‘ Anabole processen. Dit zijn de processen waarbij energie verbruikt wordt voor weefselopbouw, zoals de aanmaak van cellen en celonderdelen
‘ Katabole processen. Deze processen zijn juist de processen waarbij energie vrijkomt, door middel van het afbreken van stoffen of cellen. De energie die vrijkomt bij de Katabole processen kan vervolgens weer gebruikt worden bij de anabole processen.
In periode’s van inspanning spelen er dus veel katabole processen, want je lichaam heeft immers veel energie nodig bij fysieke inspanning. Toch heeft het lichaam bij rust ook energie nodig, terwijl er weinig tot geen energie verbruikt wordt. Voor dat er gekeken wordt naar de energievoorzieningen, zullen we eerst een aantal factoren benoemen die de ruststofwisseling be??nvloeden.
1. Lichaamsgrootte: Iedere cel verbruikt energie voor de processen die de hem in stand houden. Het is dan ook logisch dat een groter lichaam (dus met meer cellen), meer energie nodig heeft voor het in stand houden van deze cellen. Desondanks betekend een twee keer zo groot lichaam, niet gelijk dat de stofwisseling van deze cellen gelijk twee keer zo groot is. Bij een groter lichaam zijn namelijk de cellen beter ge??soleerd omdat deze meer in het midden zitten. Hierdoor hoeft het lichaam minder energie voor de warmteregulatie te gebruiken, wat energie scheelt.
2. Lichaamssamenstelling: Ieder weefsel heeft een verschillende mate waarin stofwisselingscapaciteit plaatsvindt. Zo speelt in vetweefsel vrijwel geen stofwisseling, terwijl zich in spierweefsel een erg hoge stofwisseling bevindt. Hierdoor zal een persoon met een hoog vetpercentage minder energie nodig hebben, dan een persoon met een hoog spierpercentage.
3. Geslacht: Ook geslacht speelt een grote rol, dit is vooral te verklaren in de bouw, vrouwen zijn vaak kleiner, en hebben een hoger vetpercentage, tegenover wat de vrouw heeft. Ook is dit voor een deel te verklaren door de hormonale verschillen tussen de man en de vrouw.
Zo zie je dat bij vrouwen de energiebehoefte rond de 2000 kilocalorie??n zit, terwijl dit bij de man 2500 is.
4. Leeftijd: Doordat kinderen in groei zijn, is er veel energie nodig voor het anabole processen. Deze energie moet worden vrijgemaakt door extra katabole processen. Wanneer men ouder wordt, neemt de groei af en zal er dus minder energie nodig zijn voor de opbouw van weefsel. Naarmate een organisme ouder wordt, zal ook een groot aantal cellen afbreken. Bij de man is dit gemiddeld 0,4% per jaar, en bij de vrouw 0,25% per jaar. Deze afgebroken cellen worden vaak omgezet in vetweefsel.
Bij fysieke inspanning is er samenspanning van ‘?n of meerdere skeletspieren, voor deze inspanning is dus wel energie nodig. Deze energie komt doormiddel van twee energiedragers: ATP en CP. ATP, de afkorting voor adenosinetrifosfaat, bestaat uit een adenosine en drie fosfaatgroepen. Door het afsplitsen van een fosfaatgroep, komt er energie vrij. Naast ATP speelt ook CP een rol, dit is creatinefosfaat, ook hierbij komt energie vrij bij het afbreken. Voor de beschikbaarheid van energie heeft het lichamen 3 systemen.
Het eerste systeem is de directe afbraak van ATP en CP, hierbij worden de fosfaatgroepen afgebroken. Hierbij komt vervolgens energie vrij. Doordat er rondom het spierweefsel maar weinig ATP en CP aanwezig is, is dit systeem maar de eerste 10 tot 30 seconden actief bij inspanning. Dit systeem wordt de het ana??robe a-lactische systeem genoemd.
Vervolgens komt het melkzuursysteem tot zijn werking. Bij het melkzuursysteem (ook wel het ana??robe lactiche systeem genoemd) wordt pyrodruivenzuur omgevormd tot melkzuur. Hierbij komt energie vrij wat gebruikt kan worden voor de spiercontractie.
Na zo’n 60 seconden is het a??robe systeem opgestart, en neemt de energietoevoer grotendeels over van het ana??robe systeem. Bij het a??robe systeem wordt doormiddel van de afbraak van glucose, ATP gemaakt, Om vervolgens afgebroken te worden voor de energie. Dit proces begint bij de glycolyse, waarbij een glucosemolecuul wordt afgebroken in verschillende stappen tot twee pyrodruivenzuur. Vervolgens gaan deze naar de citroenzuurcyclus. Dit is een cyclus waarbij door het afsplitsen van C-atomen, er uit NAD+, NADH gevormt wordt. Omdat deze NADH veel energie bevat, maar door ons lichaam niet gebruikt kan worden als energieleveraar, moet de NADH omgezet worden in ATP. Dit gebeurt in de oxidatieve fosforylering. In dit systeem wordt doormiddel van het enzym ATP-syntase, ATP gevormd uit NADH.
Bloedcirculatie
Bij sporten is door verhoogde lichaamsactiviteit een verhoogde vraag naar zuurstof in je lichaam. De bloedsomloop is het transportsysteem dat de weefsels waar het zuurstof nodig is, voorzien worden. Ook worden de afvalstoffen via dit systeem weggevoerd. Onder het bloedsomloop verstaan wij het hart, de bloedvaten en de transportbanen.
Het hangt van een aantal factoren af, hoeveel bloed doormiddel van het bloedsomloop bij de weefsels komt:
1. Hartslagritme
2. Pompvolume (hoeveelheid bloed per slag)
3. Bloedvatverwijding/vernauwing
4. Hoeveelheid bloedvaten van het doorbloedde weefsel.
Om inzicht te krijgen over hoe de totale bloedsomloop in elkaar zit, splitsen we dit op in een gedeelte over het hart, en een gedeelte over de bloedvaten.
Het hart is opgebouwd uit twee helften. deze helften beide uit een boezem, ook wel atrium genoemd, en een ventrikel, waarvan de vereenvoudigde naam de kamer is. De rechterharthelft is gevuld met zuurstofarm bloed, deze pompt het richting de longen waar met behulp van gaswisseling koolstofdioxide wordt afgegeven aan de longen, en zuurstof wordt opgenomen. Vervolgens gaat het bloed richting de linkerharthelft. Waarna deze het zuurstofrijke bloed door heel het lichaam pompt.
De bouw van het hart zorgt ervoor dat het effici??nt te werk kan gaan. Het atrium loopt eerst vol met bloed, waarna deze samenknijpt en het bloed laat stromen naar de kamer. Vervolgens wordt bij de systole van de kamers het bloed in de slagaders gepompt. Om er voor te zorgen dat het bloed de longslagaders en de aorta in gaan, en niet terug in de boezems, zijn er hartkleppen tussen de boezems en de kamers. Tijdens het samentrekken zorgt het bloed er zelf voor, dat de kleppen dichtgedrukt worden, en het dus niet mogelijk is, terug in de boezems te stromen. Een zelfde soort systeem zorgt ervoor dat na het ontspannen van de kamers, het bloed van de longslagader en aorta niet terugstromen in de kamers. Wanneer het bloed hiervan wil terugstromen, verhinderen de halvemaanvormige kleppen dit.
Het hartslagritme wordt bepaald door de sinusknoop, die zich in de rechterboezem bevind. Deze geeft een impuls waardoor de boezems samenkijpen. Ook wordt het impuls doorgeleid naar de kamers via het atriumventrikelknoop, die zich bevind tussen de boezem en de bundel van His. Deze bundel zorgt vervolgens voor de systole van de kamers.
Deze sinusknoop geeft een impulsfrequentie van ongeveer 120 impulsen per minuut. Echter ligt bij rust het aantal hartslagen per minuut vaak lager terwijl dit bij inspanning hoger lit, dit wordt namelijk be??nvloed door twee aspecten. Deze aspecten zijn:
‘ Uitrekking van de boezems heeft een verhogend effect op de frequentie van de sinusknoop. Dit gebeurt vooral bij inspanning van het lichaam, hierbij is er meer bloed nodig, dus zal er een groter volume bloed in het hart komen.
‘ Onderdrukking van impulsen van het zenuwstelsel. Bij rust ligt de hartslag vaak rond de 40 tot 80 slagen per minuut. Dit komt doordat de impulsen van de sinusknoop, niet de normwaarde overschrijven, waarna systole uitblijft. Bij inspanning zal dit sinusritme minder onderdrukt worden.
Bij inspanning van het lichaam veranderen bij het hart twee waardes, de hartfrequentie (het aantal hartslagen per minuut en de hoeveelheid bloed die per slag door het lichaam wordt gepompt (het slagvolume).