De prijs van een vat Brent Oil (die als maatstaaf geldt voor de oliehandel) is sinds afgelopen zomer van ongeveer 110 dollar naar 60 dollar gedaald. De OPEC (Organization of the Petroleum Exporting Countries) heeft ondanks deze scherpe daling gezegd hun productie van 30 miljoen vaten per dag te handhaven.
De OPEC heeft op dit moment een marktaandeel van 40% in de oliemarkt. In het verleden heeft zij tot twee keer toe haar productie beperkt om zodoende de prijs op te drijven. Dit bleek een winstgevende deal te zijn (voor de OPEC landen), omdat de extra omzet door de prijsstijging veel groter was dan het verlies aan afzet. De veelgestelde vraag is dan ook; Waarom de OPEC haar productie niet terug schroeft? Om zodoende de olieprijs weer op te drijven en haar inkomsten te vergroten.
Er heerst enige verdeeldheid binnen de OPEC, de voorman van de OPEC heeft laten weten de olieproductie niet te verlagen maar Algerije, Venezuela en Iran zijn het daar niet helemaal mee eens. De Algerijnse olieminister vindt dat de productie juist wel verlaagd moet worden; ‘De OPEC moet ingrijpen om zo onevenwichtigheden te corrigeren en de inkomsten van lidstaten te verdedigen.’ Dit klinkt als een goed argument als we kijken naar het verleden. Echter is de oliemarkt de afgelopen decennia sterk verandert, deze veranderingen zorgen ervoor dat het paradepaardje van de OPEC (de productiebeperking) niet meer zo goed ingezet kan worden.
Dat een teruggeschroefde productie geen effect had voor eeuwen bleek bij de productiebeperking eind jaren zeventig. De productiebeperking van de OPEC leidde eerst tot een verdubbeling van de prijs. Vanaf de jaren tachtig begon de olieprijs echter weer te dalen, tot hij begin jaren negentig weer was waar hij begon.
Op korte termijn blijkt de oliemarkt, zeker in de jaren zeventig, prijs inelastisch te zijn. De prijs van olie had niet veel invloed op de vraag noch het aanbod van olie. De prijs inelastische vraag kan men toeschrijven aan het feit dat consumenten en bedrijven niet snel een alternatief voor handen. De olie was erg belangrijk om aan de energievoorzieningen te voldoen en de consumenten gingen niet veel minder benzine tanken.
De aanbieders van olie konden het gat dat de productiebeperking van de OPEC landen sloeg niet zomaar dichten. Ze waren niet in staat om hun productiecapaciteit snel op te schroeven om zo marktaandeel van de OPEC landen te winnen. Een nagenoeg gelijk blijvende vraag en een moeizaam stijgend aanbod van de niet OPEC landen kan volgens de wetten van de markt maar een ding betekenen, een stijgende prijs.
Tegenwoordig is de oliemarkt elastischer. De vraagkant van de oliemarkt is op meerdere fronten verandert. De consument is minder afhankelijk van benzine door de toestroom aan zuinigere en zelfs benzinevrij auto’s waar zij uit kan kiezen. Mocht de olieprijs en daarmee de benzineprijs de laatste jaren stijgen dan zal de vraag afnemen doordat er meer mensen in zuinigere auto’s gaan rijden. Ook is er tegenwoordig meer en meer de mogelijkheid om thuis te werken, werknemers kunnen nu vaker de auto laten staan wanneer zij de stijgende benzinekosten willen ontlopen. Olie is ook minder belangrijk als we kijken naar grondstoffen voor energie, tegenwoordig kan men gemakkelijk meer energie halen uit andere grondstoffen als de olieprijs te hoog wordt.
Aan de aanbodkant op de oliemarkt kunnen we concluderen dat de productie van olie gemakkelijker kan worden verhoogd door niet OPEC landen, daarnaast is er tegenwoordig een grote overschot aan olie, met name door de schalieolie uit Amerika. Dankzij deze schalieolie hebben de Verenigde Staten inmiddels een recordvoorraad aan olie voor deze tijd van het jaar. De Verenigde Staten zullen ook minder olie importeren dankzij de schalieolie uit eigen land.
Een ander standpunt dat pleit voor het vasthouden aan de olieproductie voor de OPEC landen is dat je met de val van de wereldprijs van olie concurrenten uit de markt kunt drukken. Er zijn ten opzichte van de OPEC landen die op kleinere schaal en met een hogere kostprijs opereren. Deze landen kunnen door de lage olieprijs wellicht uit de markt gedrukt worden, daarnaast zullen grote olieproducenten zoals BP of Shell minder investeren in duurdere nieuwe olie winningsprojecten. De aanbod kant zou zich dus moeten herstellen zonder dat de OPEC landen hun productie terug moeten schroeven.
Een lagere olieprijs is echter gelukkig niet alleen kommer en kwel. De wereldeconomie heeft er baadt bij. Een lage olieprijs geeft een mooie groei-impuls. President van de Duitse Centrale bank, Jens Weidmann, zegt dat de lage olieprijs als een soort stimuleringsprogramma werkt: ‘Consumenten en bedrijven hoeven minder uit te geven aan energie en kunnen meer uitgeven aan andere zaken.’
Omdat de OPEC het behouden van het marktaandeel belangrijker vindt dan het opjagen van de olieprijs lijkt het vasthouden aan de productie de juiste strategie. Een productiebeperking zou ook niet erg strategisch zijn omdat de prijsverhoging van olie (of het dalen ervan te kunnen tegenhouden) te klein en waarschijnlijk ook te kort zal zijn, dankzij de meer elastisch geworden markt, om het verlies in afzet te kunnen compenseren.