1 Het gilde
Gildes zijn organisaties van ambachtslieden die binnen de stad een monopoly hebben op het produceren van een bepaald handelsartikel. (voeding, gebruiksvoorwerpen, kunstvoorwerpen) of diensten.
Om lid te worden van een gilden moest er aan bepaalde regels worden voldaan.
Een daarvan was dat om lid te worden van een gilde men ook poorter moest zijn van de betreffende stad. Deze maatregel werd in de eerste plaats opgelegd door het stadsbestuur die redeneerde dat: De stedelijke werkgelegenheid in de eerste plaats beschikbaar gesteld moest worden aan de mensen die ook stedelijke belastingen betaalden .
Binnen dat poorterschap heerste vaak een bepaalde orde. Er waren de aangeboren poorters. Zonen geboren bij poorters hadden aangeboren poorterschap. Dit was noodzakelijk om deken te zijn bij een gilden omdat deze vaak ook in het stadsbestuur zaten.
Later gingen er ook stemmen op om het meesterschap te koppelen aan geboren poorterschap. In ‘s-Hertogenbosch bijvoorbeeld werd er in het midden van de 17e eeuw door de slagers en het viskopersgilde opgeroepen om het meesterschap enkel toe te laten voor mensen van geboren poorterschap .
Het weren van ‘vreemdelingen’ op zichzelf was niet abnormaal. Het werken binnen een gilde had verschillende verantwoordelijkheden en verplichte kosten. Kosten voor huisvesting en poorterschap waren hoger dan buiten de stad, de gildes hadden eisen betreft materialen en kosten van producten en kwaliteit die ambachtslieden van buiten de stad veelal niet hadden. Bovendien waren de gildes vaak nog verantwoordelijk voor tal van andere werkzaamheden zoals wachtlopen, het ijsvrij houden van grachten en het blussen van brand. Ook hielden gildes veelal de wees en armenhuizen in stand terwijl de ‘vreemdelingen’ konden doen wat ze wilden .
Binnen de steden werd de macht verdeeld op basis van het grondbezit binnen een stad. Hoewel officieel de stedelingen gelijkberechtigd waren heerste er toch een zekere stedelijke hi??rarchie.
Ook trokken de steden constant nieuwe mensen aan die op hun beurt ook weer een deel van de stedelijke welvaart opeisten. Ook wilde zij medezeggenschap in besteding van de stadsfinanci??n en wilde ze deel uitmaken van het stadsbestuur. Hiermee kwamen zij tegenover de oorspronkelijke bewoners van de stad te staan waar nieuwkomers zich bij konden voegen door middel van een huwelijk. Toch was aangetrouwd zijn met iemand uit de stad niet voldoende om dieper in te dringen binnen de bestuurlijke echelons. Hiervoor was een bredere persoonlijke macht voor nodig .
Dit wekte niet alleen frustratie op bij sommige burgers die zich niet voldoende betrokken voelden bij de macht maar ook bij gevestigde elite die meer en meer van hun macht zagen verdwijnen. Dit leidde bij bijna alle Europese steden tot fasen waarin de patristische machtsmonopolie werd aangevochten door belangen wetenschappen zoals de gilden en de ambachten.
Binnen de steden ontstond een grote diversiteit aan gilden. Deze gilden waren niet allemaal even groot of economisch even belangrijk. Het aantal gevestigde gildes hing af van de grote van de stad en van de beroepssamenstelling van de bevolking. In een stad waar een bepaalde nijverheid zeer belangrijk was zag men ook dat het gilde van die nijverheid meer in te brengen had. Kleinere beroepsgroepen werden vaak onder een ander gilde ondergebracht. Om te weten te komen wanneer een bepaald gilde in een stad belangrijk was is het raadzaam om de gildenlijsten bekijken daar die naar hi??rarchie geordend waren .
2 De glaskunst in de 17e eeuw
De hoogtijddagen van het gebrandschilderd medaillon in de Nederlanden zijn aan het eind van de 15e en de eerste helft van de 16e eeuw. In deze periode vond er een enorme glasproductie plaats van zowel monumentale glasschilderkunst als van kleinglas .
De reden dat het gebrandschilderd medaillon populair was in de lage landen heeft waarschijnlijk te maken met de traditie van het produceren van prenten. De prent werd verwerkt tot een glasmedaillon .
Anders dan de grote monumentale panelen die meestal bedoeld waren voor religieuze architectuur waren de medaillons meer te vinden in civiele architectuur zoals stadhuizen, gildehuizen en de huizen van de gegoede burgerij. De medaillons die in deze tijd werden geproduceerd hadden een hoge artistieke waarde. Deze werden veelal geproduceerd in de zuidelijke Nederlanden. De handel in de zuidelijke Nederlanden bloeide in die tijd welig. In de grotere steden heerste er welvaart. Waardoor de kunstambachten meer opdrachten kregen. De monumentale glasschilderkunst begon eigenlijk in de tweede helft van de 16e eeuw terug te lopen maar blijft in Antwerpen nog iets langer toegepast omdat een grote brand in 1533 er toe leidde dat verschillende ramen werden vervangen en zelfs ‘gerestaureerd’ Na een grote brand in 1533 werden twee ramen gerestaureerd Het raam van Willem van Berchem uit 1391 werd gerestaureerd in 1655 en Het raam met Aanbidding de herders uit 1471 werd gerestaureerd in 1637 .
Hetzelfde gebeurde met de kerk van Gouda in de 15e eeuw en in de 17e eeuw werd de Grote of de St-Nicolaaskerk van Edam van nieuwe ramen voorzien nadat een grote brand in 1602 de glasramen verwoesten die zich eerder in de kerk bevonden. Net als in Antwerpen en als in Gouda werd er een grootscheepse herglazingscampagne op gang gezet waarbij verschillende steden zoals Leiden, Delft, Hoorn en Amsterdam. Anders dan in Antwerpen bevatte de nieuwe ramen van Edam voornamelijk heraldische afbeeldingen omringt met guirlandes en architecturale details. Dit was te wijten aan het protestantisme in de Noordelijke Nederlanden.
Vanaf 1565 begonnen de grotere industrie??n zoals de landbouw en de scheepsvaart te leiden onder depressies. Dit ontwikkelde zich verder in graantekorten, handelsconflicten en werkeloosheid. De heersende onrust werd nog versterkt met de aankomst van Alva en zijn leger en in 1566 brak de beeldenstorm uit.
Dit alles leidde ertoe dat vele kunstenaars vluchtten naar de noordelijke Nederlanden, Engeland, Duitsland en Frankrijk. Dit maakte dat het gunstige artistieke klimaat in de zuidelijke Nederlanden minder gunstig werd voor de kunstenaars. Een gevolg hiervan was dat de medaillonkunst sterk afnam onder de grote ateliers en meer verspreid werd naar kleinere glasschilders die niet altijd zo kundig waren als de grotere namen.
Dit leidde tot een groter kwaliteitsverschil maar zorgde er ook voor dat glasmedaillons beschikbaar werden voor een nieuwe groep. De gewone burgerij. De vraag van deze groep leidde tot een zekere massaproductie en tot een verdere verspreiding van de medaillons naar het platteland.
De contrareformatie leidde niet alleen tot een afnemende interesse in de glasschilderkunst maar ook tot een iconografische discussie betreffende de onderwerpen en uitbeeldingen van verschillende taferelen. Het gevolg hiervan was dat de artistieke en intellectuele diversiteit van het medaillon verder achteruitging tot deze bijna volledig verdwenen was .
De politieke en economische onrust leidde ertoe dat in de 2e helft van de 16e eeuw er minder monumentaal glas werd geproduceerd. In Antwerpen was er in het begin van de 17e eeuw nog een opleving toen in 1615 een nieuwe kruisbeuk werd voltooit. Dit leidde tot een nieuwe beglazingscampagne waarin in de periode tussen 1614 en 1649 opdracht werd gegeven voor verschillende ramen. Waaronder nieuwe beglazing van de sint Lucas kapel waarvan 1 raam werd gefinancierd door de oudermannen van het glazenmakers ambacht. Vanaf de 2e helft van de 17e eeuw loopt de vraag naar glasramen terug.
3 Leerlingen en gezellen
Binnen een atelier was er de meester, een gezel en een aantal leerlingen.
De leerlingen stonden onderaan de hi??rarchie en werkte voor kost en inwoning. De leerling begon onderaan met vaak het minst aantrekkelijke werk zoals het broyeren (malen) van de glasverf, het binden van de penselen en het gieten van de loodprofielen werkte zich vanuit daar verder op. Ze leerde door de andere leerlingen, de gezel en de meester te observeren. Aan het eind van de tijd als leerling mochten er vaak al taken zoals glassnijden, loodzetten en soms ook schilderen uitgevoerd worden.
Het leerlingschap was een essentieel onderdeel van het gildesysteem en verplicht voor een ieder die de graad van meester wilde behalen. Het was een garantie voor een constante aanvoer van werkkrachten en een belangrijk onderdeel voor he garanderen van kwaliteit. Dit omdat het gilde zelf grote invloed had in de manier van opleiden en het selecteren van geschikt talent.
Anders dan nu was het leerlingschap meer een individuele ervaring dan een groeps .
Tijd was hierin een cruciaal punt en hing vaak af van de afspraken die gemaakt werden tussen meester en leerling. Soms was de periode die werd afgesproken zelfs langer dan dat het gilde voorschreef. In eerste instantie hing de leertijd af van de complexiteit van het beroep maar in de vroeg moderne tijd kwam hier verandering in. Over het algemeen hing de leertijd af van het gilde en van de stad maar gemiddeld duurde dit twee tot vier jaar.
Ook het aantal leerlingen per meester werd gereguleerd. Dit was om te voorkomen dat er te veel leerlingen werden aangenomen Het was namelijk zo dat een leerling aan het eind van zijn leertijd bijna even veel kon als een beginnende gezel. Ze waren echter veel goedkoper omdat de familie van de leerling betaling afdroeg aan de meester om zo de opleiding te voorzien. Ook was het niet toegestaan om als leerling van meester te wisselen. Als een leerling eenmaal gezel was dan kon hij bij zijn eerste meester blijven werken maar hij kon ook op zoek gaan naar een andere meester. Om een meester te worden moest er een meesterproef worden afgelegd. Dit was echter niet voor iedereen weggelegd vanwege de lastige verplichtingen die dit bracht .
4 De meesterproef en het meesterschap
De eerste vermelding van de meesterproef dateert uit de 15e eeuw. Vermoedelijk werd deze proef in eerste instantie opgelegd om mensen te testen die niet bekend waren bij de meesters in een stad. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld een gezel die zich in een andere stad vestigt. Later werd deze proef uitsluitend door toekomstige meesters afgelegd . Een nadeel hiervan is wel dat de rest van de mensen werkzaam in deze richting niet getest werd op hun kunde waardoor de zorg voor de kwaliteit van het atelier volledig op de schouders van de meester ruste. De types meesterproeven die werden afgenomen hingen ook af van de consument. In de tweede helft van de 17e eeuw werd bijvoorbeeld de meesterproef voor het brandschilderen geschrapt simpelweg omdat er vanuit de consument bijna geen vraag meer was naar gebrandschilderde stukken.
De meester legde proeven af in verschillende disciplines zoals het glassnijden en loodzetten. In de vorm van panelen met rechte hoeken (dit is zeer moeilijk om te snijden en te zetten zonder het glas te breken) en een proef in het brandschilderen.
Er waren verschillende meesterproeven in verschillende steden sommige steden baseerde zich op elkaars proeven of namen deze zelfs letterlijk over. In de stad Gent was er maar ‘?n opdracht die uitgevoerd werd. Hier had men de keus een lantaarn te maken of een stuk met een heraldische afbeelding te brandschilderen. In Antwerpen werd in een bron uit 1660 de meesterproef uitvoerig beschreven. Aspirant meesters werden geacht een panel te maken met daarin zes rechte hoeken en drieblauwe schilden gesneden uit een plaat. De drie blauwe schilden waren representatief voor het Sint Lucasgilde waartoe de glazeniers op dat moment behoorde. In zowel Aalst als in Lier had men de zelfde meesterproef. In Lier werd dit tot in de 18e eeuw toegepast. Het kunnen snijden van stukken uit een plaat en het kunnen snijden en zetten van rechte hoeken was erg belangrijk. Deze technieken zijn bijvoorbeeld terug te vinden in de ramen van de St-Lucaskapel te Brussel. Opvallend bij de Antwerpse meesterproef uit 1660 is dat het brandschilderen niet meer aan bod komt. Hieruit blijkt dat de glasschilderkunst steeds minder wordt uitgeoefend. Het feit dat het glaszetten belangrijker is geworden dat het schilderen blijkt ook uit verschillende boeken die in de loop van de 17e eeuw werden gepubliceerd. De boeken gaan over verschillende loodmotieven waarvan sommige zo’n complex gesneden vormen van het glas vereisen dat het bijna onmogelijk is om deze te snijden en te gruizen zonder het glas te doen breken .
5 De glasschilders in 17e eeuws Antwerpen
In het begin van de 17e eeuw is Antwerpen nog een van de voornaamste centra van de glasschilderkunst en blijft dat ook tot 18e eeuw .
Er worden op dat moment ook verschillende belangrijke glasschilders opgenomen in het gilde namelijk Pieter van den Veken en Jan Baptist. De laatste maakte te ramen van de Aartshertogen Albert en Isabella. In dit raam is goed de omslag van de glasschilderkunst zichtbaar.
Aan de ene kant is er nog vrij veel lood gebruikt en doorsnijd het op sommige plaatsen de schildering. Aan de andere kant is er al vrij veel gebruik gemaakt van verschillende emails die op een dambord motief werden geschilderd. Waar in voorgaande eeuwen de glasschilderkunst vrij veel op zichzelf stond wordt in de 17e eeuw meer en meer de schilderkunst ge??miteerd. Het lood wordt dunner en verliest steeds meer zij beschrijvende functie, er wordt geschilderd op rechthoekige stukken glas die in een tralie motief worden gezet.
Op nog maar enkele plaatsen in het raam volgt het lood de figuren. Ook vervangen de emails het gekleurd glas voor het grootste deel en wordt er veel blank glas gebruikt om licht door te laten. Ook de schildertechnieken veranderen. Gebruik van perspectief en vergezichten en andere schilder technieken deden meer denken aan de schilderkunst dan aan de meer traditionele glasschilderkunst .
Een voorbeeld hiervan is Van Diepenbeeck die naast glasschilder ook werkzaam was onder Rubens en verschillende glasramen maakte. Ook wordt de stijl van Rubens meer en meer gebruikt als inspiratie voor de glasschilderkunst.
Zoals eerder al genoemd werd liep in de tweede helft van de 17e eeuw de vraag naar gebrandschilderde panelen terug. Dit is ook terug te zien aan het verminderen van het aantal namen van glasschilders in de liggeren van het st Lucas gilde. Als er nog monumentale ramen werden gerealiseerd was dit meestal met blanke beglazing en hoogstens een heraldisch afbeelding van de schenker.
Hoewel er in de 17e eeuw nog diversen ateliers actief waren zaten de beste glasschilders in Antwerpen. Opvallend hierbij is dat deze schilders allemaal bekend zijn voor hun monumentaal werk en de medaillon kunst minder wordt genoemd. Dit zou te wijten kunnen zijn aan dat het binnen de medaillonkunst het niet de gewoonte was om het werk te voorzien van een signatuur zodat het zeer moeilijk was om te achterhalen welke ateliers of welke schilder de medaillons geschilderd hadden . Daarbij komt nog dat de productie van de medaillons bijna een soort massa productie was waardoor het moeilijk terug te vinden is welk atelier wat voor medaillons heeft geschilderd. Bij monumentale panelen is het makkelijker terug te vinden omdat er sprake is van een klant die verschillende contracten heeft afgesloten met de betreffende glazenier.
In de tweede helft van de 17e eeuw werd de achteruitgang van de glasschilderkunst ook meer en meer merkbaar in Antwerpen en Brussel die tot dan toe nog als een toevluchtsoort golden voor de glasschilderkunst. Een mooi voorbeeld hiervan is de meesterglasschilder Reynier Adriaansens die in de tweede helft van de 17e eeuw naar zeggen schilderden met transparante olieverf in plaats met de brandverven.
Conclusie
Voor dit onderzoek heft een 17e eeuws medaillon in neorenaissance context gediend als basis van het onderzoek. Aan de hand hiervan is onderzocht hoe de 17e eeuwse gildeateliers werkten. Hiervoor zijn verschillende vragen gesteld zoals. Wat was precies een gilde en wat was hun functie binnen een gemeente. Hoe situeerde de glasschilderkunst zich in de 17e eeuw. Hoe was zo’n gildesysteem opgebouwd en waar hadden 17e eeuwse glasschilders mee te maken.
Hierbij is een literatuur onderzoek gedaan.
Wat hierbij meteen opvalt is het gebrek aan informatie. Over de gildes in het algemeen is veel informatie te vinden. De algemene geschiedenis van de glasschilderkunst is nog redelijk op te zoeken maar het wordt al moeilijker als er meer specifiek wordt gekeken naar medaillons. Wordt het al moeilijker om informatie te vinden. De werking van het gilde is zeer moeilijk te vinden en er is ook maar ‘?n bron die hier duidelijk over is. Daarom werd besloten om ook op de monumentale glasschilderkunst te richten en op de Antwerpse glasschilders in de 17e eeuw.
Bibliografie
Boeken
‘ Berserik C.J. en Caen J.M.A. Silver-Stained Roundels and Unipartite Panels before the French Revolution (Turnhout. Brepolis. 2007)
‘ Bogtman W. Nederlandsche Glasschilders (Amsterdam. Allert De Lange. 1944)
‘ Caen Joost M.A. The productions of stained glass in the county of Flanders and the duchy of Brabant from the XVth to the XVIIth centuries: Materials and techniques. (turnhout. Brepolis. 2009)
‘ Farr. James. R: Artisans in Europe, 1300-1914 (Cambridge. Cambridge University Press. 2000)
‘ Grieten Stefaan, Mees Marc, Damme Jan van, Langendonk Linda van. Een venster op de hemel de glasramen van O.L.V-kathedraal van Antwerpen. (Antwerpen. provincie Antwerpen 1996)
‘ Helbig J. Oud-Antwerpse school van glazeniers. (Antwerpen N.V De Nederlandsche Boekhandel. 1943)
‘ Helbig J. Meesterwerken van de oude glasschilderkunst (Antwerpen. De Sikkel. 1941)
‘ Herwaarde J. van: Een profane pelgrimage naar de Middeleeuwen (Hilversum. Uitgeverij Verloren 2005)
‘ Husband Timothy B. The luminous image Painted Glass Roundels in the Lowlands,1480-1560 (New York. The metropolitan museum 1995)
‘ Maes Paul Victor. Leuvens brandglas. De productie tijdens de 16e eeuw en de nabootsing van oude brandglasmedaillons in de 19e en 20e eeuw (Leuven. Peeters publishers. 1987)
‘ Virginia Raguin, Helen Zakin. Stained glass before 1700 in the Midwest states. (Londen/Turnhout .Harvey Miller Publishers 2001)
‘ Vos. Aert: ‘Burgers, broeders en bazen’: ‘het maatschappelijk middenveld van ‘s-Hertogenbosch in de zeventiende en achttiende eeuw’ (Hilversum. Uitgeverij Verloren. 2007)”
Artikelen en scripties
‘ Prak. Maarten: Craft Guilds in North-Western Europe (England, France, Low Countries)
(gepubliceerde Paper Utrecht. Utrecht University Press. 2006.
‘ Prof. J. Caen, Prof.Dr. De Munck. Dra. V. De Laet: Technicalprescriptions and regulations fot craftsmen in the Southern Netherlands during the sixtheenth, seventeenth and eighteenth centuries. A confrontation of archival and material-technical information regarding glazing and stained-glass windows. (wetenschappelijk artikel 2005)
‘ Lambrects Stijn. Glasschildertechnieken bij gebrandschilderde glasmedaillons uit de 16e en 17e eeuw in de Nederlanden. (ongepubliceerde scriptie 2006)
your text in here…