Bij een goede organisatie hoort leiderschap. Een leider kan het verschil maken tussen mislukking en succes. Management en leiderschap worden vaak door elkaar gebruikt. Toch is er een duidelijk verschil tussen management en leiderschap. Bij management draait het om het goed omgaan met complexiteit en leiderschap heeft betrekking op het omgaan met veranderingen en het be??nvloeden van de personen op de werkvloer. Beide zijn nodig in een bedrijf om optimaal effectief te werk te kunnen gaan. Tegenwoordig is men opzoek naar leiders die de trends in de gaten houden en een toekomstvisie cre??ren voor het hele bedrijf. De manager stelt dan gedetailleerde plannen op, stelt effici??nte organisatiestructuren op en houdt de dagelijkse gang van zaken in de gaten. Door de jaren heen zijn er verschillende theorie??n en stijlen bedacht die bij leiderschap horen.
Theorie??n over karaktereigenschappen
Er zijn theorie??n die gaan over de karaktereigenschappen van de leider. Met behulp van deze theorie??n probeert men leiders te onderscheiden van niet-leiders. Binnen deze theorie??n wordt er gekeken naar en gelet op de karaktereigenschappen en persoonlijke kwaliteiten van de leider. In deze theorie??n worden zeven karaktereigenschappen genoemd die leiders van niet-leiders scheiden: zelfcorrectie, ambitie en energie, relevante werkkennis, het verlangen om leiding te geven, intelligentie, oprechtheid en integriteit, en zelfvertrouwen. De persoonlijkheidskenmerken worden gekoppeld aan een model. Hierdoor kan er een voorspelling gedaan worden of iemand een leider in zich heeft of niet. Toch is het moeilijk om aan de hand van karaktertrekken leiderschap te kunnen verklaren. Karaktertrekken negeren namelijk de situationele factoren. Het bezit van de juiste karaktereigenschappen vergroot de kans dat iemand een goede leider kan worden. Hij zal hierbij wel nog de juiste acties moeten ondernemen.
Gedragstheorie??n
Naast theorie??n die gaan over de leiderschapskenmerken, zijn er ook verschillende gedragstheorie??n die over leiderschap gaan. In de periode van eind jaren 40 tot en met de jaren 60 is men gaan kijken of goede leiders uniek gedrag vertonen.
Drie voorbeelden van gedragstheorie??n zijn;
1. De Ohio state-onderzoeken: Eind jaren veertig werd een onderzoek uitgevoerd aan de Ohio State University. De wetenschappers zijn begonnen met ruim duizend dimensies om leidersgedrag op te sporen. Uiteindelijk is de lijst gereduceerd tot twee dimensies die het grootste deel van het leidersgedrag verklaarden; consideratie en structuur aanbrengen. Consideratie heeft te maken met de mate waarin iemands werkrelatie gekenmerkt wordt door wederzijds respect en vertrouwen voor idee??n en gevoelens van werknemers. Bij consideratie bekommert de leider zich om zijn werknemers en behandelt zijn volgelingen gelijk. Hierdoor waren de volgelingen gemotiveerder en hadden ze meer respect voor hun leidinggevende. Het is ook belangrijk dat er gestructureerd te werk wordt gegaan. Een betere structuur leidt tot betere resultaten. Structuur wordt aangebracht door de taken te verdelen onder de groepsleden. De leidinggevende maakt duidelijk wat de prestatienormen zijn en verwacht dat de groep zich hieraan houdt. Verder benadrukt hij dat de deadlines gehaald moeten worden.
2. Onderzoek van de universiteit van Michigan: Het onderzoek van de universiteit van Michigan vond rond de zelfde periode plaats als die van Ohio State University. De universiteit van Michigan wilde graag onderzoeken welke gedragskenmerken van leiders verband hielden met goede prestaties. De onderzoekers zijn uiteindelijk ook hier tot twee dimensies gekomen; productiegerichte leiders en werknemersgerichte leiders. De productiegerichte leiders kijken vooral naar met de technische aspecten en werkzaamheden. De productiegerichte leiders willen de primaire groepstaken tot een goed einde brengen. Het team is een middel om het doel te bereiken. De werknemersgerichte leiders hebben meer aandacht voor intermenselijke relaties. Deze leiders geven blijk van persoonlijke belangstelling en accepteren de individuele verschillen tussen de groepsleden. Door de persoonlijke belangstelling voelen de leden zich prettiger en wordt de productiviteit verhoogd. De twee dimensies van dit onderzoek komen overeen met de dimensies van het Ohio State-onderzoek.
3. De leiderschapsmatrix(managerial grid): de leiderschapsmatrix is een matrix die gebaseerd is op twee stijlen; ‘aandacht voor mensen’ en ‘aandacht voor productie’. Ook deze matrix komt overeen met het Ohio State-onderzoek.
Contingentietheorie??n
Naast theorie??n over karaktereigenschappen en gedragstheorie??n zijn er nog contingentietheorie??n. Deze theorie??n zeggen dat het voorspellen van leiderschap niet alleen kan door te kijken naar karaktereigenschappen en/of gedragsstijlen. De situationele factoren spelen hierbij ook een belangrijke rol. Enkele voorbeelden van contingentietheorie??n zijn: het model van Fiedler, de pad-doeltheorie en de ‘Leadermember exchange-theorie’ (LMX theorie)
Model van Fiedler
Volgens Fiedler moet de manier waarop de leider met zijn werknemers omgaat aansluiten op de hoeveelheid invloed die de situatie hem geeft. Hij heeft dit onderzocht en onderscheidt drie contingentievariabelen die volgens hem de drie belangrijkste situatiefactoren zijn die verschillen in effectiviteit van leiderschap bepalen;
1. Leider-groepslidrelaties; dit is het vertrouwen en respect van werknemers voor hun leider.
2. Taakstructuur; dit zijn de taken verdeeld over de werknemers.
3. Positiemacht; dit is de macht die een leider heeft. Hij kan bijvoorbeeld een salarisverhoging geven of mensen in dienst nemen of ontslaan.
Deze drie termen worden ge??valueerd aan de hand van de situaties die zich voor doen binnen het bedrijf. Volgens Fiedler heeft de leider meer invloed wanneer de relaties goed zijn, de structuur goed is en de macht van de positie groot is. Hierdoor is het volgende model tot stand gekomen:
De LMX-theorie
Volgens de LMX-theorie kiezen leiders kleine groepen volgelingen waarmee zij een speciale relatie willen opbouwen. Deze theorie gaat er niet vanuit dat de leiders hun volgelingen op dezelfde manier behandelen. Er wordt gekeken naar welke attitudes overeenkomen met die van de leider. Hier is het volgende model aan gekoppeld:
Volgelingen die hun taken goed willen uitvoeren gaan vaker naar hun leidinggevende toe om bronnen en nuttige informatie te verwerven. Hierdoor krijgt de werknemer meer zicht op de ontwikkeling van hun vaardigheden en zelfverbetering. Hier heeft de organisatie ook baat bij. De leidinggevende geeft een uitwisselings-score aan de volgelingen. Aan iemand met een lage uitwisselings-score wordt minder tijd besteed, omdat de leider dit verspilling van tijd vindt. Er moet tijd ge??nvesteerd worden voor het toekennen van deze uitwisselings-score. Het nadeel van de uitwisselings-score is dat het lot van de volgeling vast zit aan dat van de leider.