DE (ON)MOGELIJKHEID
DE OMGEVING TOT
LANDSCHAP TE
VERHEFFEN
(Primaire probleemstelling/ hypothese aangegeven in de titel)
Vanaf het Piazza Walther, waar het standbeeld staat van de minstreel Walther von der Vogelweide verheugen mensen zich in de aanblik van de verticale rotsverheffing en het glooiende plateau van de Virgolo/ Virgl. De topografie van het b??hne-achtig plateau zorgt voor zijn (h)erkenning. Dit niet enkel voor het Piazza Walther, maar voor geheel Bolzano/Bozen.
Vanop deze b??hne is er een adembenemend uitzicht; over de berggroep op de Italiaanse dolomieten Catinaccio/Rosengarten en langsheen het (stedelijk) landschap Bolzano/Bozen. Het massief van de dolomieten die met de Cima Catinacci/ Rosengartenspitze, in de avondschemering roodgloeiend oplicht voorzien het plateau van zijn decor.
Hoe moeten deze fundamentele omgevingselementen worden aanschouwd? Afzonderlijk of in zijn geheel. Kan dit alles zomaar geschieden, overeenkomstig de natuur het al eeuwenlang ge??nsceneerd heeft? En dienen wij ons daarboven te onderwerpen aan het aanschouwen ervan, tot we een zekere kennis ‘ of enige notie van emotie ‘ gewaarworden?
Deze aanschouwing staat niet op zich, en moet bijgevolg in relatie geplaatst worden met meerdere ruimtelijke aanschouwingen. Bij de grote-wandelroute?? conditie maakt de aanschouwing deel uit van de grondslag voor zijn ultieme belevingswaarde. Hoe wij omgaan met deze aanschouwing is fundamenteel tot de beleving van deze plek ‘ en draagt mijns inziens bij tot de complexiteit van de architecturale beleving.
(secundaire probleemstelling 1)
Wanneer kan het aanschouwen van de omgeving, omgevormd worden tot het aanschouwen van een landschap’?Wat wij, meestal onnadekend, ‘het landschap’ noemen, is een benaming voor de omgeving die afgeleid is van de schilderkunst. [‘] De media zijn onze metaforen voor de wereld, voor ons verstaan van de wereld.’ Zo schreef de zestiende-eeuwse Vlaamse schilder Marinus van Reymerswele in zijn dagboek: ‘Zo zou men het woord landschap kunnen gebruiken voor de harmonie tussen de sporen van de mens en de natuur.’ Naar mijn mening had Marinus, wanneer hij het over ‘de sporen van de mens’ heeft ongetwijfeld over de schilderkunst. Architectuur bezit diezelfde harmonieuze kracht, die tweeledig zijn uitwerking kan uitoefenen. Enerzijds de potentie om een omgeving te verheffen en anderzijds op een tegengestelde manier te ontmaskeren. Het omgaan met deze kracht voorziet in het antwoord hoe we de omgeving kunnen aanschouwen.
(secundaire probleemstelling 2) (1)
Hoe kan de aanschouwing van de omgeving worden vormgegeven, zodoende de omgeving tot landschap te verheffen, en tot een complexiteit van architecturale beleving te komen’?Architectuur heeft, als ze geconfronteerd werd met het landschap, met het uitzicht voornamelijk geprobeerd niet meer te zijn dan een venster, zoals Flaubert stelde: ‘Je ne peux jouir de la nature que par ma fen??tre’. (Ik kan slecht van de natuur genieten vanuit mijn raam.)’ Men kan het panorama beschouwen vanuit een kamer ‘ zoals in het klassieke betoog van Flaubert ‘ ofwel beschouwt men het panorama via een kamer. Chambre of anti-chambre. Deze methodiek brengt logischerwijze een beslissing met betrekking tot kadrering van de natuur met zich mee. Een kadrering, die hoe dan ook, ernaar zal streven, een focuspunt op de omgeving te leggen. ‘?n die zwaarwichtige redevoering verwacht om juist te handelen tegenover de bestaande omgeving. Het betoog die hier zou moeten gemaakt worden, zou ongetwijfeld pogen zijn omgeving ‘ onterecht ‘ te categoriseren in een aantal ideologische landschappen.
(2)
De architectuur kan ervoor kiezen onverschillig te zijn tegenover zijn omgeving. ‘Onverschilligheid lijkt misschien makkelijk of apathisch, maar in werkelijkheid vereist het talent en precisie. Het is een daad van repressie en produceert afstand, het cre??ert een mogelijke ruimte voor actie.’ Deze onverschilligheid weerhoudt zich van de voorgaande categoriseringsdaad. De hortus conclusus (omsloten tuin) vertegenwoordigd deze onverschilligheid. De typologie van de buitenkamer met ingesloten binnentuin neemt geen aanstalten tot het verschaffen van panorama’s, en vervult zodoende zijn onverschilligheid. Doch moet er gewaakt worden dat de onverschilligheid immanent verbonden blijft aan het ontsnappen van de kadreringsdaad, en deze grens niet overstijgt. De architectuur mag zich niet vooropstellen aan de omgeving en de harmonie tussen beiden verbreken. Het blijft evident dat de omgeving en de architectuur ‘samen-komen’.
(conclusie)
De onverschilligheid is een antwoord ‘ lees actie (verwijzing definitie onverschilligheid)
‘ op de onmogelijkheid om met de omgeving om te gaan, vormgegeven door een verinnerlijkte buitenkamer. En de reactie hierop, vormgegeven door een tafelvlak, zoekt een symbiose met de omgeving op. Net zoals man en vrouw staan deze twee lichamen an sich . Immer ongetwijfeld zoekend naar een relatie met elkaar; aantrekkend of afstotend, alleen of samen, in gelijk- of ongelijkheid. Dit is het kader waarbinnen het ontwerp zich laat grijpen.