Literatuurlijst/bronvermelding. 14
‘
Inleiding.
In de vorige modules werd er al wel veel over verschillende benaderingen gesproken, echter deze benaderingen waren nieuw voor mij. Juist daarom raakte ik ge??nteresseerd in deze verschillende benaderingen, met die motivatie ging ik al vrij snel aan de slag en is dit het resultaat geworden.
Elke benadering heb ik in een apart hoofdstuk beschreven, maar soms komen benaderingen elkaar tegen omdat ik verschillende verbanden heb weten te leggen. De gevonden informatie komt veelal uit boeken. Maar hier en daar heb ik ook een tijdschrift of een wetenschappelijk artikel geraadpleegd.
Zelf heb ik na het schrijven van deze essay veel kennis opgedaan over de verschillende benaderingen, veel meer dan wat ik hier op papier heb kunnen zetten. Omdat ik zoveel kennis tot mij heb genomen, maar er maar een beperkt deel daarvan op papier mocht zetten, heb ik geprobeerd om een zo goed mogelijk beeld van elke benadering te schetsen.
Bij elke benadering heb ik de uitgangspunten beschreven, soms punt voor punt. Maar bij sommige benaderingen staan deze soms ook in verhaalvorm geschreven. De verplichte begrippen die beschreven moesten worden heb ik zoveel mogelijk onderstreept, om zo het verslag zo overzichtelijk mogelijk te houden.
Verder wil ik nog 1 ding kwijt, ik heb keihard gewerkt om dit deel van de moduulopdracht af te krijgen voor de offici??le inlever datum. Dit is mij gelukt en ruim op tijd had ik dit deel af. Ook ik ben naar Finland geweest, heb een bijbaan, sociale contacten en bij mij in Drachten scheen net zo lekker het lente zonnetje als op andere plekken. Ondanks dat heb ik het wel afgekregen en daarom zat het mij niet lekker dat er op het laatste moment werd besloten dat de opdracht later ingeleverd mocht worden en er niet eens werd gekeken naar de gene die wel keihard hadden gewerkt om dit deel wel op tijd af te krijgen.
Aan ‘?n kant snap ik uw gemaakte keuze wel en deze reactie zal ook wel deels aan mijn eigen persoonlijkheid liggen. Maar ondanks dat vind ik dat er zeker gekeken mag worden naar de gene die de opdracht wel op tijd af hadden.
De systeembenadering.
Het woord systeem is afgeleid van het Griekse woord sustema (Nabuurs, 2007). Zij spreken over een systeem dat wijst op eenheid, opgebouwd uit deelverhoudingen, het gaat niet alleen om de delen op zich, ook niet om het geheel, maar om de betrekkingen tussen die delen.
In de begin jaren van de psychosociale hulpverlening werd de hulpverlening erg gericht op het individu. Echter in de jaren ’50 veranderde dit en werd er meer gekeken naar de context van de cli??nt omdat er onderzoekers waren die beweerde dat de omgeving invloed zou hebben om het gedrag van de individu. Met de gedachte dat de omgeving invloed zou hebben op het gedrag, kwam deze gedachte in aanraking met de wetenschap en werd gekoppeld aan de systeemtheorie. Het doel was om de focus, die eerst nog erg gericht was op het individu, te verleggen naar de interactie tussen de gezinsleden(Bolt, 2006).
Ludwig von Bertafanffy is in 1928 begonnen met het vormen van verschillende systeemtheoretische concepten. Echter werden deze concepten bij elkaar niet gezien als een wetenschappelijke theorie, maar als een metatheorie. Pas rond 1950 kregen deze systeemtheoretische concepten de titel ‘algemene systeemtheorie’. Ludwig von Bertafanffy heeft er zeker voor gezorgd dat de individualistische visie op de mens verschoof naar een meer context gebonden visie, echter was hij niet de enige die hier voor heeft gezorgd. De wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen speelde hierbij ook een belangrijke rol.
Waar Ludwig von Bertafanffy stopte nadat hij zijn plannen had bedacht was Gregory Bateson de eerste antropoloog die systeemtheoretische concepten toepaste op menselijk gedrag. Watzlawyck was de gene die door ging in de systeemtheorie, hij gebruikte hierbij duidelijke taal en vaak ook nog wiskundig geformuleerde stellingen om zijn standpunten nog duidelijker te maken. (Nabuurs, 2007).
De hoofdgedachte binnen de systeembenadering is dat ieder individu deel uit maakt van een groep individuen oftewel, een systeem. Binnen een systeem heeft geen enkel individu geen interactie met elkaar.
Het fundament van de hulpverlener binnen de systeemtheorie is dat je als hulpverlener de interactie/be??nvloeding van bepaald gedrag van individuen binnen een systeem wat leidt tot een bepaald patroon interpreteert en analyseert op basis van objectieve observaties met de achterliggende gedachte dat de causaliteit circulair is. (Bolt, 2006)
Belangrijke begrippen binnen de systeembenadering zijn input, output en troughput in systemen. Waar input en output al vanaf het begin belangrijke begrippen waren, kwam er door tijdgenoten aandacht voor troughput. Belangrijke kernpunten van de systeembenadering zijn:
– Een systeem bestaat uit verschillende delen, geen losse alleenstaande delen, maar delen die samenhangen en die circulair invloed op elkaar hebben. Het gedrag van ‘?n individu in de groep zal worden be??nvloed door andere delen van de groep. (Lange., 2000)
– De basis van een open systeem is inpout, troughput en output.
– Levenden organismen worden gezien binnen de systeembenadering als eenheden die zichzelf kunnen besturen en reproduceren.
– Levenden organismen hebben het vermogen om zichzelf te handhaven en zich op de omgeving kunnen afstemmen. (Nabuurs, 2007)
‘De systeemtheorie vormt voor de gezinstherapie het fundament van de systeembenadering’ (Lange., 2000).
De structurele theorie.
Waar rond 1928 al de eerste systeemtheoretische concepten gevormd werden, werd na 1950 de basis voor de structurele theorie gelegd. De oprichter van deze theorie was Salvador Minuchin. Hij is begonnen met het ontwikkelen van de theorie toen hij werkte in een tehuis voor jongeren met een criminele achtergrond. In eerste instantie was de theorie daar ook op gericht, maar toen hij later veel in contact kwam met (probleem) gezinnen is de visie van de structurele theorie verbreed (Nabuurs, 2007).
Kort gezegd richt de structurele benadering zich meer op de feitelijke kenmerken van relaties, zoals het aantal leden dat iemands netwerk telt, het aantal keer contact maar ook zeker de samenstelling van een bepaald netwerk (Schroots, 2002).
Binnen de structurele theorie wordt een gezin/systeem gezien als een beweeglijk sociaal systeem. Er is aandacht voor het gehele gezin, tussen de individuen onderling, de band die de individu heeft met het geheel en de afspraken binnen die relaties. Vanuit de structurele theorie heeft het gezin twee belangrijke ‘afspraken’:
– Het in orde brengen van het gezinssysteem.
– Het blijven stimuleren van het ontplooien van de gezinsleden.
Het begrip gezinsstructuur is de speerpunt van Minuchins zijn theorie. Hij stelt dat gezinnen tijdens hun levensloop voor bepaalde opgaven komen te staan, bijvoorbeeld het overlijden van een dierbare, het kopen van het eerste huis, de geboorte van een kind etc. Tijdens die uiteenlopende opgaven heeft een gezin behoefte aan bepaalde verlangens, bijvoorbeeld eenheid en continu??teit. De behoefte bij een opgave, om zo door de opgave heen te komen als gezin, wordt organiseren genoemd. Echter de manier van organiseren wordt weer de gezinsstructuur genoemd.
Elke individu, gezin of samenleving is gelijktijdig een geheel en een deel, staat niet boven een ander deel, veroordeeld andere delen niet.
Binnen de structuur van een gezin wordt er vooral gekeken naar de rangorde binnen een gezin, de ongesproken grenzen tussen de individuen, de basisregels in de wisselwerkingpatronen en voor conflicten die niet zijn opgelost. Het doel in de therapie is dat het gezin weer op gemakkelijkere wijze de functies kan oppakken die gekoppeld zijn aan de opeenvolgende ontwikkelingsfasen. Dit wordt gedaan door aan onopgeloste conflicten aan te pakken en om te werken aan het herstellen van de rangorde binnen het gezin. (Bos, 1986)
De hulpverlener die volgens deze benadering binnen een gezin werkt focust zich erg op het gezin. Hij bestudeert de structuren binnen het gezin en onderzoekt of er lichamelijke gebreken bij de individuen zouden zijn die de oorzaak van het gebrekkig functioneren van het gezin zouden kunnen verklaren. De hulpverlener werkt het meeste probleemgeori??nteerd. Ook het deelnemen tijdens bijvoorbeeld het avondeten, omdat hier bijvoorbeeld problemen bij zijn, kan een taak zijn voor een hulpverlener binnen de structurele theorie.
Het doel van de structurele theorie focust zich op de verbetering van de balans binnen een systeem. De hulpverlener wil de wisselwerkingen die verstoord gedrag of een stoornis in stand houden opsporen, stoppen en in orde brengen om vervolgens het systeem te co??rdineren en de huidige afbrekende regels te verruilen. (Nabuurs, 2007)
De communicatietheorie.
De grondlegger van de communicatie theorie is Paul Watzlawick. Hij stelt dat al het gedrag gebaseerd is op communicatie en het voor de mens onmogelijk is om niet te communiceren. Vandaag de dag is de communicatie nog steeds een belangrijk onderwerp binnen de hulpverlening omdat de communicatie als h??t middel binnen de hulpverlening wordt gezien. (Bassant & Roos, 2010)
Binnen de systeemtheorie worden gezinnen op allerlei manieren benaderd. Als je binnen de systeemtheorie spreek over een communicatief systeem, dan komen de systeemtheorie en de communicatie theorie bij elkaar. (Bolt, 2006)
Als we het hebben over het wederzijds uitwisselen van informatie door middel van woorden en gebaren, dan spreken we over communicatie (Bos, 1986).
Het doel van de communicatietheorie lijkt veel op het doel van structurele theorie. Ook bij de communicatietheorie is het doel om de wisselwerkingen die verstoord gedrag of een stoornis in stand houden opsporen, stoppen en in orde brengen om vervolgens het systeem te co??rdineren en de huidige afbrekende regels te verruilen.
De communicatietheorie richt zich tijdens de hulpverlening erg op de communicatiepatronen die (verstoord)gedrag in stand houden. Vervolgens richt de hulpverlener op de manier waarop de mensen binnen een gezin met elkaar omgaan.
In de eerste fasen van de ontwikkeling van de communicatietheorie is de nadruk erg gelegd op de ziekmakende interactie tussen gezinsleden, de term ‘double blind’ is hierdoor erg bekend geworden. Het begrip ‘double blind’ komt uit een onderzoek waarin gesteld werd dat schizofrene stoornissen veroorzaakt werden door bepaalde communicatie processen. Later is er op deze stelling teruggekomen, maar het begrip ‘double blind’ bleef. Nu staat dat begrip voor verstoorde, tegenstrijdige boodschappen op communicatief gebied en gedragsmatig gebied waar de pati??nt mee geconfronteerd wordt, vervolgens ontstaat er een impasse die de pati??nt emotioneel verstrikt.
Binnen de communicatietheorie staat de hulpverlener midden in het gezin. Voor elk probleem binnen het gezin wordt er een specifieke aanpak gemaakt. De hulpverlener heeft voor het grootste deel het initiatief in handen. Het doel van de hulpverlener is dat hij rechtstreeks invloed op het gezin kan uitoefenen. De bemiddelingen van de hulpverlener zijn vooral gericht op de symptomen of het probleem zelf.
Binnen de communicatie theorie wordt er gesproken over twee niveaus van communicatie:
– Feitelijke communicatie. (observeerbaar gedrag)
– Interpuncties en premissen. (niveau van cognitie/symbolisch niveau)
(Nabuurs, 2007)
‘
De contextuele systeemtheorie.
De grondlegger van de contextuele systeemtheorie is Ivan Boszormenyi ‘ Nagy. Volgens zijn theorie bestaat de contextuele systeemtheorie uit vier belangrijke bronnen: Het psychoanalytisch denken, de existenti??le fenomenologie, het systeemdenken en zijn eigen onderzoek over therapie met psychotici. (coaches, 2008)
Nathan Ackerman is de eerste vertegenwoordiger van de contextuele theorie. Hij beschouwde de communicatie tussen gezinsleden als projecties uit het verleden. Het huidige gezinsfunctioneren van volwassen gezinsleden hebben relatie met hun gezin van herkomst. (Nabuurs, 2007)
Binnen de contextuele theorie is er deels kritiek op de algemene systeemtheorie omdat zij vooral kijken naar het hier en nu en grotendeels niet naar het verleden. Binnen de contextuele theorie wordt de cli??nt benaderd over generaties heen.
De contextuele benadering richt zich er op de invloed van voorgaande generaties op het functioneren van personen en gezinnen (systemen). Elk individu neemt een eigen plek aan binnen de familiecontext, die familiecontext is telkens weer opzoek naar een evenwicht. Dat evenwicht komt er door het geven en nemen binnen die bepaalde familiecontext. Binnen die familiecontext is erkenning een belangrijk sleutelbegrip, vooral de erkenning geven en nemen. De evenwicht binnen een gezin kan ontstaan door wederzijdse erkenning, dit wordt constructief genoemd. Er wordt gesproken over destructief wanneer de erkenning aan elkaar onthouden wordt. (Bolt, 2006)
Het begrip loyaliteit wordt binnen de contextuele systeemtheorie gezien als ‘?n van de belangrijkste uitgangspunten. Nagy stelt dat loyaliteit de kracht van het menselijke systeem is. De grond van de loyaliteit wordt tijdens de therapie gezocht in families en bloedverwantschappen. Zoals ik hier boven al heb beschreven wordt er binnen de contextuele therapie veel gekeken naar het erfgoed van de vorige generaties, die visie is ook een vorm van loyaliteit, namelijk het zijnsloyaliteit. (coaches, 2008)
Door de constructieve en destructieve erkenning kunnen ouders slechte ervaringen onbewust doorgeven aan hun eigen kinderen. Binnen de contextuele theorie is het begrip ‘loyaliteit’ die kinderen naar hun ouders hebben, zeer belangrijk. De hulpverlener die binnen de contextuele theorie werkt, moet bewust zijn dat kinderen altijd een zeker loyaliteit hebben naar hun ouders.
Het is belangrijk dat de hulpverlener kennis heeft over de verschillende vormen van loyaliteits(problemen) omdat er vanuit wordt gegaan dat deze problemen grote gevolgen kunnen hebben binnen het gezin (Bolt, 2006).
De cognitieve gedragsbenadering.
Eind jaren 50 kregen steeds meer psychologen de interesse voor de rol van cognities bij het ontstaan en het instant houden van bepaalde psychische klachten. De aanleiding voor deze interesse kwam mede doordat de effecten van de psychoanalyse destijds onduidelijk waren.
Net zoals vandaag de dag is de cognitieve therapie een verzamel naam voor verschillende cognitieve therapie??n. Destijds waren er 2 therapie??n die het bekendst waren binnen de cognitieve gedragsbenadering, dit waren de rationeel-emotieve therapie (RET) en de cognitieve therapie. Tegenwoordig zijn deze therapie??n ook nog zeer bekend (Broeke, Heiden, Meijer, & Hamelink, 2008)
Als therapeut binnen de cognitieve benadering help je pati??nten bij het identificeren en verbeteren van ondoelmatige opvattingen, automatische gedachten en negatieve houdingen die emotionele problemen cre??ren of versterken. Binnen de cognitieve theorie wordt er vanuit gegaan dat negatieve emoties zoals bijvoorbeeld een depressie wordt veroorzaak en instant gehouden wordt door de manier waar op de mens deze gebeurtenissen interpreteert. (Nevid, Rathus, & Greene, 2008)
Binnen de cognitieve therapie zelf staan een paar uitgangspunten centraal:
– De cognities staan centraal.
– De therapie is probleemgericht.
– De therapie is gestructureerd en doelgericht.
– De therapie is actiegericht.
– De samenwerken tussen de cli??nt en de therapeut is noodzakelijk. (Beelen, 2009)
Binnen de cognitieve gedragsbenadering wordt er veel gesproken over verschillende essenti??le begrippen, enkele van deze begrippen licht ik nader toe.
Instrumentele opvattingen over cognitieve schema’s zijn opvattingen die gaan over regels en strategie??n om negatieve ervaringen te vermijden en positief te krijgen. Een onderdeel van het normaal cognitief functioneren zijn de automatische gedachten, iedereen heeft ze. Deze gedachten zijn aangeleerd en gaan letterlijk automatisch, er ontstaat geen bewust denkproces meer. (Broeke, Heiden, Meijer, & Hamelink, 2008) Exposure is een belangrijk onderdeel binnen de cognitieve therapie, bij exposure wordt de pati??nt blootgesteld aan de situatie die een bepaalde angst oproept. (Rigter, 2008).
Zoals ik al eerder heb geschreven bestaat de cognitieve benadering uit verschillende methoden, zo ook de socratische methode. Deze methode is een gesprek waarin via vaste stappen relevante opvattingen die de oorzaak van klachten zijn worden opgespoord en onderzocht. Binnen de cognitieve benadering zijn gedachteschema’s schema’s hoe je bepaalde gedachten interpreteert en opslaat. Waar in de vroegere cognitieve therapie de verbale aanpak centraal stond, komen daar tegenwoordig ook gedragsexperimenten bij. Bij gedragsexperimenten wordt de correctheid van bepaalde verwachtingen en opvattingen getest door middel van het uitvoeren van nieuw gedrag.
Een veel gebruikt hulpmiddel binnen de cognitieve benadering is het G schema. Dit is een hulpmiddel dat gebruikt wordt om erachter te komen welke onbewuste/automatische gedachten ertoe leiden dat een bepaalde gebeurtenis bepaalde gevoelens oproept. Dit schema richt zich erg op het gevoel, om dat gevoeld leiden tot gedrag en uiteindelijk gedrag ook weer tot bepaalde gevoelens. (Beelen, 2009)
De oplossingsgerichte benadering.
‘De oplossingsgerichte methode probeert de cli??nt te verleiden tot het positief denken. Stil staan bij en doen waar we goed in zijn maakt ons gelukkig, een optimistische kijk maakt dat we geluk hebben’ (Bannink, 2006)
De opkomst van de oplossinggerichte benadering was in de jaren tachtig, ontwikkeld door Steve de Shazer, Insoo Kim Berg en hun collega’s. Zij waren werkzaam bij het Brief Family Therapy Center in de Verenigde staten. In de loop van hun carri??re ontstonden er bij Shazer en Berg steeds meer twijfels over de bestaande therapievormen. In 1982 ontstond er bij Shazer de eerste mening dat er geen verband is tussen een probleem en een oplossing. Met deze mening wierp hij een ander licht op andere theorie??n, mede door deze mening ontstond er een ware ”paradigmaverschuiving”. Deze verschuiving uitte zich vooraal in aandacht voor oplossingen in plaats van problemen.
Als hulpverlener binnen de oplossingsgerichte benadering ga je er van uit dat jouw beeld van de werkelijkheid de juiste is, daarom wordt de perceptie van de cli??nt als belangrijkste beschouwd, omdat deze vaak anders is dan die van de hulpverlener.
De oplossingsgerichte benadering kent vier belangrijke uitgangspunten:
– De hulpverlening richt zich op oplossingen, niet op problemen.
– Er wordt geacht dat de cli??nt in staat is om zijn eigen oplossingen vorm te geven.
– Veranderingen moeten gezien worden als kansen.
– De herhaling van positieve gedragingen, is belangrijk voor een blijvende (positieve) verandering. (Bolt, 2006)
Binnen de oplossingsgerichte benadering wordt er gesproken over de onvermijdelijkheid van verandering, er vindt altijd verandering plaats. De hulpverlener past om een beeld te krijgen van de situatie verschillende vragen toe, hij stelt de vragen vanuit het ‘niet-weten’, dit om een zo goed mogelijk en onbevooroordeelde perceptie te krijgen van het gezin/de cli??nt (Wolters, 2011).
E??n van de belangrijkste technieken binnen de oplossingsgerichte benadering is de acht-stappen-dans, de acht-stappen-dans wordt voornamelijk gebruikt bij de begeleiding van cli??nten en bij het vormgeven van oplossingen. Deze ‘dans’ bestaat uit acht stappen, de eerste vijf stappen (1. Contact leggen 2. Context verhelderen 3. Doelen stellen 4. Opsporen van krachten 5. Complimenteren) hebben veel van technieken die ook bij andere methodes worden toegepast, de laatste 3 (6. Zoeken naar uitzonderingen 7.Differentiatie aanbrengen door schaalvragen 8. Toekomstprojecties maken), zijn wel echt kenmerkend voor de oplossingsgerichte benadering.
Stap 7, Differentiatie aanbrengen door schaalvragen, is een belangrijke en kenmerkende stap binnen deze benadering. Schaalvragen zijn vragen waarbij cli??nten de vraag wordt gesteld om bijvoorbeeld op een schaal van 1 tot 10 een inschatting te maken over een bepaalde situatie. (Bolt, 2006)
Nog een vraag die vaak wordt gebruikt binnen deze theorie is de wondervraag, de wondervraag wordt gebruikt om toekomstplannen te maken en vooral plannen te maken hoe de ideale situatie voor de cli??nt er uit ziet. Een voorbeeld van een wonder vraag zou kunnen zijn: ”Als alles perfect zou zijn, hoe zou dat er dan voor jou uit zien”?. Met een wondervraag wordt er aanspraak gedaan op de creativiteit en het voorstellingsvermogen van de cli??nt. (Rijdt, Serrien, & Dam, 2014)
Binnen de oplossingsgerichte benadering worden er veel verschillende vragen gesteld, onderdeel van die verschillende vragen is het circulair vragen. Bij circulair vragen richt de therapeut zich niet rechtstreeks op een gezinslid, maar vraagt aan een gezinslid bijvoorbeeld hoe een ander gezinslid op een bepaalde situatie zou reageren. Die informatie die de therapeut verkrijgt gebruikt hij voor zijn eigen beeldvorming van het gezin, deze manier van vragen stellen wordt circulair vragen genoemd. (Verheij, 2005)
Het sociaal competentiemodel.
Het sociaal competentiemodel is grotendeels gericht op kinderen maar ook op jongeren en probleemgezinnen met als doel competentievergroting. De basis van het sociaal competentiemodel ligt in de ontwikkelingspsychologie en het competentiemodel uit de leertheorie. Dit model is als reactie op het stoornissenmodel gekomen. (Slot & Spanjaard, 2000)
Het sociaal competentiemodel richt zich er op het aanleren van vaardigheden, dit wordt gedaan door positief gedrag te belonen en negatief gedrag te negeren, wanneer er negatief gedrag optreed is het de bedoeling dat je als hulpverlener een alternatief voor dat negatieve gedrag aanbied. Feedback geven is ook een belangrijk punt binnen het sociaal competentiemodel, er wordt vaak feedback gegeven op negatief gedrag, een uitgangspunt binnen dit model is dat er juist op positief gedrag feedback wordt gegeven. (Steunebrink & Fockert, 2009)
Het sociaal competentiemodel is sterk gericht op de ontwikkeling. Deze methode is gericht op de residenti??le instellingen, instelling waar cli??nten dag en nacht kunnen verblijven. Verschillende methoden spraken al voor de komst van het sociaal competentiemodel over ontwikkelingstaken, met die ontwikkelingstaken is het sociaal competentiemodel verder gegaan. Er wordt vanuit gegaan dat je in een leven bepaalde ontwikkelingstaken moet halen, een voorbeeld kan zijn dat kinderen van 5 jaar vriendjes kunnen maken, voor elke levensfase zijn verschillende ontwikkelingstaken.
Om de ontwikkelingstaken te volbrengen heb je bepaalde vaardigheden nodig, om bijvoorbeeld vrienden te maken heb je sociale vaardigheden nodig, het sociaal competentiemodel richt zich juist op die vaardigheden.
Binnen het sociaal competentiemodel wordt er veel gesproken over de balans tussen de ontwikkelingstaken en de vaardigheden. Als een kind een normale ontwikkeling heeft, kan het kind voldoende vaardigheden ontwikkelen, als dat het geval is, is de balans tussen de ontwikkelingstaken en vaardigheden in evenwicht. Er zijn natuurlijk ook kinderen die niet over voldoende vaardigheden beschikken, dit kan komen door bijvoorbeeld een stoornis als ADHD. Als die balans niet in evenwicht is kunnen daar gedragsproblemen uit voortvloeien. Wanneer een persoon niet over de vaardigheden beschikt om een ontwikkelingstaak te volbrengen dan spreken wordt er binnen het sociaal competentiemodel gesproken over vaardigheidstekorten. (Slot & Spanjaard, 2000)
Nog een oorzaak van de verstoring in de balans zijn stressoren, stressoren komen vanuit de omgeving van het kind, bijvoorbeeld een gezin waarin veel gescholden wordt en huiselijk geweld is. Stressoren en stoornissen kunnen dus het balans verstoren, een combinatie tussen deze twee veroorzaakt vaak een nog grotere verstoring in de balans. (Zimbardo, Weber, & Johnson, 2005)
Een veilige en vertrouwde omgeving, een positief zelfbeeld kunnen mensen beschermen tegen de invloed van stressoren en stoornissen. Dit worden binnen het sociaal competentie model protectieve factoren genoemd en zorgen er dus voor dat er evenwicht in de balans is.
Een persoon is competent wanneer zij over de juiste vaardigheden beschikken om de ontwikkelingstaken die in het dagelijks leven spelen te behalen. Competent wil ook zeggen dat er een evenwichtige balans is tussen de ontwikkelingstaken en de vaardigheden. (Acker, 1998)
Totale communicatie.
De methode totale communicatie is gericht op personen met ernstige communicatieproblemen, hierbij zou je kunnen denken aan meervoudige gehandicapten, maar ook aan mensen met een (zware)autistische stoornis. Deze methode wordt daarom ook veel gebruikt in de gehandicaptenzorg en dan vooral bij dagbestedingen en residenti??le zettingen. (Bassant & Roos, 2010)
Ook mensen met een ernstig verstandelijke beperking communiceren, zij ontvangen boodschappen en reageren hier op. Ook verzenden zij boodschappen en verwachten daar een reactie op. Echter vroeger werd hier heel anders over gedacht, men dacht dat deze doelgroep niet communiceerde en een passief leven leidde.
Communiceren kan voor mensen met een verstandelijke/lichamelijke beperking erg lastig zijn, vooral voor mensen met een ernstige beperking. Die verstoring die plaats vindt bij deze doelgroep kan leiden tot probleemgedrag. Deze methode probeert die verstoring zo veel mogelijk tegen te gaan om zo ook uiteindelijk het probleemgedrag tegen te gaan. Het accent van deze methode ligt op het stimuleren van de communicatie op alle zintuiglijke gebieden. (Profi-leren, 2008)
De beginselen van de totale communicatie ligt in een vroegere ideologische beweging van en voor doven die meer respect wilden hebben en gelijk behandeld wilden worden.
De basis van communicatie is dat meerdere communicatiemiddelen tegelijk worden gebruik, die combinatie binnen de communicatie wordt Totale Communicatie genoemd. Belangrijke uitgangspunten van deze methode zijn:
– Gebruik maken van diverse communicatievormen en invoerkanalen, dit tegelijkertijd of naast elkaar.
– De omgeving en de gehandicapte moeten gelijk worden gezien.
– De 24-uursbenaderin in de dagelijkse omgeving van de gehandicapte.
Het doel van deze methode is ontwikkelingsbevordering op de voorgrond en op de achtergrond ook zeker de preventie en behandeling. Als hulpverlener binnen deze methode is geduld vereist, maar ook zeker aandacht voor het individu en het emfatisch vermogen staan centraal. (Bassant & Roos, 2010)
Binnen deze methode wordt er veel gesprok over ICF, ICF staat voor International Classification of Functioning, Disability and Health. ICF kan gezien worden als een sociaal ecologische benadering gecombineerd met het biopsychosociaal ontwikkelingsmodel, dit allen binnen de totale communicatie methode. De ICF geeft een aanzet om de hulpvraag van een cli??nt te veranderen in een concreet antwoord.
Onder ondersteunende communicatie wordt de communicatie tussen de cli??nt en de verschillende omgevingsfactoren centraal gesteld. (Balkom, 2009)
Wanneer er gewerkt wordt volgens de totale communicatie methode, krijgt elke cli??nt een eigen CommunicatieCompetentieProfiel (CCP). Hierin staan alle interventiedoelen en ondersteuningsdoelen van de cli??nt. Dit profiel is persoonlijk, dynamisch en aanpasbaar. Het CCP kan gezien worden als een overzicht van het actuele en verwachte functioneren van de cli??nt. Voordat er een CCP van een cli??nt is, wordt er een communicatieprofiel gemaakt, hierin worden concrete voorbeelden van de communicatie met cli??nt in de dagelijkse praktijk beschreven, waardoor er een goed beeld van het communicatieniveau van de cli??nt ontstaat. Het communicatieprofiel kan worden aangevuld met bijvoorbeeld een communicatie assessment om zo een nog duidelijker beeld te krijgen. (Maurer & Westermann, 2007)
Binnen de totale communicatie wordt er gesproken over verschillende niveaus waarop een cli??nt communicatief kan functioneren. Als een cli??nt communiceert op situatieniveau dan kan hij/zij niet aangeven wat hij/zij wil. De cli??nt is alleen lichamelijk aanwezig, communiceert wel maar is daar niet bewust van. Wanneer er gesproken wordt over signaalniveau beschikt de cli??nt over enige begrippen over zijn/haar wereld en kunnen soms in beperkte maten in verband met elkaar worden gebracht. Als laatste niveau wordt er gesproken over het symboolniveau. Wanneer een cli??nt op symboolniveau communiceert dat is hij/zij bewust van dat er gecommuniceerd wordt, kan verbanden leggen en kan verschillende begrippen met elkaar combineren.
Binnen de totale communicatie wordt er gesproken over ervaringsordening, als een cli??nt over ervaringsordening beschikt dan kan de cli??nt verbanden leggen, beleeft de cli??nt alles vanuit het hier en nu en is ingesteld op eigen, vaste, patronen. (Balkom, 2009)
‘
Na woord,
Nu ik terugkijk op deze opdracht ben ik ondanks, de verschuiving van de inleverdatum, tevreden over het resultaat wat ik heb bereikt. Ik heb geprobeerd om zo volledig mogelijk te zijn, de afweging tussen de hoofd- en bijzaken van de verschillende benadering vond ik soms lastig, omdat er zoveel meer theorie in de literatuur is te vinden dan wat ik hier op papier heb gezet. Daarom heb ik er ook voor gekozen om sommige begrippen niet te beschrijven. Uiteindelijk gaat mijn voorkeur uit naar de cognitieve gedragsbenadering omdat deze benadering zeer concreet is bij de aanpak van bijvoorbeeld een depressie, binnen deze benadering zijn ook weer verschillende aspecten die weer met elkaar te verbinden zijn, dat maakt de cognitieve benadering mijn favoriet.
Maart 2015,
Mark Reitsma.
‘
Literatuurlijst/bronvermelding:
Acker, J. v. (1998). Jeugdcriminaliteit, Feiten en mythen over een beperkt probleem. Houten : Bon Stafleu Van Loghum.
Balkom, H. v. (2009). Communicatie op eigen wijze. Leuven: Acco.
Bannink, F. (2006). Oplossingsgerichte vragen; handboek oplossingsgerichte gespreksvoering. . Amsterdam: Harcourt Publishers.
Bassant, J., & Roos, S. d. (2010). methoden voor sociaal-pedagogisch hulpverleners. Delft: Coutinho.
Beelen, B. M. (2009, 6 24). Cognitieve gedragstherapie. Opgeroepen op 3 6, 2015, van Syntagma: http://www.syntagma.info/index.php?p=disclaimer&lang=nl
Bolt, A. (2006). Het gezin centraal. Amsterdam: SWP Amsterdam.
Bos, A. (1986). Communicatie in relaties, over de systeem- en communicatietheorie. ‘s-Gravenhage: VUGA.
Broeke, E. t., Heiden, C. v., Meijer, S., & Hamelink, H. (2008). Cognitieve therapie, de basisvaardigheden. Amsterdam: E. ten Broeke, p/a Boom.
coaches, I. (2008, 3 20). Contextuele benadering. Opgeroepen op 3 6, 2015, van Pillar Methodiek: http://www.pillarmethodiek.nl/pillar-methodiek/luisteren/conceptuele-benadering
Lange., A. (2000). Gedragdverandering in gezinnen. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Maurer, J., & Westermann, G. (2007). Beter communiceren in de hulpverlening. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Nabuurs, M. (2007). Basisboek systeemgericht werken. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.
Nevid, J. S., Rathus, A. S., & Greene, B. (2008). Psychiatrie een inleiding. Amsterdam: Pearson Education Benelux BV.
Profi-leren. (2008). Gehandicaptenzorg SAW 4 . Amsterdam: Angerenstein.
Rigter, J. (2008). Het palet van de psychologie. Bussen: Coutinho.
Rijdt, C. D., Serrien, B., & Dam, C. v. (2014). Praktijkboek voor oplossingsgericht werken & visualisaties voor mensen met een verstandelijke beperking. Apeldoorn: Garant.
Schroots, J. J. (2002). Handboek Psychologie van de volwassen ontwikkeling & veroudering. Assen: Van Gorcum.
Slot, N. W., & Spanjaard, H. (2000). Competentievergroting in de residentiele jeugdzorg. Baarn: HBuitgevers.
Steunebrink, M., & Fockert, D. (2009). Begeleiden volgens het sociaal-competentiemodel. Meppel: Edu actief.
Verheij, F. (2005). intergratieve kind- en jeugdpsychotherapie. Assen: Van Gorcum.
Wolters, C. (2011). Oplossingsgericht aan de slag. Huizen: Pica.
Zimbardo, P. G., Weber, A. L., & Johnson, r. L. (2005). Psychologie, een inleiding. . Amsterdam: Pearson education.