Doorbraakarrest, HR 13-04-1978, NJ 1979, 533

Het vertrouwen is gewekt door de belastinginspecteur dat de Agrarische waardebepaling niet strikt toegepast zou hoeven worden. In deze casus staat de wet zelf niet ter discussie. Het gaat hier om het vertrouwensbeginsel waar de persoon in kwestie op mocht vertrouwen, gezien het vertrouwen was gewekt door de belastinginspecteur. Er moet hier een belangenafweging worden gemaakt tussen het toepassen van het ongeschreven rechtsbeginsel, oftewel een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur en het toepassen van de betreffende strikte wet.

De persoon in kwestie, hier te noemen X, heeft de tot dan toe door hem ge??xploiteerde boerderij verpacht aan zijn schoonzoon, waarbij er een pachtovereenkomst is gesloten. De betreffende pachtovereenkomst werd ontbonden op het moment dat X het onroerend goed verkocht had op 13 maart 1974 aan de schoonzoon en diens echtgenote, ieder voor de onverdeelde helft, onder voorbehoud van het recht van opstal op een gedeelte van de grond. In de opgemaakt akte tussen X, zijn schoonzoon en diens echtgenote, wordt duidelijk dat naar aanleiding van de in art. 3 van de evenbedoelde akte X een bedrag van schoonzoon en diens echtgenote moet ontvangen met een waarde van ”??.. Tevens is, blijkens de notari??le akte, eveneens op 13 maart 1974, een hypothecair verband gesloten tussen verkoper en kopers van ?? 63.000 tegen een rente van vier procent per jaar.

Het gaat hier om de rechtsvraag of een wet in formele zin buiten toepassing kan worden verklaard indien deze in strijd is met een ongeschreven rechtsbeginsel (oftewel algemene maatregel van behoorlijk bestuur).

De kopende partij, bestaande uit de schoonzoon en diens echtgenote, doet een beroep op het vertrouwensbeginsel, een ongeschreven beginsel van behoorlijk bestuur. De belastingkamer van de Hoge Raad stelt vast dat dit in de betreffende casus niet ten onrechte is gedaan. Het is de taak van een rechter te beslissen wat van toepassing is, indien strikte wetstoepassing in strijd komt het een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. In deze zaak heeft de Hoge Raad uitgesproken dat de belastingplichtige een juist beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel.

Nochtans, er is niet gesteld, noch gebleken, dat er bij de belastingplichtige vertrouwen was gewekt. Volgens de Hoge Raad mag er bij resoluties worden afgegaan op hetgeen in strijd is met de wet, wanneer deze resoluties afkomstig zijn van de voor de belastingdienst verantwoordelijke bewindslieden, indien zij de bevoegdheid hebben om resoluties te mogen vaststellen en van deze bevoegdheid gebruik plegen te maken. In deze gevallen behoeft de burger de wet niet te kennen noch er rekening mee te houden dat de wet anders bepaalt. Immers, de burger kan zich beroepen op een resolutie in strijd met de wet. Echter, het arrest spreekt van verwachtingen waarop een burger ‘zich in redelijkheid tegenover haar mag beroepen’. Kennelijk wordt dit in beginsel aangenomen: de Hoge Raad noemt geen enkele bijzondere factor waarom in deze casus op resoluties mocht worden afgegaan.

De rechter zal per situatie nauwkeurig moeten bekijken of de strikte wetstoepassing of het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur van toepassing is. Indien dit niet accuraat genoeg gebeurt, kan een wet (veelal in formele zin) buiten toepassing worden verklaard in een casus, terwijl dit niet had moeten gebeuren. Het vertrouwensbeginsel is een ongeschreven beginsel van behoorlijk bestuur en een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is een toetsgrond voor de rechter. Echter, dit moet wel strikt worden genomen; er moet niet te snel worden vastgesteld dat er terecht beroep kan worden gedaan op een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, zonder dat er genoeg bewijs voor is. Indien dit toch gedaan wordt, zal dit betekenen dat in de toekomst vele wetten in bepaalde situaties buiten toepassing worden verklaard, zonder dat dit noodzakelijk is.

Leave a Comment

Time limit is exhausted. Please reload the CAPTCHA.