagen in de week waarvan ik denk: Nee vier want er staat 1 dag in de week een ander. Dus vier zou op een gegeven haalbaar moeten zijn maar dan heb je dus misschien een keer hulp van Cordaan, misschien een zorgstudent die je inhuurt. Of cordaan op twee ochtenden en dan een zorgstudent. En dan ben je afhankelijk van stagiaires en van PABO en ROC studenten voor die extra handen in de klas. Want een onderwijsassistent aannemen daarop dat kost gewoon teveel geld. Dat heb je niet. Je kan haar wel de reguliere hulp geven van RT maar dan ook specifiek op wat ze moeten leren van die kortdurende hulp van 6 weken. Dat zou je kunnen doen want dat krijgen alle kinderen. Maar ik ben er nog niet uit, ik vind het best lastig. En er zijn scholen die hebben twee kinderen met Down. Nou dan moet je al…..kijk het kan bij de kleuters nog wel maar bij de onderbouw zou je dan in twee klassen een kind met Down hebben. Het maakt dan echt uit wat het niveau is. En is het haalbaar en kan je het ??berhaubt nog in groep 3 bieden, in groep 4 en hoe zit het dan in groep 5/6 als zo’n kind ook zelfbeeld krijgt en bedenkt He, ik ben anders. Hoe is het als M haar zusje straks op school komt, die dan heel snel gaat? Dus ik vind het echt wel een ding.
I: Ja. En hoe zit dat met jullie visie op passend onderwijs?
G: Wij nemen alles aan. Ja. Het is alleen wel, als ik nu nog een kind met Down aangeboden zou krijgen, zou ik heel erg moeten nadenken of ik dat wel doe. Maar spraaktaalproblemen die hebben we al binnen school en die hebben ook nog een aparte route in de financiering dat scheelt. Gedragsproblematieken hebben we ook. Kinderen in het autistisch verwand spectrum hebben we ook, als ze dan al weten als ze vier zijn. Dus dat nemen we allemaal aan. Verwijzen relatief redelijk weinig of dat ze een jaar op het speciaal onderwijs zitten voor spraaktaalproblemen en dan terugkomen of toch verwezen worden, dat het gedragsmatig niet meer kan en dat je het niet meer kunt bieden maar we kunnen vrij veel aan als school. Je hebt je ondersteuningsprofiel, je basisondersteuning vanuit de ASKO, dat is waar alle scholen aan moeten voldoen. Dat wordt gezegd: je ondersteuningsprofiel als school, maar het is niet zo dat wij als school hebben gezegd: we zijn een school voor dit of voor dat. We proberen het allemaal en qua verrijking, die hoogbegaafdheid doen we ook veel. En het is ook zoeken van wat heeft dit kind nodig? Wat is de onderwijsbehoefte? Kunnen we het bieden of kan het maar een jaar in de groep? Welke ondersteuning hebben we wel en hebben we niet? Als ze eenmaal binnen zijn, zijn het ook je eigen kinderen. Als er nu een kind met Down Syndroom aangeboden zou worden, zou ik wel heel erg moeten nadenken. Je kan denken: Ja die doe je erbij in de klas, dan heb je er twee, dat is makkelijker…dat is op zich zo maar ja….
I: Daarnaast ook lastiger.
G: Ja en vooral als ze een groep hoger gaan. En dat vind ik met het ondersteuningsprofiel, om te zeggen je bent echt gespecialiseerd in spraaktaal of in begaafdheid of gedragsproblematiek maar dat staat haaks op het aannamebeleid. Want met het aannamebeleid krijg je gewoon alles binnen en binnen twee weken, nee ouders hebben de plek geaccepteerd en dan heb jij zes weken de tijd om te zeggen: ik neem dit kind. Maar ja, zijn al die dingen al bekend als ze drie??neenhalf is? En zijn ouders er eerlijk in? Dus we moeten daar wel extra alert op blijven en daar hebben we ondertussen wel ‘knowhow’ van binnen de school. We zijn ook sneller in het onderkennen ervan en dan heb je nog het traject: de ouders meenemen. Dat is sowieso een ding. De een doet er een jaar over en de ander acht jaar om te accepteren dat dat kan met een kind. Het is gemiddeld geloof ik twee jaar.
I: Ja.
G: En dan bieden we vrij veel maar als het er niet in zit, in een kind, ja dan haal er je eruit wat erin zit en dat zit je op het plafond en dan zit je met de acceptatie van ouders van: ja mijn kind stroomt op een lager niveau uit of moet met ondersteuning naar het middelbaar onderwijs. En met Lokaal PO hebben we nu goede ervaringen met kortdurende hulp van een jaar die je inkoopt en met het groeidocument maken krijgen we nu ervaring en dan valt dat traject mee, dat gaat op zich heel snel. Voor dyscalculie hebben we ze nu aangevraagd. Ja, dat is gaandeweg ontdekken. En samenwerken met andere scholen, dat wil men graag maar dat is er eigenlijk nog niet echt.
I: Ok?? want er zijn ook verder geen ervaringen binnen de ASKO met Down syndroom?
G: Jawel maar die organiseren het toch weer anders want die hebben dan een leerkracht, of een ex-leerkracht die ervaring heeft en die zich laat inhuren voor minder geld en ja die kan het dan specifiek voor die school regelen. En ja je moet ook iemand hebben die dan binnen je schoolconcept past of hoe je met kinderen omgaat. En dan denk ik: Elke ervaring van iemand is anders. Het ene kind met Down is de ander niet maar het ene hoogbegaafde kind is de ander ook niet. Dus ga je toch als school zelf kijken van: Dit is wat wij hebben en daar moeten we het mee doen en dit kunnen wij bieden. Nou en als het bij ons niet lukt, dan weet ik niet zo gauw waar het dan wel lukt. Ja, dan ga je naar speciaal onderwijs.
I: Ja precies. Maar dat is natuurlijk wat je wilt voorkomen.
G: Dat wil je voorkomen maar soms denk ik ook dat het niet anders kan en is het voor de ontwikkeling van het kind eigenlijk het beste.
I: Oh ja, daar ben ik het zeker mee eens. En op welke wijze wordt er gewerkt aan de professionalisering van leerkrachten want nu is het nieuw, Maria is straks de ervaringsdeskundige en Gwen….
G: Ja dat blijft dan toch een stukje daar. Ik ga eerlijk gezegd niet mijn hele team scholen daarop. Dus Maria deelt dingen met ons in het teamvergaderingen. Gaat ze naar de onderbouw dan moet het daar…..En als je op een gegeven moment weet: ik heb die daar zitten en kan ik daarop anticiperen dat die ook blij zijn en wie van hen staat er open voor. En dat die daar alweer in mee genomen wordt. Is dat met die gebaren ondersteuning of met een cursus, daar moet je naar zoeken. Er was een congres of een grote cursus erover maar je weet nog helemaal niet waar je tegen aan loopt en wat je vragen. Dus eerst ervaren en dan kijken waar heb ik ondersteuning voor nodig en dan mensen daarin scholen en het uitbreiden maar om nou mijn hele onderbouwteam te gaan scholen erop, ga ik niet doen. Dat zie ik niet.
I: Dat kost tijd, energie en geld.
G: En je kan ook niet overal……hoe zeg je dat? Geschoold in zijn. Dat gaat gewoon niet. Je basis is oke, maar dit is uitzonderlijk en dan moet je daar een traject voor zoeken. En dan heb je wel de ervaring van iemand met spraaktaalproblematiek, misschien is het handig als het kind dan in die groep komt. Want zij heeft daar veel ervaring mee en kan haar ook heel veel bieden. Nou dat zou het mooiste zijn. Maar ja dan is het maar 5 of 6 uur hetzelfde dus dat…..en als je het specifiek op Down zegt. Kijk, is het dyslexie of begaafdheid, daar school je je hele team voor. Die komen overal voor. Autisme en gedragsproblemen ook. Een specifiek groepje van leerkrachten delen dat met elkaar. Als je voor de klas staat en je hebt zo’n kind in de klas dan merk je pas wat het is. Dus dan is zo’n ondersteuning nodig van IB-er en directeur. Dat mensen gefaciliteerd worden. Of in cursussen maar ook door van zich af te kunnen praten. Je gesteund voelen en je niet alleen voelen. Het is niet alleen jouw probleem, het is dat van de hele school. En dat je ondersteund wordt ook in tijd en dan is het altijd weer zoeken met stagiaires, daarvoor ook ondersteuning en misschien wat extra RT hulp die er nu is. Zo doen we dat eigenlijk.
I: Ja lastig, een puzzel. En heb je voordat M aangemeld werd of toen ze aangemeld werd ook contact gehad met de andere instellingen waar zij zit? Zoals kinderdagverblijf?
G: Volgens mij….ik weet eigenlijk niet of Maria daar contact mee heeft gehad. We hebben wel contact gehad met een…..Fatima is hier geweest met iemand om het door te praten die M al kende en begeleidde. En Fatima is heel duidelijk geweest in wat ze kan en wat ze niet kan. Wel eens in de positieve kant zeg maar. Maar daar is ze wel open in geweest. Vanaf het moment dat ze geboren was, wisten we het en dan is het afwachten hoe het gaat met het kindje en overleefd ze het en hoe gaat ze zich ontwikkelen. Fatima is geweest toen ze anderhalf/twee was al geweest en gepraat over hoe wij er tegenover stonden. Samen met Els als IB-er en we hebben gezegd we staan er voor open en eerlijk wel kijken of we het kunnen het bieden en kunnen we haar geven wat ze nodig heeft en ook de andere kinderen nog aandacht geven. Dus volgens mij was er een speltherapeute ofzo, iemand was mee geweest. Die bevestigde het verhaal, ook om haar tot vijf jaar op het medisch kinderdagverblijf te laten. Ook omdat ze toen die sondevoeding nog had. Tot die tijd sowieso gezegd: dat wil ik niet. Maar toen kwam dat stuk met die gelden. Nou, dan doen we het eerder maar dan wel heel kleinschalig met ‘?n ochtend in de week, dat is nu twee ochtenden in de week. Zij wil het liefste vijf ochtenden in de week waarvan ik denk: Ho, vier wil ik over nadenken maar dan moeten we heel goed weten wat hebben we.
I: En misschien ook eerste drie ochtenden?
G: Ja drie en dan vier. Stap voor stap.
I: Ja want Fatima gaf in mijn interview ook aan ze graag een plan van aanpak maken met alle betrokkenen en ligt er zoiets nu?
G: Nee, volgens mij nog niet. Daar zijn we dan mee bezig. Met dat groeidocument. En het is natuurlijk ook lastig. Wat kan zij dan wel en wat kan zij niet? Het is nu eerst dus dat ze ??berhaubt meedraait. Het zijn hele kleine stapjes. En dan zegt Maria dat Kiki haar veel te veel 1 op 1 werkt, ze moet ook kunnen spelen. Wij zijn natuurlijk een school waar veel gespeeld wordt. Maar zij heeft natuurlijk wel veel meer nodig dan een reguliere kleuter, of zelfs meer dan een reguliere kleuter met achterstand of hoe noem je dat……er is ook een naam voor die uitvalkleuters. Het is continue kijken. En het is niet van: het ligt in een draaiboek klaar en zo doen we het.
I: Zij gaf aan dat ze dat graag wilde omdat iedereen dezelfde richting op werkt. En ze is heel tevreden hoor, dat wel. Maar het is iets wat ze mist.
G: Ja zij wil sneller dan dat wij kunnen.
I: Ja dat denk ik ook. Ik denk ook dat je niet teveel vooruit kan kijken.
G: En ik laat me ook niet opjagen door haar. Want de dingen waar ik tegenaan loop, voornamelijk die handen in de klas. Ik ga daar niet hier een hele onderwijsassistente aan op offeren. Dat doe ik niet. Want we hebben nog 335 andere kinderen die daar ook profijt van moeten hebben. En ik kan als school mij niet veroorloven om een onderwijsassistent aan te schaffen voor ‘30.000 want dat drukt op mijn formatie, zo simpel is.
I: Dus puur een financi??le kwestie?
G: Ja dat wel. En zij kan daar wat mee in de wereld waar zij zich in beweegt. Met de overheid of ministerie, weet ik veel. Daar kan ze misschien wat bemiddelen, weet ik niet. Het is wel iets waar je tegenaan loopt. Ik doe wat ik kan en meer….ik ga nu niet investeren….we investeren er al heel veel in. Dit is wat je kan krijgen en als we het niet meer kunnen bieden, ja dan niet.
I: Gewoon open en eerlijk blijven is het belangrijkste.
G: Ja ik weet dat zij veel sneller wil en van alles wil…dan denk ik ja, schat….Gwen en Els hebben nog voor 335 andere kinderen de verantwoordelijkheid. Maria heeft een klas vol. Als je een zorgstudent hebt, kan je nog zeggen dat die iets doet maar die heb je maar voor een half jaar. Daar kan je dan misschien voor zeggen: die krijgt als opdracht mee dat die een plan van aanpak maakt. Maar ik vind eigenlijk dat de ambulant begeleider daar leidend in moet zijn en dat die dan een aanpak maakt. Dat ligt op haar bordje en niet bij mij als directeur en niet bij mijn IB-er en niet bij mijn leerkracht. Dat vind ik teveel.
I: En als je een toekomst zou mogen beschrijven in de positieve zin?
G: Op basis van Down?
I: Ja wat zou dat dan op deze school zijn?
G: Nou, ‘?n. En dan tot en met groep 4. Ik weet niet of je dat op moet schrijven….
I: Jawel. Het is juist heel eerlijk. Dat is juist waar ik naar op zoek ben…..
G: Ik denk, maar dat is hoe ik er nu over denk, ik denk dat we tot groep 3/4 nog zouden kunnen bieden en daarna ben ik bang niet meer. Dat is hoe ik er nu naar kijk.
I: En dat is met de ervaring van nu?
G: Ja. Ik denk dat als ze naar groep 5 gaat, dan gaat die groep zoveel harder dan zij, dan ben ik bang dat haar welbevinden daaronder gaat lijden. Stel: het lukt wel, prima maar je vraagt heel wat van je mensen. Als ze niet beter gaat eten, dan heb je dat stuk. Zindelijkheid is er ook nog niet, ben ik nog vergeten te zeggen. En dan je vraagt wat van die groep kinderen. Natuurlijk is het goed met kinderen om te gaan die anders zijn dan anderen maar dan doen ze natuurlijk met iedereen. Met iedereen is wel wat. Dan heb je hier eentje extra. Ja het mag nooit ten koste gaan van andere kinderen. Het mag niet ten koste gaan van haar, maar ook niet van de anderen. Dus gaat het individu voor op de groep of gaat de groep voor op het individu? Dat is de constante afweging die je moet maken. En het is niets ten nadele van Fatima, maar Fatima stelt hoge eisen en heeft hoge verwachtingen en dat is ook goed maar die van haar liggen daar (hoog) en mijne liggen ergens anders met wat ik voor mijn mensen en kinderen wil.
I: Ja….
G: Kijk, als je mij heel diep in mijn hart kijkt. Ik schrik er wel eens van wat ik zie…..
I: Zoals?
G: Nou dat geschreeuw, belasting voor de kinderen. Dat eten wat eruit valt. Dat ik denk…nou ja ik zeg altijd tegen ouders als een kind in die klas komt dat er een kind met Down in de groep zit. Geen enkele ouder zegt ik wil het niet. Maar ik vind het nogal wat. En dan kan je zeggen: de kinderen vinden het zo leuk en Q vindt het zo leuk. Maar kan en mag hij nog zelf kiezen wat hij wil of wordt hij altijd door haar geclaimd? En dan ben ik heel negatief. Want dat is met elk moeilijk kind in de klas. Dan wordt een stille rustige gekoppeld aan de drukke. Oh die kan er wel naast want die klaagt nooit. En iemand die altijd anders en die altijd de groep uitgehaald moet worden voor van alles, dan denk ik: ben je dan nog bezig met die groep? Kan zij meedoen met die hele sociale interactie? Wordt zij uitgenodigd op feestjes en dat soort dingen? Dat vind ik dus moeilijk. Je kan niet voorspellen bij een ander Down kind hoe het daarbij is want ze zijn allemaal anders.
I: Ja, je hebt natuurlijk hele goede kinderen met Down maar ook hele slechte.
G: Nou ja die ook op een hoger segment fungeren en op een 10 jarige uitstromen, die kan je veel langer hier houden. Die starten al op een hoger niveau. Maar voordat zij op een aanvaardbaar niveau is en echt met recht goed naar groep 3 kan, dat vind ik al een uitdaging. Daar ben ik al…
I: Want de verwachting is dat ze nog twee jaar bij de kleuters zit?
G: Ja en dan in principe naar groep 3. En kan ze dat dan aan? Hoe het aanvankelijk lezen en cijferkennis? Hoe is het met al die voorwaarden? Houdt ze dan dan ??berhhaubt een dag vol of blijft dat een ochtend? En dingen zoals altijd iemand mee naar schoolreisje of bij een uitje moet er altijd iemand mee. Die verantwoordelijkheid voor de leerkracht vind ik te groot. Dat vind ik wel een ding. En dat kan ik nu nog niet zeggen. Als het met die gebaren constant moet blijven gaan, dan eis je nogal wat van je leerkrachten.
I: Fatima zegt zelf dat ze nu heel veel begrijpt zonder gebaren…….
G: En Fatima zegt ook dat ze nu met woordjes bezig is en dingen herkent.
I: Ja, acht woorden lezen wordt gezegd.
G: Lijkt me sterk. Dan herkent ze volgens mij gewoon de symbolen. En dat is denk ik waar Fatima een beetje bij afgeremd moet worden. Want dat vertelde ze hier ook en dan denk ik: ze herkent symbolen, ze kan nog niet lezen. Zij doet het nog op een niveau van drie jaar. Dan denk ik: Hallo? Wanneer is zij dan op het niveau van vier jaar? Is dat als ze naar groep 3 gaat? Wat verwacht je nou van zo’n kind? Je kan haar niet nog drie jaar bij de kleuters laten.
Het zou trouwens wel kunnen maar moet je haar dan nog bij Maria houden? Blijft ze dan leren en in ontwikkeling?
I: En is ze ??berhaubt leerbaar voor de schoolse activiteiten?
G: Ja moeder zegt van wel. Die wil haar liever niet naar het speciaal onderwijs omdat daar dan ook nog slechtere kinderen zitten. Maar daar krijgt ze misschien wel alle aandacht die ze nodig heeft om beter tot ontwikkeling te komen.
I: Ja het zijn kleinere klassen maar je zit ook tussen zware autisten of gedragsproblemen.
G: Ja ik denk dat dat voor een ouder heel erg is.
I: Maar inderdaad…….
G: Ik vind haar soms, en dat snap ik, wat idealistisch en te positief. Ik ben misschien te negatief maar laat die er ook maar zijn.
I: Ja absoluut, het geeft een andere kijk op de werkelijkheid.
G: Ja het is ook ter bescherming van mijn leerkrachten. Natuurlijk red je het wel maar nu wordt ze bijvoorbeeld niet verschoond op zo’n dag.
I: Ja inderdaad, alleen op donderdag door Kiki.
G: Maar van een plan van aanpak krijg ik de kriebels he? Daar word ik eigenlijk een beetje…..heeft ze?? Gwen? Heeft ze dat tegen ons gezegd ook? Dat Fatima een plan van aanpak wil?
Gwen: uhm…..in welke zin?
G: In de zin van ondersteuning van M
I: Alle betrokken partijen?
G: Want als dat zo is, dan gaat die Liz dat maar doen en niet wij.
Gwen: Ja en volgend jaar wordt iemand anders zorgbegeleider van Lokaal PO. Het is Liz inderdaad die dat doet.
G: Ja dat moet Liz, wij gaan daar geen energie in steken.
Gwen: Ze moet in ieder geval aansturing geven aan Kiki.
G: Maar ik vind dat echt de taak van de ambulant begeleider en niet van ons.
Gwen: Nee dat is zo. Het komt wel steeds meer op ons bord te liggen.
G: Nou dan hoop je maar dat je een ambulant begeleider krijgt die ervaring heeft met Down anders kan je het alsnog allemaal zelf doen. Maar dat vind ik een ding hoor, echt een ding. Maar ja……
I: Nou helder. Ontzettend bedankt.
G: Nou wat hebben dat snel gedaan!
Bijlage II Interview huidige leerkracht
Huidige leerkracht leerling met Downsyndroom groep 1/2 Maria-Rosa Sleeuwenhoek
De Bi??nkorf
Datum afname interview: 2 juni 2015
I = interviewer
G = geinterviewde
I: Wat is de kennis over Down syndroom bij jou?
G: Uhm…..mijn opa heeft een relatie met een vrouw en die heeft een kleinkind met Down en die ken ik natuurlijk gewoon maar ik zie wel heel erg het verschil in gradaties bij Down. Want toen ik bij M ging kijken bij een interventiegroep van haar toen zag ik wel dat M een erge achterstand heeft doordat ze ziek is geweest en ook wat je ziet op internet enzo…..en voor de rest heb ik niet echt kennis nee. Het verschilt ook zo per kindje.
I: En ook niet binnen het onderwijs?
G: Nee alleen in het priv??leven en vroeger op mijn werk. Ik deed activiteitenbegeleiding met Down mensen maar die waren alweer volwassen.
I: Ja dat is een heel verschil. Je hebt inderdaad heel veel gradaties. Het is dan ook lastig te zien bij M hoe dat zich gaat ontwikkelen.
G: Ja want omdat ze niet praat weet je niet veel. En ik ken haar natuurlijk heel kort, maar twee ochtendjes. En als ze met Kiki werkt, krijg je helemaal geen contact met haar. Maar ik vind dat ze het supergoed doet. Of mag ik dat nog niet zeggen?
I: Jawel hoor. Dat is de volgende vraag: Wat zijn je verwachtingen met een kind met Down in het regulier onderwijs? Ze gaat volgend jaar weer naar groep 1 en wat verwacht je volgend jaar bij haar te zien of te bereiken?
G: Ik hoop dat ze wat meer gaat kletsen. Al zijn het maar woordjes. Dat hoop ik. Dat zie ik nu al een beetje maar nu is het bijna zomervakantie en dat is dan weer 6 weken. Maar ik verwacht eigenlijk niet zo heel veel. Ik denk ook dat we het gewoon moeten bekijken want Fatima wilde ook een gesprek met Cathy want die wil graag dat ze elke ochtend komt natuurljk en dat willen we uiteindelijk ook maar volgend jaar ben jij er niet. Die grote meiden zijn allemaal weg en dan heb ik echt een jongensklas. Er zal vast wel iemand de zorg op zich nemen maar je kan moeilijk iemand aanstellen tot zorg voor M. Voor een ochtendje is het leuk maar ik weet het echt niet hoe het er uit gaat zien. Gewoon zien hoe het gaat.
I: Want ze komt volgend jaar in principe eerst drie ochtenden toch?
G: Nee in eerste instantie heb ik aangegeven dat het die twee ochtenden mogen blijven, de dinsdag en donderdag. En dan kijken tot de herfst hoe dat gaat en dan kunnen we uitbreiden. Want jij bent er niet en de groep is heel anders. Misschien is ze in die zes weken heel erg gegroeid maar ik weet het niet.
I: Ze gaat in ieder geval zindelijk worden, zegt Fatima.
G: Ja.
I: Dus dat is alweer een stap verder, denk ik. In haar ontwikkeling. Dat zou kunnen helpen in de rest.
G: Ja maar een hele dag naar school, helemaal met dat eten en drinken is dat niet gezond nu. Dus inderdaad uitbreiden, het liefste ook voor het ritme, zou ik haar ook elke ochtend willen hebben. Op woensdag weet ik het niet, dan ben ik er niet. Ik weet dan niet hoe Mirjam er tegenaan kijkt.
I: Ja Cathy gaf aan dat het om 4 ochtenden zou gaan, op jouw dagen.
G: Het lijkt me wel heel leuk en ook goed, dat ze er echt bij hoort. Nu is het net een wandelende babyborn. Het is leuk dat ze een onderdeel van de klas wordt maar dat zie ik echt nu niet.
I: Want heb je een plan wat je voor jezelf zou willen doen met haar of bereiken? Of zie je dat ook gewoon wel?
G: Ja joh. Ik sta er echt helemaal blanco in. (gelach)
I: Ok??. Dat is ook goed.
G: En ik zou willen dat ze gewoon weet wat er in de klas is. Dat doe je in het begin van het jaar. Nu heeft ze natuurlijk die kastjes maar ze is nog zo aan het ontdekken met de kindjes dat ze niet echt gericht pakt. Daar is ze nog helemaal niet aan toe.
I: Ze heeft een kastje met 1,2,3 maar ik zie haar daar niets uit pakken of interesse voor tonen?
G: Ja ik heb ook geen idee wat er inzit. 3 is dan wat ze nog moet ontwikkelen, 2 is wat ze zou moeten kunnen en 1 is……
I: Ja het is onduidelijk. Die onduidelijkheid is er bij ons, dus ook bij haar.
G: Ja. En er zijn plannetjes genoeg maar met die kruizen ook, ja dat is leuk bedacht maar het is nog steeds niet uitgevoerd en dat is misschien ook allemaal nog te vroeg. Ik vind het al heel wat dat ze blijft zitten en dat ze goed luistert en niet raar gaat doen of dingen stukmaakt. En uiteibndelijk hoop ik dat ze gewoon meedraait met de groep.
I: Dus dat is je wens? Dat ze meedraait met de groep uiteindelijk?
G: Ja en of ze nu gaat praten of niet……
I: Ja het zou fijn zijn als ze gaat praten….We hebben natuurlijk wel eens een evaluatie met Liz (ambulant begeleider) en met Kiki en Gwen. Heb jij daarnaast ook nog contact met Kiki bijvoorbeeld of met Liz over M?
I: Nee helemaal niks. Ik krijg ook helemaal geen feedback. Ik word niet betrokken bij die dingen. Toevallig net bij de koffiekamer dat Gwen zegt dat ze bezig is met het groeidocument en of ze mij daar wat over kan vragen. Toevallig ben ik morgen op school, dan kunnen we er even naar kijken. Dan is er in ieder geval een start gemaakt. Dan kan ze wat gerichter vragen stellen.
I: Wat gaat ze je vragen?
G: Hoe het tot nu gaat in de klas. Zoiets.
I: Ok??.
G: Maar voor de rest. Met liz totaal geen contact. Dat is puur met Gwen maar volgens mij ook niet heel regelmatig. En Fatima, nou ja dan af en toe eens een foto’tje.
I: Gek is dat eigenlijk toch? Want je zou er meer bij betrokken moeten worden om allemaal dezelfde richting op te werken, lijkt me. Ik ervaar het een beetje alsof iedereen maar iets doet maar dat er nog niet iets heel duidelijk ligt met: Dit is het doel en daar werken we naartoe.
G: Ja. Nee dat moet ook nog komen. En dat mis ik ook nu. En onder het mom: misschien het nog te vroeg. Je kan dat een jaar blijven zeggen maar…..en ik schrijf ook elke dag op in haar schriftje wat ze doet. Eerst hele verhalen van twee bladzijden en nu alleen steekwoorden.
I: En dat is dan voor Kiki?
G: Nee het is voor mezelf ook en voor Parnassys en voor dat groeidocument. En als je terugkijkt dan zie je inderdaad echt wel een ontwikkeling.
I: Dat is leuk. Maar wat wordt er mee gedaan?
G: Tot nu toe niets.
I: Zonde. Dus dat is wel iets wat je mist?
G: Ja. Want ik denk ook dat ik maar wat doe. Zolang ze blij en gelukkig is en mee hobbelt, vind ik het goed.
I: Je weet nu verder ook niets…..
G: En met de gebarenkoningin enzo, dan denk ik ook: Ja, ja….ik zie er niets van terug.
I: Toevallig vanochtend dus wel.
G: Ja en ik doe dan af en toe met die kids die gebaren. En dit ken ik dan nu wat op het raam hangt. Maar ik merk dat dat ook nu al verzwakt. Wat heeft het voor nut als ik mij ga verdiepen in die gebaren terwijl ik er zo weinig voor terugkrijg?
I: Ja Fatima gaf aan in het interview dat M heel veel begrijpt zonder gebaren al. En toen dacht ik ook: ik weet niet hoe je dat dan ziet. Soms kijkt ze je aan: jij bent gek. Maar dat vind ik het lastig om te zien wat ze wel en niet snapt.
G: Het is in de klas ook anders. Ze kijkt naar de anderen en als de rest zit, dan gaat ze ook netjes zitten en staan ze op, doet zij dat ook. Dus dan is dat eigenlijk het gebaar voor haar.
I: Maar lastig om een evenwicht te zoeken daarin denk ik…..
G: Ja inderdaad. Ik vind het wel heel leuk maar dan wil ik wel dat het gewoon nut heeft en dan wil ik er ook iets van terug zien. Waar ik mij wel op verheug is die studiedag. Ik ben heel benieuwd. Ik hoop niet dat het zo’n domper is als de gebarencursus want het is mijn vrije dag. Dan wil ik er wel iets aan hebben.
I: Ja ik vind het ook heel leuk.
G: Ja ik hoop dat het echt interessant is want ik had natuurlijk voordat ze kwam gekeken op internet en ook ervaring op Youtube van andere leerkrachten. Maar omdat er zo veel gradaties zijn, zijn dat zulke andere filmpjes en met kinderen met Down. Dat is natuurlijk ook logisch maar M is anders.
I: Wat is er naar jou idee verder nodig om een kind met Down echt optimaal te begeleiden?
G: Nou, extra handen. Nou ja, ik vind het ook leuk om contact met haar te hebben. Als jij er bent, ben jij er ook voor M en dan heb ik weinig contact. En Kiki is er voor M en tot nu toe heb ik niet echt nog M alleen in de klas gehad en kunnen ervaren om haar echt helemaal alleen te hebben. Ze vindt nu alles nog interessant maar ik ben benieuwd dat als ze straks een jaar verder is en misschien meer dagen komt, hoe ze dan gaat doen. En een veilige omgeving vind ik heel belangrijk. Zoals die trap blijf ik echt vinden. Ze is toch nog klein. Ik ken haar ook niet goed genoeg om te weten wat ze doet. Ik zou haar niet alleen durven laten. Dat zou ik niet doen. Voor hetzelfde geld pakt ze een stuk hout. Net als met die dieren waar ze toen mee ging gooien. Of met scharen. Van andere kinderen weet je dat ze een basis hebben en die doen dat niet. Dus het is wel echt een zorg. En met dat eten en drinken, met het zindelijk zijn….dus je moet wel extra handen hebben.
I: Ok??.
G: Nu hebben we natuurlijk ook een makkelijke klas. Het liefst geef ik ook iedereen die aandacht, 1 op 1. Dat vind ik voor sommige kinderen zo sneu dat je daar helemaal geen tijd voor hebt. Nu aan het einde van het jaar helemaal niet. Ik heb M maar kort, maar ik heb er nog 26 en dat scheelt echt wel. We hebben gelukkig een relaxte klas. Maar zoals de NT2 kinderen hebben ook extra aandacht nodig. Te weinig uren in een dag. Te weinig handen.
I: Ja, ok??. Is er, je hebt een groepsplan gemaakt, staat daar ook iets in over M in? En over de begeleiding?
G: Nee. Niets.
I: Geen apart spoor ofzo?
G: Nee niets. Er is geen groepsplan met haar erin en geen persoonlijk handelingsplan. Daar zijn ze nu mee bezig, met het groeidocument. Ik vraag ook vaak aan Gwen: rapporteer jij iets ofzo of doet Liz dat? Ik heb toen een A4tje geschreven voor het rapportje onder het mom van dat ze er nu bij hoort en naar school gaat maar dan echt van hoe wij haar ervaren en hoe ze doet enzo.
I: Maar dan heeft ze niet iets van doelen of iets dergelijks?
G: Ja dat is wat we hier hebben. Dat mapje van Kiki van Cordaan.
I: Ja. Apart. Voel je je voldoende toegerust om een kind met Down in de klas te hebben? Voldoende competent? Heb je het idee dat je het aankan?
G: Ik vind het vooral leuk en ik ben wat dat betreft misschien wat te relaxed. Ik zou het wel prettig vinden, en dat heb ik ook aangegeven toen deze hele heisa begon. Ik ken mijn zwakheden, ik ben slecht in rapporteren en slecht in die dingen opschrijven maar een handelingsplan en dat soort dingen; doelen stellen….ik vind ook dat dat vanuit school begeleid moet worden. Het is toch wel over iets belangrijks. Je moet het ook goed formuleren en aanpakken om extra hulp te krijgen.
I: En vanuit school begeleid worden dan is dat dus vanuit Gwen?
G: Geeeeeen idee! Volgens mij Gwen maar dat is het dus. Dan zeg ik tussen neus en lippen door van: Goh: heb jij iets in Parnassys gezet over de laatste ontwikkelingen of plannen. En dan is het: Nee, nee, ik zal kijken. Anders moeten we het samen even doen, dat dat duidelijk is. Net zoals met die begeleiding van Kiki; als Kiki er is dan is Kiki degene die M aanspreekt en als jij er bent dan doe jij het of dan doen we het samen. En dat is allemaal nog zo onduidelijk.
I: Ja, vervelend.
G: Wat zegt Gwen erover dan?
I: Waarover?
G: Over de doelen enzo…
I: Ik had het met Cathy erover dat Fatima graag een plan van aanpak wil met alle betrokken en dan allemaal hetzelfde leerdoel waar je allemaal naartoe werkt en Cathy staat er een stuk negatiever in dan Fatima. Zij is heel positief. Cathy waakt daarvoor, zij gaat niet het hele team voorbereiden op leerdoelen die voor M worden gesteld voor volgend jaar of groep 3. En zij wil ervoor waken om een heel plan van aanpak te gaan schrijven. Ze vindt dat dat de taak is van Liz, de ambulant begeleider.
I: Ja en zoals Fatima ook. Fatima die verwacht op zich best wel veel van ons. En dat is goed denk ik. Vooral hoge eisen stellen maar ondertussen hebben wij van die voorschool, medisch kinderdagverblijf, interventiegroep, medisch plan…haar hele geschiedenis….k heb nog nooit iets gekregen. Ik heb nog nooit iets gezien en dan denk ik van: Ja, het is allemaal…..ze stelt eisen aan ons maar net als met dat eten….dan zeg je van: Het werkt niet, kunnen we het zo en zo doen? Dan moet je dat vijf keer vragen en dan moet je het samen proberen en als die basis er al niet is……M is hier toch gewoon geplaatst. Hier is M en het is het zusje van M. en A. maar voor de rest weten we niets. We weten dat ze een open hart operatie heeft gehad, sondevoeding, dat haar ontwikkeling sinds 1,5 jaar opgestart is….maar ik heb nog nooit een dossier of iets gezien. En de laatste vergadering hebben wij het nog duidelijk wel gevraagd voor het onderzoek……
I: Ja dat klopt. Er is weinig reactie. Ook op e-mails.
G: Ja en dat vind ik dan toch jammer. En ze verachten we dat wij naar cursussen gaan, boekwerken lezen maar als die basis er al niet is, dan gaat het sowieso al mis.
I: Ja want toen in die evaluatie had Fatima ook gezegd dat ze een document ergens had opgevraagd over die onderzoeken enzo….
G: Ja over dat IQ enzo. Dan heb je in ieder geval iets om te starten. Bijvoorbeeld het een en ander kunnen aanwijzen, cijfertjes herkennen of zoals die woorden als poes en koe kunnen zien. En als ze dat al weet dan kun je verwachten dat ze over een half jaar nog tien woordjes kan herkennen.
I: Ja het is geen lezen. Het is letterherkenning met de symbolen. Maar dat betekent niet dat je kan lezen.
G: Nee dat is zeker zo. En weet je, dat vind ik wel…..dat is misschien ook mijn ding, ik moet er sneller achteraan maar ik denk dan dat we er ook met z’n allen in staan. Ik sta er open voor en ze is hartelijk welkom maar als je een doel wil hebben dan moet er toch het een en ander gebeuren.
I: Ja Fatima gaf aan dat we open en eerlijk naar elkaar moeten zijn. Dat zijn we volgens mij wel allemaal. Maar vervolgens gebeurt er niets….
G: Ja zo’n foto krijgen is wel leuk maar ik heb liever iets anders….
I: Ja ik mocht die foto voor mijn scriptie gebruiken. Dat ga ik wel doen denk ik. Maar inderdaad, er komt verder weinig zoals artikelen of iets waar we wat aan hebben.
G: Ja jammer is dat.
I: Ze is heel positief en heel betrokken met alles maar ze vergeet daarin een hoop in communicatie.
G: Ja.
I: Op welke manier denk je met M te werken aan taal, communicatie, spel of voorbereidend rekenen? Hoe denk je dat volgend jaar of het jaar daarop in te vullen?
G: Ik denk wel dat ik sowieso dan hulpje van M of twee hulpjes ga aanstellen misschien per dag. Twee kindjes die het leuk vinden of waarvan je denkt dat ze het aankunnen, M daadwerkelijk betrekken bij wat ze doen. En kijken hoe dat gaat. Hopelijk dat het goed gaat dat ik denk van: Ja! En misschien toch wat het makkelijkste is, om haar bij de taalzwakke kindjes te hebben. In dit geval een soort NT2 groepje waarin je toch ook aan die woordenschat en taalspraak werkt. Dat je haar gewoon in een groepje zet. Maar het belangrijkste vind ik dan volgend jaar niet zoals een peuter speelt, niet zo op zich zelf. Maar ik zou het heel fijn vinden als ze, dat ligt ook aan de kinderen…..ik zal vooral de eerste periode inzetten op dat ze betrokken wordt in het spel van anderen en dat ze vanuit daar veel kan leren en oppikken met taal enzo.
I: Ja dat spel is natuurlijk totaal niet op kleuterniveau.
G: Nee. Dan loopt waarschijnlijk ook achter dan. Ze speelt helemaal niet. Ze neemt geen rol aan of ze speelt niet samen.
I: Ja ze speelt een beetje mee op haar eigen spelniveau en ze verkleden haar.
G: Ja prachtig, die foto’s ook!
I: Ja dat is heel leuk om te zien maar het spel komt niet echt op gang.
G: Nee die meiden vinden het gewoon leuk, als een soort aankleedpop. Schattig en lief. En dat roept ze ook op. Dat merk ik ook als ze de koffiekamer binnenkomt, ohh M! Door dat lichaampje en buikje. Maar ik denk dat ik daar mee ga beginnen bij de start van het schooljaar. Dan gaan we ons richten op het spelen.
I: Dan heb je het voor jezelf wel helder. Geen algemene doelen maar doelen vanuit jou.
G: Ja en op een gegeven moment moet je natuurlijk gaan kijken of ze bijvoorbeeld de drie of de vier kan aanwijzen of hoeveel vingers ik opsteek. Op een gegeven moment moet je daar aan geloven en kijken hoe sterk ze is.
I: Dan kijk je eigenlijk naar de voorwaarden van groep 3 toch?
G: Ja. Mocht ze daarheen gaan. Dat is wel te hopen natuurlijk.
I: En dan gaat ze naar Henny he?
G: Ja, die wil haar graag!
I: Wat mis je in de klas om te werken met M? Heb je bepaalde wensen in materialen of spelletjes?
G: Geld! Haha. Nee, weet je…..ze is er nog helemaal niet zo mee bezig dus dat vind ik ook lastig. Ik heb een paar van die enorme miskopen gedaan, van die peuterdingen. Nu blijkt dat dat voor haar perfect is. Nou ja toch wel, maar dat is niet alleen voor haar, maar de ruimte. Ruimte om een keer met van die zeep te klieren en ruimte om een keer met magnetisch zand zonder dat alles onder ligt. Dus uiteindelijk zouden we, als ik zicht heb op wat ze kan en leuk vindt, de klas moeten verbouwen. Dat is het ook. Er moest zo’n kastje komen met haar met 1,2,3 maar het is absoluut geen aantrekkelijk kastje. Naar mijn idee veel te klein maar ik kan moeilijk een enorme jetser van een kast neerzetten alleen voor haar. M is natuurlijk zo minder ontwikkeld dan de rest. Kiki zegt dan: Ja de rest kan dat ook pakken maar van die peuterpuzzels dat gaat natuurlijk geen een vierjarige pakken. Dus dat vind ik ook lastig. Uiteindelijk iets voor die trap denk ik toch.
I: Een stoelliftje……hahahahaha
G: Hahahaha. Nee ik weet niet. Ze is natuurlijk motorisch niet zo sterk en waar ik heel bang voor ben is dat ik een keer vergeet om haar mee te nemen als ik ga plassen of koffie ga halen en dat ze dus naar beneden denderd van die trap of nog erger het huisje. Dus wat betreft een veiligere omgeving. En inderdaad extra handen, dat je altijd iemand hebt die haar in de gaten houdt. Je kan het ook niet verwachten van de kinderen. Dat je zegt: ik ga even plassen, let op M! Dan kan je er vanuit gaan dat het vijf minuten goed gaat, maar je kan die verantwoordelijkheid niet geven.
I: Ze speelt natuurlijk wel veel met die bak met dieren erin. Dat vindt ze wel interessant. Daar gaat ze vaak mee aan de slag. Ook om het af en toe gewoon om te mikken.
G: Ja en gekleurde dingen.
I: Ja en die dieren zijn klein dus dan denk ik: is Playmobiel dan geschikt voor haar? Of Duplo? Want Lego is weer te klein denk ik.
G: Ja en zoals dat…..Dit kunnen we natuurlijk wel nog even…dit was eigenlijk ook een miskoop maar het is eigenlijk superleuk.
I: Oh een soort megaknexx! Ja dat is leuk.
G: Die oudere kindjes die pakken dat eigenlijk niet.
I: En volgens mij kent M dit niet? We hebben het haar niet aangeboden nog…..Het is misschien wel leuk.
G: Zonde he? Ik zou denken als kind: dit is echt te gek! Dit ga ik maken.
I: Maar ik denk dat M het niet na gaat bouwen. Dat kan ze niet denk ik. Maar je kunt haar wel lekker laten graaien. Het is heel leuk en groot.
G: Nou ja, ze kan natuurlijk niet eens iets aandrukken ofzo. Maar als je uiteindelijk is het fijn als je een goed rugzakje hebt, dan kun je natuurlijk wat dingetjes aanschaffen waarvan je denkt dat het goed is. Maar dat weet ik nu gewoon nog niet. Ik weet niet hoe ver ze is. Ik weet ook niet wat zij nodig heeft om….ik weet natuurlijk heus wel wat een kleuter nodig heeft om naar groep 3 uiteindelijk te kunnen en wat gezond is en niet gezond maar ik weet niet wat ze kan en wat ze nodig heeft om een stapje verder te gaan. En die kleine stapjes dat vind ik al goed zoals stil zitten in de kring, dat ze luistert en geen kindjes pijn doet. Het is geen naar kind. Ze is niet dat je denkt van goh….Dat had ik wel verwacht. En ik neem ze dat ook een soort van kwalijk, misschien was het uit bescherming naar mij toe… Dat Liz hier kwam kijken in de klas met iemand die ging kijken of er aangepaste dingen moesten komen…..maar die maakte het zo negatief dat ze de posters eraf ging trekken en dat er weinig heel blijft en Liz in het begin ook wel. Dus ik had al die weken voordat M kwam die kinderen klaargestoomd. M komt en er is kans dat er – op een pedagogische manier – dingen gesloopt worden of dat ze gaat meppen. Maar uiteindelijk vind ik het zo…weet je, misschien is het wel goed dat het toendertijd werd gezegd…..want daardoor vond ik het juist heel erg meevallen. Misschien hebben ze het daarom gedaan. Ik zal het nog eens navragen.
I: Het zou kunnen dat ze het op het kinderdagverblijf wel deed, dat is natuurlijk mogelijk.
G: Ja maar ik zag het digibord al gesneuveld, posters eraf en dingetjes stuk.
I: Maar niks he? Naast af en toe eens een bak binnenste buiten keren maar goed…..dan kan.
G: Nee precies.
I: Ok??. Heb je het idee genoeg tijd te hebben gehad om je te verdiepen in Down syndroom en wat de onderwijsbehoeften zijn?
G: Ja weet je, dat vind ik wel……Je kunt heel veel op school. Kermisweekenden wordt vervanging voor gedaan enzovoorts. Maar cursussen…naar die interventie mocht ik dan op vrijdagochtend en dan kwam Tilly in de klas en dat moest toen wel want zij zat er alleen op vrijdagochtend maar anders hadden ze verwacht dat ik het op mijn vrije dag zou doen of na schooltijd. Ze verwachten heel veel maar wil je niet overspannen raken..wanneer moet ik die cursus doen? Van zo’n cursus verwacht ik wel veel, als dat niet zo is dan is het ook gelijk klaar. Ik moet er wel wat aan hebben. Maar als zij verwachten dat ik meehelp met het handelingsplan of weet ik veel wat, dat hoort natuurlijk bij je baan maar tot op zekere hoogte. Maar ik ga niet boeken lezen, dan moet ik wel mijn grenzen aangeven. Hetzelfde met Leespraat. En ik vind het ook echt serieus gewoon te vroeg met bepaalde dingen. Ik ben blij als ik hoor dat ze een beetje praat. Ik ga dan niet, dan moet ik mijzelf ook beschermen, nog tien keer op een avond een cursus volgen terwijl ik denk laat haar eerst maar gewoon even hier zijn en haar gewoon een vierjarige laten zijn. En de tijd is er ook gewoon bijna niet. Ik ga niet ‘s avonds in bed een boekje met methodes voor Down kinderen lezen.
I: Ok??. Dat kan ik me goed voorstellen.
G: Ja ik ben wel steeds beter aan het worden in grenzen aangeven. Als ik dit nog tien jaar, of nog langer moet volhouden dan moet dat wel…..Nee en je hoort genoeg om je heen en er wordt natuurlijk ook steeds meer van je verwacht met de computer enzo…..Zolang het niet hoeft, doe ik het niet. En hoe lekker is het als je ook gewoon juf mag zijn en knikkerbanen kan bouwen met ze? En dat je gewoon blij bent en lief voor kinderen…..ik denk dat dat belangrijk is…..als ik zoals vanmiddag M in de koffiekamer zie, dan vind ik dat zo leuk. We gaan naar Tilly en ik denk dat ze daar momenteel het meeste aan heeft, een veilige omgeving. En dat je op een gegeven moment kan zeggen: ik ga naar Tilly om koffie te halen, ik kom zo terug en dat ze dan weet waar je bent.
I: Ja dat is een goed punt. Ze voelt zich nu ook veilig op school Dat is leuk om te zien.
G: En dan komt Henny binnen en dan zegt M: HOI! Dat is zo schattig! Ja dan geniet ik!
Bijlage III Interview leerkracht
Leerkracht groep 3/4 Henny Kok
De Bi??nkorf
Datum afname interview: 26 mei 2015
I = interviewer
G = Ge??nterviewde
I: Bedankt dat je mee wilt werken aan mijn onderzoek naar Down syndroom binnen het regulier onderwijs. Ik ga je zo wat vragen stellen over de verwachtingen van u over een leerling met Down syndroom in groep 3. Daarnaast zal ik vragen naar uw ervaringen en proberen om een toekomstperspectief te schetsen.
G: Wanneer je zegt van of stel dat M. ooit verder zou gaan (dan de kleuterbouw), ik weet niet of dat er in zit hoor maar…..Lijkt het mij heel leuk dat ze bij mij in de klas komt maar tegelijkertijd realiseer ik mij dan wel zo van ja: onder welke voorwaarden zou dat dan moeten gebeuren? Ik denk sowieso dat, heel praktisch he, dat gedurende een aantal een uren natuurlijk dat er dan 1 op 1 begeleiding, ondersteuning krijgt. Hetzelfde toch, dat is toch wat bij Maria (leerkracht kleuterbouw) het geval is?
I: Ja dat is momenteel twee uur in de week. Nu is dat eigenlijk te weinig. Hoe ziet u dat?
G: Ja ik denk…..stel dat ze hier zou komen, dan zou dat wel veel meer moeten zijn denk ik.
I: Ja…
G: Want anders……Kijk, het heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat wij op twee niveaus lesgeven. Veel ouders realiseren zich dat niet goed.
I: Met twee niveaus bedoelt u de verschillende jaargroepen?
G: Ja, groep 3 en groep 4. Dat je qua instructietijd en tijd voor extra individuele begeleiding is wel veel minder.
I: Ja.
G: En natuurlijk is er met je organisatie natuurlijk nog wel wat te regelen maar dat scheelt echt. Bij een normaal klassikaal systeem waarbij iedereen op hetzelfde niveau les krijgt, dat je 30 kinderen les geeft in groep 4….ik denk dat je dan al met een goede organisatie veel meer tijd overhoudt dan dat je hier hebt. Dus ik denk echt dat je dan…..stel dat je hier met de kinderen in de rekengroep gaat…ik denk dat je dan echt iemand bij de verwerking, de zelfstandig verwerking nodig hebt. Maar ook bij taal. Maar he, dat ik realiseer mijzelf niet goed, omdat jullie het natuurlijk steeds over de gebarentaal hebben, ik kan haar ook niet zomaar in de kring zetten en verwachten dat ze de instructie goed kan volgen.
I: Nee nu nog niet in ieder geval, je weet nooit hoe zich dat ontwikkelt natuurlijk. Maar zoals het er nu naar uit ziet, inderdaad, niet nee.
Maar wat weet u over Down syndroom? Weet u er iets van of heeft u er ervaring mee?
G: Heel weinig. Ik heb een nichtje die is…. ja vroeger noemde je dat een mongooltje. Maar goed, ik weet dat je heel veel gradaties hebt en ik weet ook inderdaad ook dat kinderen met Down syndroom wel het regulier onderwijs kunnen volgen maar dan heb je het denk ik over kinderen die in ieder geval qua taalbeheersing en intelligentie al een basis moeten hebben. Want denk jij dat M ooit zover zou komen nu hier?
I: Nou ja, dat durf ik niet te zeggen. Wat ik vorige week hoorde van de moeder is dat ze inmiddels acht woorden kan lezen maar dat durf ik niet te zeggen. Ik vind dat best al knap als het zou kunnen want een gemiddeld kind van 4 jaar, bijna 5, kan niet lezen. Ik vind dat heel knap en wil het graag zien dus ik wil dat gaan testen. Ze schijnt koe, poes en I-pad en woorden die ze dus vaak krijgt aangeboden te kunnen lezen.
G: Maar echt lezen, gewoon actief?
I: Dat weet ik niet. Ik weet niet of het woordherkenning is op het moment dat ze het ziet of echt al de losse letters kan verklanken. Want dat zou natuurlijk heel veel perspectief bieden als ze al kan verklanken. Maar ze kan nauwelijks praten, tenminste bij ons niet. Ze brabbelt. Ze werkt nu thuis en op het kinderdagverblijf met Leespraat. Dat is een methode waarbij elk voorwerp of object het bijbehorende woord erbij krijgt. Het zou natuurlijk kunnen dat ze het woord gaat herkennen zonder het object maar dat betekent natuurlijk niet dat je dan ook kunt lezen. Dat is dan echt puur woordherkenning.
G: Het lijkt mij haast onmogelijk maar ik ben ook heel benieuwd.
I: Ja want ik vraag het inderdaad me af, hoe zou u daar dan mee omgaan? Je hebt natuurlijk bepaalde voorwaarden waar je aan moet voldoen om in groep 3 te komen, maar hoe zou u daar mee omgaan? Hoe zou u dat onderwijzen? En zou het mogelijk zijn volgens u?
G: Uhm……dat is een hele lastige vraag. Kijk, wij hebben eigenlijk elke dag taal-leesuur, zeker in het eerste half jaar van het schooljaar neemt dat een prominente plek in omdat ze kinderen leren lezen en schrijven maar ook dat is weer een activiteit in de kring. Nu komt drie keer in de week Louise erbij en Louise is dan echt iemand vooral voor kinderen die heel snel uitvallen of die ondersteuning nodig hebben voor auditieve oefeningen enzo. Dus ik kan me voorstellen dat we Louise, onderwijsassistent, daarvoor kunnen gebruiken. Want taal-leesuur is meestal zo opgebouwd; de eerste 20-25 minuten in de uitlegkring met alle kinderen van groep 3 dus ik kan me voorstellen dat als ik met die kinderen uit groep 3 bezig ben, dat Louise drie keer in de week met M. zou kunnen werken. Maar dat is dan puur omdat zij op dat moment……normaal zit ze er gewoon bij en wacht ze tot wij klaar zijn en dan neemt ze haar leerlingen mee. Maar in die eerste 20 of 25 minuten zou zij M. dan mee kunnen nemen om 1 op 1 met haar te werken.
I: Ja. Dan heb je dus niet echt 1 op 1 met veel tijd want Louise is er voor meer kinderen eigenlijk…..
G: Eigenlijk wel ja. Maar dat zou wel, als je heel praktisch kijkt, dat zou dan wel kunnen.
I: Ja
G: Want zeker in het begin van het schooljaar is het ook nog niet duidelijk wie er uitvalt of wie er extra begeleiding nodig hebben en hoe de niveaus zijn. Dus de eerste maanden houd ik gewoon iedereen in de kring want ik moet voor mezelf ook een indruk krijgen van wat het niveau van de kinderen is. Pas later in het schooljaar ga ik differenti??ren. Je ziet Louise nu vaak met bepaalde leerlingen werken die bijvoorbeeld een half jaar zijn weggeweest of kinderen met NT2 problemen. Maar ik kan me voorstellen dat als je vraagt hoe zou je dat doen? Ik zou dan Louise vragen. Maar eigenlijk wil je dat niet he? Je wilt haar niet buiten de groep plaatsen maar ja….
I: En dit zou dan ook allemaal puur op taalonderwijs gericht zijn of niet?
G: Ja.
I: Want hoe zou het met rekenen gaan? Want dat is natuurlijk ook nog iets wat heel erg gaat beginnen in groep 3?
G: Ja met rekenen is dat er niet, die begeleiding. En dan zou het heel erg afhangen van; hoe komt zij binnen? Als Maria (leerkracht kleuterbouw) over een paar jaar zou zeggen van; ze heeft een aantal elementaire rekenvaardigheden zoals ze kan hoeveelheden tellen, ze kan werken met de getallenlijn, ze kan getallen herkennen en tellen tot 10 dan denk ik dat je het met haar zou kunnen proberen maar zelfs dan moet je je afvragen of het lukt want in de loop van groep 3 wordt het rekenen eigenlijk al heel snel formeel, ze zijn nu al formeel aan het rekenen. Dus dat is voor een aantal kinderen echt wel lastig.
I: En het hangt natuurlijk samen met of ze kan lezen en schrijven?
G: Ja precies, dat grijpt allemaal in elkaar in. En zoals haar motorische vaardigheden, hoe het is het daarmee?
I: Ja ook niet zoals het zou moeten zijn. Ze zitten nu met alles op het niveau van een twee??nhalf/drie jaar. Nou ja, dan komt ze natuurlijk met een flinke achterstand binnen in groep 1, ze blijft volgend jaar ook gewoon nog in groep 1. En dan, ik ben er natuurlijk niet meer……Maar ik zie zeker vooruitgang sinds ze er is, dat zeker. Maar het is twee ochtenden in de week, dus er is ook niet zoveel over te zeggen of ze straks 5 hele dagen naar school kan. Want dat is wat iedereen uiteindelijk wel naartoe werkt.
G: Ja en je wilt natuurlijk ook in feite je leerdoelen, zeker in het begin, op hetzelfde niveau houden. Dat zeg je eigenlijk zelf al he: Als je meteen al op een lager niveau gaat zitten dan denk ik ook ja wat heeft het nu eigenlijk voor zin?
I: Ja en dat is dus de vraag. Het is prima om kinderen met speciale onderwijsbehoeften op het regulier onderwijs te plaatsen maar het moet ook een perspectief bieden van: daar wil je heen met zo’n kind.
G: Ja precies.
I: En dat is ook wel interessant om te weten wat haar ouders willen en wat de school wil. Want iedereen wil het, daar ben ik van overtuigd maar of het ook kan…..? Want voelt u zich voldoende toegerust om een kind met Down syndroom te onderwijzen?
G: Op dit moment? Nee!
I: Want dat is iets wat natuurlijk ook erg meespeelt.
G: Ja absoluut maar ik voel mij totaal niet competent hiervoor. Dat heeft ook te maken met jullie ervaringen. Toen ik de eerste keer hoorde dat M. zou komen dat ik oh wat leuk weet je wel en dan vind je het heel leuk maar dan hoor ik van jullie wat er allemaal bij komt kijken, zoals ook die cursus die jullie gedaan hebben maar ook praktische problemen in communicatie.
I: Ja en ze is niet zindelijk…..
G: Ook nog. Ja en dan denk ik: nee, ik zou nu niet competent genoeg zijn. Ik zou echt van te voren heel goed eerst in kaart moeten brengen op welke manier moet ik mijzelf en mijn onderwijs aanpassen zoals mijn instructievaardigheden en communicatievaardigheden zoals gebarentaal om haar goed te onderwijzen?
I: Ja, ze schijnt de gebarentaalkoningin te zijn maar wij zien het nog niet. Dat hoorden wij bij die cursus. Nu zien we het een beetje terugkomen dat ze ons gaat kopi??ren. Dus daarin geeft ze wel respons. Maar ze ondersteunt zichzelf niet veel met gebaren als ze ons iets wil vertellen.
G: Ja grappig. En hoe, waar zit het hem dan in? Is het praat gedeelte in de hersenen dan niet voldoende ontwikkeld ofzo?
I: Je ziet heel vaak bij Down syndroom dat ze op latere leeftijd gaan praten omdat het inderdaad niet voldoende ontwikkeld is. Maar ook dat ontwikkeld zich bij elk kind nog verschillend. Maar ik ga binnenkort met haar moeder nog in gesprek over hoe dat zich heeft ontwikkeld en hoe dat nog gaan ontwikkelen. Ook wat betreft de zindelijkheid. Haar moeder doet er heel veel aan hoor, aan alles, misschien wel een beetje te veel. Ze wil graag dat wij ook naar elke cursus gaan. We gaan binnenkort naar een cursus over Down in de klas. Dat lijkt me heel interessant. Gaat over methodes en omgang. Maar het is gewoon wel heel lastig om een ontwikkelingsperspectief te bedenken van waar wil je heen? Maar er is nog heel weinig over te zeggen.
G: Ja precies. Ik denk dat het momenteel gewoon nog heel prematuur is allemaal toch?
I: Ja.
G: Je kunt ook nog te weinig zien om te zeggen hoe je verder wil. Ik zie momenteel geen kind, maar goed ik heb er geen verstand van hoor, maar ik zie momenteel geen kind die ooit in de onderbouw komt. Als ik naar haar kijk, kan ik mij dat niet voorstellen.
I: Nee ik ook niet hoor nu. Maar nogmaals weet ik ook niet hoe dat verder gaat. Wie weet gaat er een enorme spurt in haar ontwikkeling komen. Het zou natuurlijk kunnen. Ze hoort hier natuurlijk heel veel taal en er wordt heel veel aangeleerd aan de kinderen dus daar pikt ze zeker dingen van mee. Ze leert de regels kennen en nu weet ze: Oh we vieren een verjaardag en voordat we de verjaardag vieren zit zij al Hiep Hiep Hoera te zingen dus dat zijn wel dingen die ze wel aangeleerd krijgt hier. Alleen verwerkt zij dat wel op haar niveau.
G: En hoe is dat met andere kinderen dan? Ik zie wel vaak de meiden van groep 2 erachter aanlopen enzo. Naar mijn idee wordt ze nu een beetje gezien als een pop. En ik zou op een gegeven moment ook zeggen van ja nu is dat afgelopen. Dat is natuurlijk ook heel belangrijk, die zelfstandigheid.
I: Ja we proberen haar zelf steeds meer zelfstandig haar dingen te laten doen, maar nog niet iedereen zit daarmee op hetzelfde spoor. Zoals de begeleider van Cordaan houdt haar nog klein en werkt veel individueel terwijl wij proberen haar zeg maar de grote wereld in te laten gaan en haar zelf te laten spelen en dat gaat ook heel goed.
G: Ja. Nou het wordt qua onderwijs dus wel echt heel erg pittig als ik het zo allemaal hoor.
I: Ja dat denk ik ook.
G: Ik weet nu trouwens niet of ik echt een antwoord op je vraag heb gegeven, want ik stel jou ook veel vragen maar dat komt omdat ik het ook zo interessant vind.
I: Ja hoor, zeker.
G: Het zijn echt allemaal goede intenties maar ik zou echt eerst op cursus moeten. Dat lijkt mij heel verstandig.
I: Ja. Ik denk dat dat voor meerdere mensen geldt. Zeker op het regulier onderwijs. Op het speciaal onderwijs hebben ze natuurlijk veel meer ervaring. Maar dat is niet direct de weg die je wil bewandelen.
G: Ja dat zeker en het valt altijd te proberen. Maar ik vind het erg optimistisch om te zeggen dat ze hier haar hele basisschoolperiode kan blijven maar dat weet natuurlijk niemand. En het zit natuurlijk niet altijd in de middelen he? Als ik hier bijvoorbeeld naar de klas kijk en er wordt geroepen er moeten meer mensen bij en de klassen worden voller, dan heb je niets aan middelen…..
I: Nee dat klopt. En zou u als leerkracht door iemand op school begeleidt kunnen worden bijvoorbeeld om dat proces met M in te gaan? Is daar ook ruimte voor?
G: Echt van het bestaande team? Nee ik denk het niet. Straks is Maria natuurlijk de ervaringsdeskundige door de jaren. Dat is dan de vlek die uit kan breiden maar op dit moment is hier niemand. Wij hebben als school daar helemaal geen ervaring mee.
I: Ja want dit is het eerste kind met Down syndroom.
G: Ja, volgens mij wel.
Hierna volgt een gesprek over de school, wat verder niet relevant is voor het interview, dus ik heb besloten dat buiten beschouwing te laten. Daarna turnt het gesprek ineens naar het speciaal onderwijs.
I: Als u naar M kijkt en kijkt naar hoe het gaat en wat de eventuele verwachtingen zijn, zou u haar dan hier beter op de plek vinden of binnen het speciaal onderwijs?
G: Uhm…..Nou ja, je ziet hier dat de klassen heel erg groot. En dan heb je de crisis natuurlijk.Toen ik hier kwam werken zaten er 23 kinderen in de klas. Nu zijn het er al 29 of 30. De hoeveelheid tijd per kind is daardoor afgenomen en is er dus weinig ruimte voor individuele aandacht en maatwerk. Maar als M haar cognitieve ontwikkeling het toelaat om haar onderwijs hier te volgen, zou ik dat zeker stimuleren. Maar wel allemaal met het belang van M voorop. Maar die grote klassen speelt erg op deze school en zit ook zeker in het achterhoofd van Cathy (directeur) en ik denk dat ze dit als een leuk experiment ziet maar ik weet niet of ze er verder over na heeft gedacht……
I: Binnen het speciaal onderwijs zijn de klassen inderdaad kleiner maar heb je ook veel kinderen met gedragsproblemen. Hoe ziet u dat dan voor zich?
G: Ja dat is altijd lastig….dat weet ik niet.
I: Denkt u dat het team voldoende is toegerust voor het onderwijzen aan een kind met Down syndroom?
G: Ik denk dat iedereen het graag wil, maar dat niemand de juiste ervaring heeft binnen het team. We moeten altijd blijven bekijken of het goed is voor M maar of het team het ook aan kan. Het is een lastige kwestie.
I: Ja en het kost heel veel tijd en energie, naast gewoon je klas draaien.
G: Ja, dat zie ik ook zeker hoor. En dat is al lastig als je geen kind met Down syndroom hebt, laat staan als dat wel zo is. Ik zie dat ook wel als jij er niet bent en M wel, dat ze haar goed in de gaten moet houden. Hoe zit het eigenlijk met het spel van M? Ze speelt wel met andere kinderen maar hoe?
I: Ze speelt altijd lekker mee. We hebben voor haar een kleine huishoek beneden gemaakt want ze mag nog niet naar boven, daar is ze te klein voor. Maar dan speelt ze wel en geniet ze ervan.
G: Neemt ze dan ook een rol aan?
I: Nee dat niet. Die spelbeleving is ook nog in ontwikkeling.
G: Dus het hoort dan echt nog bij een peuter. Maar qua dat punt, dat spel en samen spelen, daarvoor zit ze echt op een goede school. De kinderen zijn wel heel sociaal. En we hebben elk jaar wel een of twee kinderen die een beetje vreemd of apart zijn maar ik heb nog nooit meegemaakt dat die kinderen op basis van hun gedrag dan worden afgekeurd. Dat heb ik echt nog nooit meegemaakt. Het sociale klimaat is wel erg geschikt voor kinderen om hier een plekje te vinden.
I: Nou, dit was het wel een beetje. Ik heb niet al mijn vragen gesteld maar die zijn in de loop van het gesprek allemaal wel beantwoord.
G: Ok??. En is dit dan voor je afstuderen?
I: Ja. Dit is een onderdeel ervan. En aan de hand van interviews trek ik conclusies uit wat er nu op de school is en wat er nodig is om kinderen met Down syndroom goed te begeleiden.
G: Hoe gaat dat eigenlijk met financiering? Loopt dat via de moeder?
I: Dat weet ik nog niet exact. Dat ga ik vragen aan de ouders en aan Cathy en IB’er. Ik waag me niet aan het ingewikkelde gedeelte ervan maar het is zeker interessant om te weten.
G: Ok??. Je kan het zeker aan Gwen vragen (intern begeleider). Want die is daar zeker niet zo negatief over hoor, over die nieuwe financiering.
I: Ik weet dat er nu heel weinig geld beschikbaar om meer begeleiding voor M te regelen. Dat is wat Cathy zegt en wat haar ook vraagtekens geeft. En ik wil ook graag weten hoe het zit met budget om leerkrachten te professionaliseren.
G: Ja precies. Het is wel een cruciale vraag die je stelt. Want op het moment dat er een ander kindje hier zou worden aangemeld, dan zou Cathy natuurlijk wel ook met de vraag blijven zitten.
I: Precies. Maar goed, bedankt voor het interview. Interessant om te horen hoe u er tegenover staat.
G: Ja vol goede intenties en weinig ervaring en kennis!
I: Bedankt.
G: Graag gedaan.
Bijlage IV Interview intern begeleider
Intern begeleider Gwen Kiszer
Basisschool De Bi??nkorf
I = interviewer
G = geinterviewde
I: Ik ga u zo meteen vragen stellen over de wensen en verwachtingen en de huidige situatie van Down syndroom in het regulier onderwijs.
Welke ervaringen heeft u met Down syndroom? Welke kennis?
G: Weinig
I: Weinig.
G: Weinig tot geen kennis.
I: Oke. En dat komt omdat er nooit een kind met Down syndroom op school is geweest?
G: Ja klopt. En ik ben relatief nog niet zo lang IB-er dus ik heb het zelf niet eerder bij de hand gehad. Toen we wisten dat M kwam, of ze was net gekomen, toen was er wel zo’n cursus maar toen zeiden we ook tegen elkaar……Toen zou Maria (leerkracht kleuterbouw) eerst gaan, toen zei Cathy (directeur De Bi??nkorf) anders ga jij eerst Gwen maar toen uiteindelijk toch niet want het is nog zo pril. Kan je beter iets langer erin zitten en dan kan je ook beter weten wat je nodig hebt.
I: Ja. En wat zijn uw verwachtingen van de loopbaan van Down syndroom leerlingen hier op school?
G: Ja ik sta eigenlijk nog helemaal open. Ik wil eigenlijk niet te veel verwachtingen hebben maar dat je het zo realistisch mogelijk bekijkt. Dat is eigenlijk hoe ik ernaar kijk. Dus ik zie aan de ene kant Maria die er heel erg voor open staat en Cathy die iets voorzichtiger is en terecht want het moet ook allemaal praktisch haalbaar zijn en je moet mensen niet overvragen. En ik bekijk het eigenlijk per periode hoe het is en wat ik kan doen om het haalbaar te maken.
I: Ja en wat doet u momenteel om het haalbaar te maken?
G: Ik ben al eventjes aan het inventariseren dus heb een gesprek gehad met moeder en met Liz (ambulant begeleider) laatst en daarvoor ook met Cathy en moeder om helemaal te bekijken van wat hebben we nodig als ze vier ochtenden per week komt komend jaar? Moeder wil zelfs vijf maar dat wordt vier. Ja wat is er nodig aan ondersteuning om het haalbaar te maken zodat M niet tekort komt en zodat de groep niet tekort komt.
I: En hebben jullie daar al verwachtingen over?
G: We hebben al een beeld ja van wat er mogelijk is.
I: Kun je daar iets meer over vertellen?
G: Nou Kiki (persoonlijk begeleider) komt nu natuurlijk 1 dag, of 1 ochtend, maar ook niet een hele ochtend. Dat kunnen we misschien toch financieel gezien uitbreiden tot twee ochtenden. Hopelijk kan ook Kiki en kan het praktisch gezien ook. En dan hou je nog twee ochtenden over en dat is het de vraag of je ‘?n ochtend zonder iemand kan of dat je toch voor ‘?n ochtend toch nog iets anders moet verzinnen of dat je dat voor twee ochtenden moet doen als dat financieel haalbaar is. En dat zou dan bijvoorbeeld een onderwijsassistent kunnen zijn maar dat kan ook nog te duur zijn, dat hangt er van af hoeveel uur je dat per ochtend doet. En anders een zorgstudent maar soms komen die een heel jaar, het zijn studenten, en soms maar een half jaar.
I: Hoe is het contact met alle betrokken partijen? We hebben natuurlijk af en toe zo’n evaluatie….
G: Ja ik ben een beetje een spin in het web en ik kijk wie ik er allemaal om heen staat en wie ik kan verbinden eventueel en dat is wel mijn taak denk ik. Dus aan de ene kant kun je zeggen dat zo iemand als Liz, begeleidt maar die begeleid meer het proces van de inhoudelijke begeleiding en ik begeleid meer het proces van de gesprekken en dat iedereen contact met elkaar blijft houden en dat dat voldoende gebeurd. Dus niet zozeer heel inhoudelijks als wel de vorm.
I: Ok??.
G: Dat is denk ik meer mijn taak. De goede mensen, de goede dingen.
I: Is er ook vanuit het kinderdagverblijf veel overdracht geweest voor M? Of vanuit de logopedist of andere specialisten?
G: Nou, Kiki werkte al veel met haar dus Kiki is eigenlijk de persoonlijke overdracht geweest. De lichamelijke overdracht. Nee, Kiki werkte al met haar. En moeder heeft veel overgedragen.
I: Maar niet vanuit het kinderdagverblijf een verslag of iets dergelijks?
G: Nee niet dat ik weet. Een verslag zou kunnen maar dat zou ik dan moeten pakken.
I: Ja, het is meer van dat er een goede overdracht goed gegaan is.
G: Ja en wat je misschien moet weten is dat ik nu ben begonnen een groeidocument te schrijven want dat is nu nodig om bij Lokaal PO (samenwerkende besturen voor passend onderwijs) geld te vragen. Een arrangement aan te vragen eigenlijk. En dat is normaal voor een aantal maanden of voor zoveel weken en voor kinderen met Down is er nu toch wel de mogelijkheid om voor een heel jaar een bedrag aan te vragen. Dat kan niet zomaar, je moet echt een offerte meesturen en precies uitleggen wat je nodig hebt en hoeveel dat kost en wie dat zouden moeten doen.
I: Jeetje.
G: Ja dus daar ben ik mee begonnen.
I: En alles staat in het groeidocument?
G: Ja in het groeidocument beschrijf je het kind heel uitgebreid om alle gebieden die je maar kan bedenken maar daar is een format voor. Helpende factoren, belemmerende factoren op allerlei gebieden. En als er onderzoeken eweest zijn dan beschrijf je dat ook. Dan wat je nodig hebt als school, als kind en als ouders en wat zijn de verwachtingen en dan heb je een soort bespreking hebt en wat je daarna nodig hebt. Wij noemen dat dan een arrangement met daarin die en die hulp heb ik nodig en dat kost zoveel. Het is een uitgebreid ding.
I: Het is grappig want het is eigenlijk waar ik naar op zoek ben. Ik schrijf uiteindelijk een aanbeveling voor de school met daarin wat er mist en wat er nodig is en ook de verwachtingen van de school, de ouders en de leerkrachten.
G: Ja. Dan zou dit eigenlijk al klaar moeten zijn om het groeidocument mooi te maken. Maar je tips zijn heel erg welkom dan. Ik wil het als het even kan een paar weken voor de zomervakantie nog indienen.
I: Ja mijn scriptie wordt 21 juni ingeleverd. Dus ik weet niet wat de beoordeling wordt maar de tips die ik zelf cre??er kunnen natuurlijk doorgesluisd worden.
G: Ja graag.
I: Als je de toekomst zou mogen beschrijven voor kinderen met Down in het regulier onderwijs en dan specifiek hier. Wat is dan jouw verwachting. Hoe zie je dat?
G: Het is een leuke vraag maar het is echt elk jaar afhankelijk van de mogelijkheden. Financieel, hoe je team op dat moment draait en in elkaar zit en het hangt ook af van het specifieke kind. Het ene Downkind is het andere niet. Het ene kind heeft veel meer intensieve begeleiding nodig dan het andere. Het hangt van meerdere factoren af. Maar ik denk dat de wil er absoluut is. Het is natuurlijk de bedoeling van passend onderwijs maar het moet wel haalbaar zijn en iedereen moet er wel belang bij hebben.
I: Welke onderwijsmiddelen zijn er momenteel beschikbaar voor kinderen met Down syndroom?
G: Nou dat weet ik misschien niet concreet genoeg. Nee. Want er zijn misschien wel materialen in de klas al aangeschaft maar volgens mij niet, ze gebruikt volgens mij gewoon wat er is en dat ze juist in de kleutergroep al zoveel materiaal heeft en dat kan je naar je eigen hand zetten. Maar vanuit het geld van de rugzak die ze nog heeft voor dit jaar en aankomend schooljaar kunnen er ook wat materialen gekocht worden maar dan moet er wel vraag naar zijn. Er is als het goed is een schaartje gekocht maar het zou vast meer kunnen. Ik weet het niet.
I: Ja ok??. Heeft u zich voldoende verdiept in Down syndroom of in de onderwijsbehoefte van kinderen met Down syndroom?
G: Dat gaat allemaal met de tijd. En dan doe je een cursus en dan doe je nog iets, en dit en dat en zus en zo. De tijd zal het leren. De wens is er wel. Als je zo’n leerling hebt, dan moet je ook moeite doen om er meer over te weten te komen. De wil is er ook en de wens.
I: Dat is heel mooi! En op welke manier zou er met kinderen met Down syndroom gewerkt worden aan taalvaardigheid, spel en dat soort dingen? Dat ligt voor een deel bij de leerkracht maar is er daarnaast ook begeleiding voor haar?
G: Dat is de vraag. We hebben wel iemand, als er geld is….het is echt afhankelijk van geld….want elke leerkracht doet zeg maar zijn vaste werk voor de groep dus die kan niks extra’s. Als er extra geld is, dat was altijd vanuit de rugzak maar dat zou je dan nu bij lokaal PO kunnen aanvragen, dat is voor extra zorg. Je hebt basiszorg en extra zorg. Ondersteuningsbehoefte, zo moet je het noemen. Als er dan meer geld is, dus ruimte dan heb je eventueel wel mensen die op een gegeven moment wel kunnen. Want een leerkracht in de onderbouw die werkt nu ook met twee kinderen aan spraaktaalontwikkeling bijvoorbeeld. En die hebben een rugzak vanuit cluster 2 spraaktaal.
I: Dus er zijn mogelijkheden?
G: Er zijn eventueel mogelijkheden ja gewoon binnen het bestaande team. Ja, het bestaande team is niet zo vaststaand iets. Want elk jaar is het weer heel spannend hoe de formatie eruit gaat zien dus dat kun je eigenlijk niet zo makkelijk zeggen. Het hangt er echt heel erg van af. Want nu zouden er misschien weer mensen uit moeten die tijdelijk zijn en dan zouden we weer andere mensen van andere scholen moeten inhuren en het geld wat je hebt, dat went ook elke school anders aan. En per jaar kun je daar dus ook weer nieuwe keuzes in maken. Ja we hebben bijvoorbeeld nu drie verrijkingsgroepen en dat moet ook ergens uit de lengte of de breedte komen. En dat wordt gedaan door een leerkracht die op dat moment niet voor zijn eigen groep staat maar dat geld moet er wel zijn elke keer. Dus zo maak je allerlei keuzes en daar valt dit ook binnen. Wat maak je voor keuzes hierin? En dat is per jaar verschillend.
I: Ok??. Dat was het. Bedankt voor het meewerken.
G: Graag gedaan. Leuk. Laat het weten wat er allemaal uitkomt.
Bijlage V interview ouder
Moeder leerling met Down syndroom: Fatima
Basisschool De Bi??nkorf
I: Interviewer
G: Ge??nterviewde
I: Bedankt dat je mee wilt werken aan mijn onderzoek naar Down syndroom binnen het regulier onderwijs. Ik ga je zo wat vragen stellen over de verwachtingen van u over uw kind met Down syndroom binnen het regulier onderwijs.. Daarnaast zal ik vragen naar uw ervaringen en proberen om een toekomstperspectief te schetsen. Mijn eerste vraag is: Wat zijn uw wensen en verwachtingen rondom deelname van uw kind met Down syndroom aan het reguliere onderwijs?
G: Nou voor de school is het het eerste kind met Down. Voor mijzelf en voor de school is het alles nog uitzoeken. Maar in het kader van passend onderwijs wil ik de kans geven voor mijn dochter om te kijken op de school, waar ik zelf mee bekend ben want mijn kinderen zitten hier en mijn zoon zit in groep 8 een bekende omgeving waar ik mij thuis voel. Toen heb ik bedacht waarom mijn dochter niet. Het is een nieuwe wet vanaf 1 augustus 2014, passend onderwijs en ik dacht: Goh, de scholen in de toekomst moeten eigenlijk de zorgleerlingen waaronder ook Downkinderen opnemen en het zou heel fijn zijn als mijn dochter dat ook kan. Het is een eer voor mij om het te vragen en de kans te krijgen van De Bi??nkorf om M. hier een start te kunnen laten maken. Het is gelukt met een open gesprek en ik ben blij en waardeer het zeer dat ze die kans hebben gegeven. Ik wil heel graag ook mijn bijdrage leveren als moeder, als ouder om samen mee te denken, samen te werken over een manier: hoe gaan we dat met z’n allen aanpakken? En om haar ontwikkeling eigenlijk beter te stimuleren in een normale omgeving. Dat was voor mij eigenlijk de visie, de poging. Tot nu toe ben ik zeer tevreden. Wat ik verwacht is dat we open blijven, open staan voor elkaars meningen en samen meedenken over hoe wij het beste passend onderwijs aan M. kunnen geven. Ze heeft natuurlijk een ontwikkelingsachterstand op allerlei gebieden, dat is duidelijk. Ze is ongeveer twee??nhalf -drie jaar op alle gebieden. En dus betekent het dat ze gewoon onderwijs op maat moet krijgen en niet vergeleken moet worden met tussen haakjes ‘gezonde’ kinderen. Die hebben allemaal een standaard ontwikkeling doorlopen en dat is niet eerlijk tegenover M om te vergelijken maar M moet ook leerbaar en in staat zijn om te leren en dat heb ik als moeder, niet omdat ze mijn dochter is, wel gemerkt. Ze doet alles op haar eigen niveau en tempo. Maar ik zie wel vooruitgang en dat betekent dat de keuze om voor regulier onderwijs te kiezen voor mijn dochter tot nu toe geslaagd is. Ik zie veel vooruitgang met jullie, met de samenwerking. Jullie zijn ook bereid om wat voor haar te kunnen betekenen en dat geeft mij veel energie en extra input om door te gaan waar ik mee bezig ben met M, zeg maar.
I: Leuk om te horen.
G: Ja. Ik verwacht, kijk…..alles wat ze meepikt is goed voor haar latere ontwikkeling. Ze doet natuurlijk alles op haar eigen tempo maar ik gun haar wel de kans en de mogelijkheden om verder te komen. Het is goed voor haar eigen zelfredzaamheid en zelfstandigheid straks en ook goed voor de cognitieve ontwikkeling.
I: Normaal gaan de kinderen volgend jaar allemaal naar groep 2, M dan niet. Wat verwacht je daarvan? Hoe gaat het lopen?
G: Ja, ze heeft vanaf haar geboorte al heel veel meegemaakt, naast dat ze Down heeft. Ze is te vroeg geboren, een hartafwijking waar ze een openhartoperatie voor heeft gehad, drie jaar sondevoeding. Ze heeft behoorlijk wat meegemaakt, naast haar beperking dus het is wel voor haar belangrijk de ruimte te krijgen om zichzelf te laten zien, dat ze leerbaar is. En daarom is voor mij groep 1, prima. Ik wil dat ze het nog over gaat doen. Het is goed voor haar ontwikkeling en kan haar plek vinden en sterk worden. Ze is niet sterk genoeg om door te stromen naar groep 2. We moeten eerlijk zijn met z’n allen. We hebben al besloten dat ze groep 1 opnieuw gaat doen. Het is allemaal goed voor haar als ze die kans nog krijgt om nog een keer groep 1 te doen.
I: Ja absoluut, daar ben ik het ook mee eens hoor. Lijkt mij heel verstandig. Uhm….dan gaat ze misschien over twee jaar naar groep 3, waar er natuurlijk heel veel gedaan wordt aan lees- en rekenonderwijs. Ik heb een gesprek met de leerkracht van groep 3/4 gehad over: stel M komt in jouw klas, wat weet je al wat je haar kan bieden? Dat was eigenlijk nog niet zoveel. Hij kent Down syndroom niet. Ik vraag me af hoe u dat voor zich ziet, als M naar groep 3 gaat. Denkt u dat ze dat aankan, komt ze op dat niveau? Natuurlijk heeft ze extra ondersteuning nodig, dat zal altijd blijven maar denk t u dat ze gewoon mee kan draaien?
G: Uhm ja in de klas…..ja ik sta niet stil bij het moment van doorstromen naar groep 3.
I: Nee, maar puur gewoon kijkend naar de toekomst….
G: Ja, goeie vraag. Ik ben al een keer begonnen met ori??nteren op de bestaande mogelijkheden voor Down kinderen die wel op het regulier onderwijs zitten. De kans van slagen en wat zijn de beperkingen voor de ouders, voor M, voor de school en ik ben al bezig met allerlei workshops te gaan bijwonen en cursussen te volgen ter voorbereiding, een soort pre-teaching, kennis voor M. Daar ben ik blij mee omdat ik niet alles weet maar alle informatie geef ik door aan de school en de IB-er en de AB-er en ik ben blij dat ze open staan om cursussen en voorlichtingen bij te wonen. Binnenkort gaan wij naar een voorlichting van VIM over Down in de klas, waar jij ook heen gaat. Dus ik wil bij je deze bedanken al voor je inzet.
I: Graag gedaan, ik vind het interessant.
G: Dus er zijn veel mogelijkheden zoals VIM, Stichting Down…daar zijn allemaal professionals bezig in het kader van passend onderwijs. Je kunt op internet ook opdrachtjes en materialen vinden, dat is allemaal beschikbaar. Wij moeten gericht gaan werken en een soort plan van aanpak maken ter voorbereiding ter voorbereiding voor groep 2 en groep 3.
I: Per groep eigenlijk?
G: Ja. Maar dan ruim van te voren M ook in staat maken om mee te draaien in de klas en natuurlijk krijgt zij passende materialen. Dat zal zij altijd krijgen. Maar dat gaat niet op het niveau van ‘gezonde’ leeftijdsgenoten gebeuren. Dat is niet eerlijk tegenover M en niet tegenover ‘gezonde’ kinderen. Dus die ruimte moet blijven maar we moeten goed met z’n allen kijken: wat zijn de mogelijkheden en hoe kunnen wij doelgericht met haar werken?
I: Ja
G: Een soort plan van aanpak per groep en van te voren M voorbereiden met werkjes, met professionals, met mij zodat ik thuis ook met haar kan werken.
I: Ja. En nu u het over thuis heeft. Wat zijn de dingen die je thuis doet om haar op school voor te bereiden?
G: Nu ben ik nog bezig met de ‘Kleine stapjes’, early intervention program. Die moet ze gewoon afronden. Dat zijn de basisvaardigheden, schoolvaardigheden te leren. En als ‘Kleine stapjes’ klaar is…..M heeft een behoorlijke achterstand qua fijne motoriek aangezien ze te vroeg geboren is, niet alleen omdat ze Down heeft. Het heeft allemaal effect op andere ontwikkeling. Buiten dat ze Down heeft. Ze moet extra ondersteuning krijgen, daar ben ik thuis mee bezig. En ik ben vier maanden geleden begonnen met Leespraat en M kan nu 9 woorden duidelijk lezen. Daar ben ik zo trots op. Het is in korte tijd, ze is zo gemotiveerd. Ik leer haar bijvoorbeeld tekenen, kleuren, verven…dat zijn dingen die ze nodig heeft om verder op school meedraaien.
I: Oke, ja, heel goed. Uhm….even kijken hoor…..welke begeleiding krijgt uw kind en uzelf momenteel?
G: Ik krijg nu tijdelijk Leespraat begeleidster van Stichting Cordaan. Die komt een keer per twee weken een uurtje om met mij en met M te werken. Ik werk de hele week eraan en zij komt dan met M werken voor Leespraat. Zij geeft mij ook advies. Het is voor mij houvast. Ik ben heel blij dat ik haar heb, omdat ze ook ervaring heeft met andere Down kinderen op de reguliere basisschool. Ze heeft kennis van zaken. Helaas stopt het binnenkort, dan krijg ik de begeleiding niet meer. Ik ga nu een nieuwe indicatie daarvoor aanvragen, ik hoop dat ik het krijg zodat die begeleiding thuis kan blijven. M heeft het echt nodig, gezien ze niet volledig op school is. M komt hopelijk straks 4 ochtenden per week, hopelijk lukt dat met de financiering en de rest krijgt ze gewoon thuis.
I: Ja. En voor begeleiding krijgt ze op school dan? Stel dat ze echt fulltime naar school gaat? Want nu heeft ze 1.5 uur Cordaan begeleiding maar dat is het nu. Wat is dan de verwachting als ze meer dagen naar school komt?
G: Nou ja, er is dus een nieuwe wet, passend onderwijs. Maar dat is nieuw en elke organisatie, elke samenwerkingsverband heeft zijn eigen visie. Hoe gaan ze het geld verdelen aan de scholen? En er is een signaal van heel veel ouders en heel veel organisaties dat echt passend onderwijs nu mislukt. Er moet iets gebeuren met met name de financiering van de begeleiding. Deze kinderen……. als je passend onderwijs wilt cre??ren, dan moet de overheid ook gaan nadenken dat er extra geld moet komen. Het is wel haalbaar maar ze moeten inzicht van begeleiders krijgen. Zorgleerlingen kunnen nu niet op een reguliere basisschool slagen dus betekent dat er extra geld moet komen, dat is een signaal. Met z’n allen moet je dat gewoon aanpakken, naar een Minister van Onderwijs gaan. Als ouder wil ik dat wel doen. Dus de school wil graag een Down kind opnemen en meedenken maar als er geen budget is, wordt het krap voor de school. Ze hebben ook een beperkt budget en dat is jammer voor deze kinderen omdat ze de kans wel krijgen van de scholen maar niet van de overheid. Want de overheid moet een wet aannemen, maar ze weten niet hoe ze het moeten uitvoeren. De uitvoering is uit ervaring niet goed. Extra druk voor de Minister van Onderwijs, extra budget. Dat moet lukken als de voorwaarde een beetje veranderen.
I: Bizar is hoe dat werkt dan eigenlijk. Ze mogen naar een reguliere school, maar het geld is niet zo goed geregeld bij de overheid. Ze bedenken een wet maar eigenlijk als het geld er niet is, kan het niet.
G: Zorgleerlingen hebben nu eenmaal extra begeleiding nodig, dus dat betekent dat er extra geld moet komen. Het is niet makkelijk.
I: Als u de toekomst zou mogen beschrijven en een gewenste/ideale situatie mag beschrijven voor uw kind, wat zou dat dan zijn?
G: In mijn opzicht: Wij hebben alle kinderen, dus ook mijn dochter nodig, in de maatschappij. Een dokter, timmerman, loodgieter, hoog- en laag opgeleide mensen nodig dus M is onderdeel van de maatschappij. Ik ga haar niet beperken in haar mogelijkheden, iedereen kan leren. Er is geen plafond. Maar mijn doel als moeder is dat ik haar blijf stimuleren, positief en ik blijf haar helpen. Het is belangrijk dat M een goede sociaal-emotionele doormaakt, in contact komt met anderen mensen en dat ze leert omgaan met andere kinderen. Dat ze het gevoel heeft dat ze een van ons is, ergens bij hoort. En ik ga haar niet isoleren omdat ze een beperking heeft en meteen naar speciaal onderwijs of gelijk verstoppen bij een dagbesteding. Ik wil dat M straks gaat leren lezen en schrijven.
I: Nee
G: Dat ze kan communiceren met de medemens, dat ze zelfstandig haar kleren aan en uit kan trekken, zelfstandig kan eten. Dat is voor mij belangrijk. Niet iedereen is gezond en ook niet alle gezonde mensen hebben een diploma of kwalificatie. Maar omdat je Down hebt, wordt dat extra moeilijk gemaakt voor haar en voor de doelgroep. Dus we hebben iedereen nodig in deze maatschappij.
I: Mooie visie. Je had het over het wegstoppen van je kind met een beperking. Speelt dat in jullie cultuur, jullie zijn Marokkaans, ook mee dat er een schaamte is voor een kind met een beperking? Dat is bij jullie volgens mij totaal niet zo, maar merkt u er iets van in uw omgeving?
G: Nou ik ga je wat vertellen. Wij hebben nu een Down kind in Marokko en die zit in het eerste jaar van de universiteit en ik wil haar graag hier een keer uitnodigen om samen met Stichting Down Nederland een workshop te geven of iets van een voorlichting om te vertellen dat de visie, de beeldvorming, in de laatste 20 jaar is veranderd over Down kinderen. Hier in Nederland is dat nog steeds zo in sommige gezinnen ja, dat zeg ik eerlijk. Het heeft niks te maken met cultuur of religie ofzo, maar het heeft te maken met de omgeving, waar je vandaan komt. Als je leert de medemens te respecteren en in hun waarde te laten, ongeacht beperking, kleur of cultuur, dan ga je gewoon mee. Dat zul je dan niet moeilijk vinden. Dus ik zeg altijd een kwestie van opvoeding en van de omgeving waar je vandaan komt en heeft niets te maken met religie. Ik ken ook mensen, Nederlandse gezinnen, die Down kinderen hebben gekregen en uiteindelijk hun familie hebben moeten verlaten omdat ze niet worden geaccepteerd door hun omgeving. Dus gelukkig voor mij, ik praat over mezelf, is vanaf het eerste moment dat wij wisten dat M Down syndroom heeft mijn religie een extra ondersteuning geweest en mijn geloof was voor mij houvast. Het geeft mij zoveel. God heeft mij toevertrouwd om M te verzorgen. Samen met haar vader en mijn gezin en mijn familie gaan wij haar goed verzorgen en voor haar opkomen. Zoveel wij kunnen. M gaat overal naar toe, naar buiten en spelen met kinderen. Ik ben gelovig en ik ga voor haar opkomen zoveel als ik kan.
I: Nou heel goed. Dat is een heel mooi antwoord. Even kijken naar mijn vragen…..ja, hoe is het contact tussen alle betrokken partij zoals Cordaan en u en school? Hoe werkt dat samen want iedereen moet natuurlijk dezelfde richting op gaan.
G: Nou tot nu toe gaat het contact met school goed. Ik ben heel blij, ik vraag zelf een gesprek aan als ik daar behoefte aan heb. En ik ben welkom. We gaan rond de tafel zitten en praten over de mogelijkheden en beperkingen. Dus ik heb geen problemen wat dat betreft. Ik mis wel een soort case management. Waar we met z’n allen, waar alle betrokkenen ook waaronder Cordaan, aan een plan van aanpak kunnen werken. Daarin staat dan waar wij met z’n allen aan de slag gaan. Waar gaan we heen? Wat willen wij bereiken? Welke vaardigheden willen wij voor M in het volgend schooljaar, dus groep 1, behalen? Doelen stellen voor het jaar en dan elk jaar die doelen aanpassen. En welke materialen hebben we, welke menskracht hebben we nodig? Alles vanaf het begin op papier zodat we gericht kunnen werken en onze doelen behalen.
I: En met wie zou u zo’n plan van aanpak willen maken?
G: Natuurlijk in ieder geval de school, de zorgco??rdinator, IB-er, ambulant begeleider, Stichting Cordaan, haar begeleiders.
I: Eigenlijk iedereen bij elkaar?
G: Iedereen bij elkaar. Dat is veel werk in het begin maar het gaat heel veel opleveren voor M en voor de school en alle betrokkenen.
I: Ja dan is het helder wat iedereen wil en moet doen.
G: Ja we missen echt nu een plan van aanpak. Welke vaardigheden willen wij aan M leren? We moeten ook kijken waar M de mogelijkheden heeft. Ze leert op haar eigen niveau en tempo en je moet gewoon doelen stellen in een plan van aanpak.
I: Ja dat lijkt mij helder. Uhm….hoe zit het met de zindelijkheid van M? Want ze nog niet zindelijk natuurlijk. Hoe ziet dat eruit? Is daar een verwachting van wanneer dat een beetje gaat gebeuren? Het is natuurlijk belangrijk en het is nu nog een belemmering voor de leerkracht.
G: Zeker. Voor mij ook. Niet alleen voor school. Ik wil haar heel graag zindelijk maken. Met M heb ik altijd pech. Elke keer als ik begin met zindelijkheidstraining en dat wordt ze ziek. In zomervakantie vorig jaar ben ik begonnen en toen werd ze heel erg ziek. Dit jaar in de meivakantie is ze opgenomen in het ziekenhuis vanwege longontsteking. Nu heb ik als plan in de zomervakantie. Ik heb mijn vakantie uitgesteld, echt waar! Speciaal voor M om haar echt zes weken lang te trainen. En met M heb ik de eerste fase al afgerond omdat ze nu de WC kan benoemen. Ze begrijpt alles rondom toilet. Ik ben er heel blij. Ik moet het dranggevoel bij haar stimuleren. Ik ben ermee bezig en ik hoop dat ze in de zomervakantie zindelijk wordt. Dat ze als school begint zindelijk is. Dat is mijn wens.
I: En is het in de ontwikkeling bij Down syndroom iets dat vaker voorkomt, dat ze later pas zindelijk worden?
G: Zeker. Meestal zijn Down kinderen later zindelijk. Dat is ook werkelijk bij deze doelgroep. Maar bij M is het natuurlijk extra gezien haar geschiedenis. Ze heeft ook andere dingen. Maar ze is er wel aan toe. Ze begrijpt de dingen rondom toilet. Ze zegt soms poepie doen, plasje doen dus z snapt het wel.
I: Oke, nou dat is in ieder geval heel belangrijk. Even denken wat ik nog wil vragen…..Welke vooruitgang ziet u momenteel bij M. U werkt met Leespraat en met woorden. Wij zien dat niet zo terug in de klas. Hoe ziet u dat thuis en hoe op school. Wat is het verschil met januari en nu?
G: Ik zie een heel grote ontwikkeling. Als je M vergelijkt met het begin van het schooljaar, begin september. Het contact met klasgenoten. Zij weet en noemt nu duidelijk de namen van klasgenoten. Die vaardigheid die ze begint te beheersen. Ze zoekt contacten, ze noemt namen, ze noemt de school. Ze heeft veel plezier om naar school te gaan. Ze herkent jullie, ze herkent leerkrachten, ze herkent de omgeving. Ze kan bijvoorbeeld de namen van de hele week in volgorde benoemen, maandag tot en met zondag. De kleuren, vormen kan ze benoemen. Ook dieren. Ze begrijpt ook de structuur als je tegen haar zegt: ‘Ga maar op je plek of op je stoel zitten’, snap je? Of we gaan naar buiten, dan doet ze haar jas aan. Schoenen doet ze zelf aan en uit. Ik zie wel die vooruitgang. Een grote sprong! En ze leert de regels van de klas. En de spiegel is voor haar niet meer interessant, het is niet meer intensief. Ze gaat een hand geven aan jullie en naar haar plek. Ze begrijpt wel waar ze zit in de kring. Dat is al heel wat! Ze zit keurig in de kring en ze doet mee.
I: Hoe communiceert u met haar? Ondersteunt u alles wat u zegt met gebaren? Hoe antwoordt zij u bijvoorbeeld?
G: Ja nou ik heb laatst eigenlijk……sinds 3 maanden……was ik intensief bezig geweest met gebaren maar die fase begint……M snapt nu ook zonder gebaren een heleboel dingen. En als het te moeilijk voor haar wordt, dan gebruik ik gebaren. Dus gebaren gebruik ik situatiegebonden.
I: Wij proberen het hier op school wel met gebaren te ondersteunen. Maar dat begrijpt ze wel maar ik vraag mij af dat als ze tegen u iets zou zeggen, ze ook gebaart? Of kent u haar inmiddels zo goed dat u weet wat ze bedoelt?
G: Nee ze begrijpt de laatste tijd heel veel dingen zonder gebaren. Maar als het voor haar moeilijk is, dan ondersteun ik haar met gebaren. Dan begrijpt ze meer. Ze begrijpt mij dan beter en sneller.
I: En hoe praat zij dan terug? Met gebaren?
G: Ja meestal doet zij ook gebaren of zegt ze ja of nee en dan gaat ze de opdracht uitvoeren. Dat doet ze wel. Maar gebaren zijn altijd goed als je iets niet snapt of heel lang duurt. Dus gebaren zijn bij moeilijke dingen ondersteuning voor de communicatie. Maar je hoeft niet intensief met gebaren te werken.
I: Maar op de gebarentaalcursus werd gezegd dat M de gebarentaalkoning is, maar wij zien dat niet terug hier.
G: Ja dat klopt. Zij kent meer dan 100 gebaren.
I: Maar apart dat wij dat hier bijna niet zien.
G: Ja raar ja. Het is natuurlijk een andere omgeving en niet iedereen gebruikt gebaren en dan ziet ze niet het nut ervan. Maar je mag gerust gebaren gebruiken als je denkt dat ze het niet snapt ofzo.
I: Oke. Dan heb ik nog wat vragen over de financiering. Hoe krijgt u het geld van M? Moet u dat aanvragen? Voor begeleiding thuis, heeft u daarvoor bepaalde financiele ondersteuning?
G: Nee, ik heb geen financi??le ondersteuning. Ik betaal zelf de cursussen en workshops bij het VIM bijvoorbeeld maar dat doe ik graag, ik doe dat voor mijn kind. Maar de begeleiding van Cordaan en Leespraat gaat vanuit het PGB, dat wel. Gelukkig. Maar binnenkort, eigenlijk nu, moet ik gewoon een aanvraag indienen en ik hoop echt dat ik extra financi??le middelen voor begeleiding thuis krijg. Dat zou heel fijn zijn voor M. Ik doe wat ik kan maar ik kan niet alle begeleiding betalen.
I: Maar het PGB is er toch uit maar dat is niet zo dus? Want u heeft nog steeds vanuit het PGB?
G: Ja vanuit het PGB komt er niet veel uit, maar het hangt van de behoefte af. De gemeente moet dat goedkeuren. Als je iets vraagt, dat moet ook dat ook logisch en redelijk zijn zodat de gemeente het gaat toekennen, anders krijg ik niks. Ik ga niet voor vijf dagen begeleiding vragen want ik heb ook zorgtaken als moeder, snap je? Dus dat is de gebruikelijke zorg. En voor de niet-gebruikelijke zorg en gezien haar leeftijd moet ik daarvoor gewoon een aanvraag indienen voor die zorg. En dan hoop je dat je gewoon de schikking krijgt en de begeleiding. Maar voor school, M heeft nu een rugzak. En misschien voor volgend jaar ook nog, ik weet het niet maar daarna moet de school via een ander kanaal vragen om geld voor M. Maar dat is heel moeilijk. In het kader van de nieuwe wet, weet niemand hoe en wat. En ik ook niet.
I: Dus eigenlijk is dat elke keer weer onzeker ook?
G: Ja. En daarom zijn er wel signalen vanuit verschillende hoeken en ik hoop dat de organisaties de signalen van passend onderwijs problemen oppikken en gelijk met de Minister van Onderwijs bespreken. Die moet dat gewoon oplossen want het moet niet zo lang duren. Dit ten koste van de energie van scholen en ten koste van de ontwikkeling van een kind.
I: Okee. Ik lees nog even terug of ik iets heb gemist. Ja. Wat is er nu nog wat u naast het plan van aanpak mist in de begeleiding van M, dan met name op school?
G: Uhm……ja eigenlijk mis ik tot nu toe, dat was eigenlijk de bedoeling, dat ze zelf de omgeving leert kennen, een kind met Down syndroom in de omgeving meegaat en dat ze met plezier naar school gaat. Dat ze zich thuis gaat voelen, de contacten met kinderen gaat leggen en met leerkrachten. De structuur van school en regels gaat leren. En ja, we zijn goed bezig met z’n allen, dat was eigenlijk het doel van de eerste fase, van het eerste schooljaar. En na de zomervakantie wil ik graag afstemmen met de leerkracht, bijvoorbeeld wat voor thema is op school en dan kan ik aan de hand van het thema en met behulp van extra ondersteuning dezelfde onderwerpen ook M thuis voorbereiden.
I: Dus dat is wat u nu nog mist in de communicatie daarover?
G: Ik mis dat niet maar ik wil dat in de komende periode gaan afstemmen met de leerkracht.
I: Oke. Maar wat heeft u dan wel gemist in het afgelopen schooljaar? Of is alles gewoon naar wens verlopen?
G: Nee ik heb eigenlijk niets gemist want wij waren bezig met hoe wij M gewoon het gevoel geven op school te zijn. De regels, de structuur, de klasgenoten, omgaan met andere kinderen. M beter leren kennen. Wij zijn op de goede weg, ja.
I: Dus nu niks van wat anders had gemoeten?
G: Nee, nee. Ik denk nu dat ze ook niet zoveel verwachten gezien ze er maar twee ochtenden is.
I: Ja dat kan maar het kan vanuit uw gevoel zo zijn. U kunt bijvoorbeeld extra materialen voor haar missen.
G: Juist vanaf komend schooljaar moet er echt extra materiaal komen. Aangepaste materialen, aangepaste…….scharen, dingen voor haar fijne motorische ontwikkeling. Dus wel aangepaste materialen die moet je eigenlijk met z’n allen voor de zomer bespreken en er een lijst van maken en dan begin van het schooljaar weten we wat er van M wordt verwacht, ze gaat nu officieel naar groep 1. Dan kan ik haar thuis ook extra aandacht en begeleiding geven.
I: Okee. Dan is dat heel helder denk ik. Dit waren mijn vragen wel. Ik kijk ze nog even na. Het zou zonde zijn als ik iets mis.
G: Ja, ga gerust kijken. Ik heb genoeg tijd voor jou.
I: Nee, dat waren ze allemaal. Dankjewel.
G: Ik wens je heel veel succes met je onderzoek. Het komt helemaal goed. Ik heb nog wel een laatste woord. De communicatie met de ouders over de inhoud van school is heel belangrijk, cruciaal. Bijvoorbeeld plaatjes of opdrachten voor M wil ik graag thuis hebben zodat ik doordeweeks thuis met haar hetzelfde kan oefenen. En dan ben ik bezig met haar trainen. Dan hoef ik geen andere dingen te gaan doen met M. Zo ben ik gericht bezig met dezelfde inhoud. Dat wil ik graag, het is heel belangrijk. Dezelfde plaatjes, dezelfde thema’s en dan kan ik ook aan de slag. Goed afstemmen op wat iedereen doet. Daarom wil het plan van aanpak met z’n allen maken, dan zijn wij goed bezig.
I: Nou dat zijn mooie doelen voor het komende schooljaar!