Bevruchting is het samensmelten van een eicel met een zaadcel. Daarbij worden de mannelijke en vrouwelijke kers samengesmolten en dit kan leiden tot een embryo. Dit embryo gaat zich 9 maanden ontwikkelen en dat gaat in fases van weken. Bevruchting vindt meestal plaats op de gebruikelijke manier, maar veel vrouwen kiezen er tegenwoordig voor om een carri??re te maken en daarna een kindje te krijgen, vaak is dat op latere leeftijd en dan hebben deze vrouwen een verminderde vruchtbaarheid (vaak boven de 35). Dan kan de vrouw ervoor kiezen om kunstmatige inseminatie (KI), Intra Uteriene Inseminatie (IUI) of In Vitro Fertilisatie (IVF).
Wat houdt KI, IUI en IVF in?
– Kunstmatige inseminatie: op het meest vruchtbare moment van je cyclus worden de zaadcellen via een dun plastic buisje hoog in de schede ingebracht. Dit heet kunstmatige inseminatie (KI). Ook alleenstaande vrouwen of lesbische stellen kunnen zo – met donorzaad – zwanger raken.
– Intra Uteriene Inseminatie: betekent inseminatie in de baarmoeder. Deze behandeling gaat net een stapje verder dan ‘gewone’ kunstmatige inseminatie.
Het zaad van de man wordt in het laboratorium bewerkt en de beste spermacellen worden geselecteerd. De zaadcellen die het meest beweeglijk zijn, worden rechtstreeks in de baarmoeder geplaatst.
– In Vitro Fertilisatie: Bij In Vitro Fertilisatie (IVF) vindt de bevruchting niet in je lichaam plaats, maar in het laboratorium. De behandeling heet ook wel reageerbuisbevruchting.
Bij IVF krijg je als vrouw eerst een hormoonbehandeling, zodat er meerdere eitjes tegelijk rijp worden. Die eitjes worden weggehaald en samen met spermacellen in een glazen schaaltje gedaan.
Vervolgens is het afwachten of er een bevruchting plaatsvindt. Zo ja, dan worden er maximaal twee embryo’s in de baarmoeder teruggeplaatst. Het is dan te hopen dat zo’n bevrucht eitje zich goed innestelt. Bij IVF is er een vergrote kans op een tweeling.
Week 1: Laatste keer ongesteld, nog niet echt zwanger dat is pas 14 dagen na de bevruchting want dan vind de ovulatie plaats.
Week 2: De eisprong vindt deze week plaats.
Week 3: Eisprong is geweest en nu begint de bevruchting. De eicel en de zaadcel zullen samensmelten en het bevruchte eitje gaat nestelen in de baarmoeder.
Week 4: Na 10/11 dagen na de bevruchting is het eitje volledig ingenesteld en na 13 dagen vormt er een placenta.
Week 5: Embryo is 0.1/0.2 mm klein, je begint nu tekens van de zwangerschap te krijgen. Tekenen van zwangerschap zijn bijvoorbeeld ochtend misselijkheid, gevoelige tepels en luchtjes die voorheen lekker waren vies vinden.
Week 6: Embryo is nu 5mm klein en begint zich te ontwikkelen: het hartje klopt en het krijgt ogen en ook ingewanden beginnen nu te komen.
Week 7: Embryo is nu 7 mm klein, hart en ruggenmerg ontwikkelen en daar bestaat het embryo nu voor 50% uit.
Week 8: Embryo is nu 14 mm klein.
Week 9: Neusholte begint te komen en reukvermogen ontwikkelt zich. De botten worden ook groter.
Week 10: Embryo heet nu foetus tot aan de geboorte, foetus kan zich nu ook bewegen.
Week 11: Foetus is 5cm lang en weegt 10 gram.
Week 12: Foetus kan nu goed bewegen in de buik en heeft ook door wat het doet.
Week 13: Foetus is 13 cm lang en helemaal gevormd. Vanaf nu gaat de foetus groeien.
Week 14: Foetus begint nu echt op een mensje te lijken en alles gaat op de goede plek staan.
Week 15 tot week 20: Baby groeit en gaat zich steeds meer ontwikkelen, het kan geluiden horen en ook smaken herkennen van het vruchtwater. Vanaf ongeveer 20 weken kan men het geslacht zien.
Week 21 tot week 38/40: De baby is vanaf nu bijna helemaal ontwikkeld, en de bevalling kan beginnen. De bevalling kan ook te vroeg plaatsvinden maar natuurlijk ook te laat.
Foetus houding in de buik:
Verloop van de zwangerschap in foto’s:
1.2 Foetus; complicaties bij de zwangerschap
Er zijn verschillende complicaties die tijdens de zwangerschap op kunnen treden, de ‘?n wat minder erg maar de ander kan echter fatale gevolgen hebben voor zowel de moeder als voor de baby.
Miskraam:
De eerste 3 maanden van de zwangerschap zijn erg onzeker omdat er een miskraam kan plaats vinden. Een miskraam is een spontane afbreking van de zwangerschap. Er zijn verschillende oorzaken die kunnen leiden tot een miskraam.
– Een aanlegfout bij de foetus (’embryonale factor’). Dit is verreweg de belangrijkste oorzaak van een miskraam. Hieraan ligt vaak een genetische afwijking ten grondslag. Dit is slechts zelden een erfelijke DNA-fout, meestal is de fout ontstaan tijdens de bevruchting.
– Stollingsstoornis bij de moeder (o.a. het antifosfolipidensyndroom).
– hormonale afwijkingen bij de moeder (o.a. diabetes mellitus, hyperhomocyste??nemie).
– Anatomische afwijkingen aan de baarmoeder. Deze kunnen onder andere zijn: een misvormde baarmoeder (al dan niet vanwege het Deshormoon), vleesbomen of een tussenschot in de baarmoeder.
– Infecties in de baarmoeder (zeer zelden).
– Besmetting met de vijfde ziekte.
– Leefgewoonten: roken, overmatig koffie- en/of alcoholgebruik en overgewicht zijn allemaal geassocieerd met een iets verhoogde kans op een miskraam.
Hoewel een vrouw fysiek snel herstelt van een miskraam kunnen de psychische gevolgen erg lang blijven hangen.
Buitenbaarmoederlijke zwangerschap:
Wanneer de bevruchte eicel zich – in plaats van in de baarmoeder – op een andere plek innestelt, spreken we van een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. Deze kan zich voordoen in de eileiders, eierstokken, baarmoederhals of de buikholte.
E??n op de honderd zwangerschappen zijn buitenbaarmoederlijk. Dit soort zwangerschap kan verschillende oorzaken hebben, bijvoorbeeld door dat de vrouw een spiraaltje had of dat er ontstekingen waren onder in de buik. Ook als de vrouw ooit de SOA Chlamydia had is hier een grote kans op, die zorgen namelijk voor de ontstekingen of verstoppingen in de eileiders.
De symptomen van een buitenbaarmoederlijke zwangerschap:
Vaginaal bloedverlies, buikpijn, flauwvallen, misselijkheid en pijn aan de schouderstreek. Deze symptomen kunnen ook voorkomen bij een normale zwangerschap, de dokter kan met een paar methodes ondervinden wat het kan zijn onder andere een echo. Als er wordt ontdekt dat er een buitenbaarmoederlijke zwangerschap is, moet zo snel mogelijk de zwangerschap worden afgebroken om onvruchtbaarheid te voorkomen en te voorkomen dat de baarmoeder klapt.
Zwangerschapsvergiftiging:
Zwangerschapsvergiftiging is gedefinieerd als hoge bloeddruk en overmaat van eiwit in de urine na 20 weken zwangerschap bij een vrouw die voorheen normale bloeddruk had. Zelfs een lichte stijging van de bloeddruk kan een teken van zwangerschapsvergiftiging zijn. Onbehandeld kan zwangerschapsvergiftiging tot ernstige ‘ zelfs fatale ‘ complicaties leiden voor zowel u als uw baby. De enige remedie als u zwangerschapsvergiftiging krijgt, is de levering van uw baby.
De symptomen van zwangerschapsvergiftiging:
– hoge bloeddruk (hypertensie) ‘ 140/90 millimeter kwik (mm Hg) of hoger ‘ gedocumenteerd
– op twee gelegenheden, tenminste zes uur maar niet meer dan zeven dagen na elkaar
teveel eiwit in de urine (prote??nurie)
– ernstige hoofdpijn
– stoornissen in het gezichtsvermogen, met inbegrip van tijdelijke verlies van het gezichtsvermogen, wazig zien of gevoeligheid voor licht
– pijn in de bovenbuik, meestal onder je ribben aan de rechterkant
– misselijkheid of braken
– duizeligheid
– verminderde urineproductie
– plotselinge gewichtstoename, meestal meer dan 2 kilo (0,9 kilo) per week
– zwelling (oedeem), vooral in je gezicht en handen, gaat vaak gepaard met zwangerschapsvergiftiging.
Omdat hoofdpijn, misselijkheid en pijn vaak voorkomende klachten van de zwangerschap zijn, is het moeilijk om te weten wanneer er symptomen van zwangerschapsvergiftiging zijn, of gewoon onderdeel van het zwanger zijn.
Mogelijke oorzaken van zwangerschapsvergiftiging kunnen zijn:
– Onvoldoende bloedtoevoer naar de baarmoeder
– Beschadiging van de bloedvaten
– Een probleem met het immuunsysteem
– Slechte voeding
1.3 Foetus; complicaties bij de bevalling
Tijdens de bevalling kunnen er verschillende complicaties optreden. De oorzaak kan liggen aan een afwijking aan het bekken van de moeder, of een afwijkende ligging van het kind zelf. De meest voorkomende oorzaken leg ik hier uit:
Afwijkingen van het baringskanaal:
Soms is er iets mis met het baringskanaal, waardoor de baby niet gemakkelijk geboren kan worden. Het bekken van de moeder kan bijvoorbeeld een afwijkende vorm hebben of vernauwd zijn. Soms kan de baby daardoor niet door de bekkeningang naar buiten. Een keizersnede kan dan nodig zijn.
Andere belemmeringen van het baringskanaal kunnen veroorzaakt worden door:
– Een gezwel aan de baarmoederhals;
– Afwijkend weefsel in de vagina, waardoor als het ware een tussenschot in de vagina zit;
– Extreme obstipatie (verstopping) waardoor de volle darmen tegen het baringskanaal drukken;
– Afwijkingen aan de baarmoederhals, bijvoorbeeld na een operatie;
– Een volle blaas.
Afwijkende ligging van de baby:
In het begin van de zwangerschap kan de foetus nog vrij bewegen en draaien, maar vlak voor de geboorte liggen de baby’s meestal met het hoofdje naar beneden en ligt het achterhoofd voor. Dat wordt dus als eerste geboren. Maar soms ligt de baby anders: wel met het hoofdje naar beneden, maar in plaats van het achterhoofd ligt de kruin of het gezichtje naar voren.
– Dwarsligging: de baby ligt overdwars in de baarmoeder.
– Stuitligging: de baby ligt met het hoofd naar boven. Er zijn twee varianten: bij de volkomen stuitligging worden de voetjes als eerste geboren en bij een onvolkomen stuit liggen de benen langs de romp omhoog en komen de billetjes als eerste tevoorschijn.
Soms kan een baby van buitenaf gedraaid worden en zo alsnog in de juiste positie worden gebracht voor de geboorte. Als dat niet lukt wil dat nog niet zeggen dat een keizersnede nodig is. Ook baby’s in stuitligging kunnen vaak gewoon via de natuurlijke weg geboren worden. Een baby die dwars ligt kan tijdens de bevalling nog wel goed komen te liggen. Als dit niet gebeurt, is wel een keizersnede nodig.
Problemen met placenta of navelstreng:
De placenta of de navelstreng kunnen voor de uitgang liggen en zo de bevalling belemmeren. Ook kan er een knoop in de navelstreng zitten of raakt de navelstreng om de nek van de baby gewikkeld.
Afwijkingen aan het vruchtwater:
Normaal vruchtwater is helder van kleur. Soms is de kleur afwijkend, wat kan wijzen op problemen bij de baby. Zo betekent groen vruchtwater dat de eerste ontlasting van de baby in het vruchtwater terecht is gekomen. Rood vruchtwater duidt op bloed en kan wijzen op bijvoorbeeld een loslatende placenta. Bij geel vruchtwater heeft het kind wellicht problemen doordat zijn bloed een andere resusfactor heeft dan dat van de moeder.
Afwijkend verloop van de bevalling:
Complicaties die tijdens de bevalling kunnen optreden:
– De ontsluiting duurt te lang of vordert niet.
– De uitdrijving stagneert.
– Scheuren, meestal in de perineum (het weefsel tussen vagina en anus)
Hoofdstuk 2
2.1 Baby’s en peuters/kleuters; hoe ontwikkelt een baby zich?
Een normale ontwikkeling van het kind is als het kind alle fasen doorloopt naar zijn/haar volwassenheid. Op het gebied van motoriek, groei, sociale vaardigheden en spraak en taal. Bij een normale ontwikkeling worden de doelen van het kind gehaald en het kind ervaart geen (grote) problemen in de (psych)motorische ontwikkeling.
Ontwikkeling van de baby in maanden:
1 tot 4 maanden:
Controle oogspieren
Geleidelijk leert een baby controle krijgen over de oogspieren. Dat begint met het kijken naar de verzorger tijdens het voeden en in het rond te staren. Vervolgens worden voorwerpen met de ogen gevolgd en later ook met het hoofd. De oog-handco??rdinatie wordt geoefend als voorstadia voor het grijpen naar voorwerpen.
Motoriek
Voordat een baby kan grijpen, is de ontwikkeling van de fijne motoriek, net als de oog-handco??rdinatie, van belang. Een baby leert om de vingers te bewegen, een vuist te maken en de handen te openen. Ook de ontwikkeling van de grove motoriek, de hoofdbalans, is belangrijk. Zonder hoofdbalans kan een baby zichzelf niet ontwikkelen tot een zelfstandig persoon. De ontwikkeling van de hoofdbalans heeft betrekking op het optillen, stabiliseren en draaien van het hoofd.
Sociaal-emotioneel
In de eerste weken na de geboorte praat en lacht een baby nog niet, maar maakt hij wel degelijk contact. Een baby reageert op stem en geur. Door lichaamstaal laat een baby merken hoe hij zich voelt: blij, verdrietig of ontspannen. Vanaf ongeveer zes weken lacht een baby terug en een tijdje later komen de keelgeluidjes.
Spraak en Taal
Met huilen, oefent een baby zijn stembanden en ademhaling. Een pasgeboren baby reageert al op de stem van zijn verzorger(s), een tijdje later draait hij ook zijn hoofd naar het geluid toe en een volgende stap is dat een baby zelf geluiden begint te maken.
Groei
Een baby groeit de eerst vier maanden met ongeveer 100 tot 250 gram per week in gewicht. De gewichtsgroei en lengtegroei worden bij het consultatiebureau met een groeicurve bijgehouden. Bij de lengtegroei is vooral de eigen groeilijn van de baby belangrijk. Als er een knik in de groeilijn zit, dan kan er sprake zijn van een groeistoornis.
4 tot 8 maanden:
Motoriek
Het grijpen wordt steeds verfijnder en een baby kan op deze leeftijd voorwerpen vastpakken, als is dat vaak nog niet op een stevige manier. Een baby leert zitten, vaak wat onstabiel, kan al staan op de beentjes met steun en rolt om van de rug naar de buik.
Sociaal-emotioneel
Een baby kijkt naar zijn spiegelbeeld en raakt het aan als het in de spiegel kijkt. Daarnaast ontstaat er een specifieke band tussen het kind en zijn verzorger(s). Hij draait zich om als hij de stem van zijn verzorger(s) hoort en begint te lachen en trappelen. Ook lacht hij naar andere mensen die hij herkent.
Spraak en Taal
Kraaien en allerlei geluidjes, combinaties van klinkers en medeklinkers, maken vindt een baby leuk. Hij herhaalt zijn eigen geluidjes, doet andere geluiden na en brabbelt tegen het speelgoed.
8 tot 12 maanden:
Motoriek
Een baby kan voorwerpen al goed vastpakken. In het begin laat hij ze nog los zonder controle, maar na een tijdje kan hij het voorwerp van de ene hand naar het andere overgeven. Zitten gaat steeds stabieler en langer en hij probeert zich op te trekken om te kunnen staan. Met de eerste pasjes aan de hand of door langs meubels te lopen, wordt de wereld een beetje groter.
Sociaal-emotioneel
Een baby kan eenkennig worden, last krijgen van scheidingsangst en een beetje bang worden voor vreemden. Hij begint eenvoudige kinderspelletjes en aanraakspelletjes te spelen.
Spraak en taal
Wijzen, knikken en reageren op muziek zijn voorbeelden van communicatie van een baby op deze leeftijd. Hij begint eenvoudige opdrachten te begrijpen, schudt met zijn hoofd en maakt gebaren. Een baby kan al een woordje zeggen, maar doet nog voornamelijk geluiden na.
2.2 Baby’s en peuters/kleuters; kraamzorg
Kraamzorg of kraamhulp is zorg voor, tijdens en na een bevalling voor de (kraam)vrouw en haar gezin. Een kraamverzorg(st)er biedt deze kraamzorg aan.
Ze let op de gezondheid van de vrouw en baby en laat dit zo nodig weten aan de verloskundige of arts.
In Nederland krijgen wij een paar uur voor en na de bevalling, van 24 tot 80 uren kraamzorg. De kraamverzorg(st)er helpt de verloskundige tijdens de bevalling en zorgt na de bevalling ervoor dat het kindje veilig thuis komt. Buitenom het helpen van de moeder en de baby, geeft ze ook nog nodige informatie over dingen zoals borstvoeding. Dit kan voor een beginnende moeder erg handig zijn, die zijn vaak nog onzeker over hun eerste kindje en hoe ze daarvoor moeten zorgen.
Ze houdt je vorderingen goed bij en die van de baby, als je verzekerd bent voor langere kraamhulp dan kan dat.
De kraamverzorg(st)er zorgt er ook voor dat de kraamvisite volgens plan loopt en neemt eventueel de zorg van oudere kinderen op zich.
De koster voor de kraamverzorging in Nederland is ongeveer ’37.- per uur. Ook de kosten voor een hotelovernachting moet de ouder op zich nemen. Als de kraamverzorg(st)er in huis terecht kan, dan kan dat ook. Vaak willen zij wel werk en priv?? gescheiden houden.
2.3 Baby’s en peuters/kleuters; kinderopvang
Kinderopvang is een verzamelterm voor verschillende mogelijkheden, anders dan basisonderwijs en daarop volgend onderwijs, om kinderen in een georganiseerd verband een ontwikkelingsgericht aanbod te bieden op het moment dat ouders werken, studeren of als kinderen een taal- of ontwikkelingsachterstand hebben.
Met kinderopvang worden de formele vormen van kinderopvangmogelijkheden aangeduid waarop de Kinderopvangtoeslag van kracht is. De informele vormen (gratis opvang door opa, oma of buurvrouw) vallen er buiten. Voorbeelden van formele kinderopvang zijn een gastouder, een kinderdagverblijf (of cr??che) of voor-, na- en buitenschoolse opvang.
Verschillende vormen van kinderopvang:
Kinderdagverblijf
Een kinderdagverblijf verzorgt kinderopvang voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar. De kinderen worden verdeeld over groepen van maximaal 16 kinderen, afhankelijk van de leeftijd. De groepen kunnen horizontaal zijn (een groep per leeftijdscategorie, vaak een groep voor 0 tot 1??) en een groep voor 1?? tot 4) of verticaal (kinderen van alle leeftijden in een groep). Per groep zijn er minimaal twee pedagogische medewerkers. Er zijn ook kinderdagverblijven waar de grens tussen babygroep en peutergroep op 2 jaar ligt.
Peuterspeelzaal
Een peuterspeelzaal is een veel lossere vorm van kinderopvang. Kinderopvangtoeslag wordt alleen verstrekt voor peuterspeelzaalwerk in een kindercentrum. In andere gevallen gebeurt de financiering volgens de volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning, die door de gemeente wordt uitgevoerd. De peuterspeelzaal is er voor 1 tot 4 dagdelen per week, en heeft minder het doel om in een groep de kinderen op te voeden en meer tot doel kinderen met elkaar te laten spelen. Soms worden peuterspeelzalen omgevormd tot kindercentrum. De peuters worden dan langer opgevangen waardoor hun ouders de gelegenheid krijgen om betaald werk te vinden waardoor ze vervolgens recht hebben op de kinderopvangtoeslag. Hierdoor wordt peuteropvang in veel gevallen veel goedkoper dan de huidige peuterspeelzaal. Er komen kinderen tussen de 2 en 4 jaar. Daarna gaan de kinderen naar de basisschool.
Gastouder
Een gastouder is een ouder die kinderen van andere ouders opvangt tegen een vergoeding voor het dragen van de verantwoording voor de kinderen. Gastouderbureaus kunnen verbonden zijn aan kinderopvangorganisaties, maar kunnen ook zelfstandig zijn. Ook gastouders moeten voldoen aan de Wet Kinderopvang. Voor het recht op kinderopvangtoeslag dient de gastouder en het gastouderbureau in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuteropvang (LRKP) geregistreerd staan. In dit register staan de gastouders en gastouderbureaus die voldoen aan de wettelijke eisen.
Naschoolse opvang/Buitenschoolse opvang
De Naschoolse opvang (NSO), soms ook buitenschoolse opvang (BSO) genoemd, is de opvang van kinderen na afloop van de school. De kinderen worden bij de school afgehaald en krijgen daarna een programma van activiteiten aangeboden, meestal tot ongeveer 6 uur, wanneer de ouders de kinderen op moeten halen.
Naschoolse opvang is er voor de kinderen in de leeftijd van het basisonderwijs, van 4 tot 12 jaar, maar kinderen van 4 tot 9 voelen zich er meestal meer door aangesproken dan kinderen van 10 tot 12. Oudere kinderen vinden het aanbod te saai en willen zelf hun tijd indelen.
Voor zowel de naschoolse opvang als de buitenschoolse opvang geldt dat deze een direct contact met de school dient te hebben. Er moet overleg plaatsvinden, zodat bijvoorbeeld ook opvang geboden kan worden op de studiedagen van het personeel in het basisonderwijs.
Voorschoolse opvang
Voorschoolse opvang (VSO) is de opvang van kinderen voordat school begint. Vooral ouders die vroeg op de dag gaan werken maken gebruik van deze vorm van opvang.
Tussen schoolse opvang
Tussen schoolse opvang (TSO) is de opvang van kinderen tussen de middag.
2.4 Baby’s en peuters/kleuters; verschillende culturen
De Nederlandse samenleving is de laatste tien jaar veranderd in een multiculturele samenleving.
Wanneer mensen migreren naar een ander land, in dit geval Nederland, krijgen zij te maken met andere culturen. Dit kan invloed hebben op hun identiteit en hiermee kunnen zij problemen krijgen.
In een Multiculturele samenleving leven verschillende etnische groepen naast elkaar. In de samenleving kunnen meerdere groepen worden onderscheiden met onderling verschillende culturele kenmerken (taal, geloof, muziek, gebruiken/tradities, normen en waarden).
Meertaligheid vormt een intrinsieke eigenschap van Nederland als multiculturele samenleving, geen ‘tijdelijk probleem’. Er zijn geen voorbeelden van multiculturele samenlevingen die eentalig zijn.
Er kunnen 3 soorten identiteiten worden onderscheiden bij kinderen uit een andere cultuur:
– Etnisch gevecht: deze kinderen zonderen zich af van hun familie en hun eigen cultuur. Zij gaan helemaal op in de nieuwe de cultuur.
– Verzetsidentiteit: kinderen verzetten zich tegen de nieuwe cultuur en houden zich vast aan hun oude (vertrouwde) cultuur.
– Bi culturele identiteit: het kind is zowel succesvol in zijn eigen cultuur maar ook in de nieuwe cultuur.
Er zijn verschillende bevolkingsgroepen in Nederland: Turken, Marokkanen, Surinamers, Antillianen, Indo’s, Afrikanen, Aziaten, Chinezen en Latino’s.
Allochtone jongeren hebben nog steeds een achterstand op autochtone jongeren in onderwijsprestaties, maar ze doen het vooral in het voortgezet onderwijs wel steeds beter.
Ook zijn veel allochtone jongeren ambitieus: ze willen graag leren en een goede baan bemachtigen.
Ze hebben echter geen re??el beeld van hun eigen mogelijkheden en kansen. Daar komt nog bij dat de overgang van vmbo naar mbo heel moeizaam verloopt. Al met al verlaten veel jongeren hun opleiding voortijdig, omdat de door hun gekozen opleiding niet aan hun verwachtingen voldoet of omdat hun einddoel niet haalbaar blijkt.
2.5 Baby’s en peuters/kleuters; peuters en kleuters
Peuters:
Een peuter is een kind tussen circa ‘?n jaar en de instap in de kleuterschool. In Nederland is dat omstreeks 4 jaar. Tijdens deze periode leert het kind veel over sociale rollen, maakt grote vorderingen in zijn taalverwerving en ontwikkelt motorische vaardigheden. De meeste kinderen worden zindelijk als ze peuter zijn.
Hier volgen een aantal vaardigheden die normaal gesproken tijdens de peuterperiode worden geleerd. Als een kind achterloopt op een bepaald gebied, hoeft dit niet per se te betekenen dat er een probleem is met de ontwikkeling.
12-15 maanden:
– Goed alleen staan
– Er is sprake van de eerste sociale lach: het lacht alleen naar mama en papa
– Woorden voor de ouders, zoals “mama” en “papa”
– Mimische acties zoals het bewegen van de ogen tijdens kiekeboe
– Kan gericht voorwerpen aanwijzen
15-18 maanden:
– Goed alleen lopen
– Kent een klein aantal woorden
– Twee blokken stapelen
– Begroet mensen met “hallo”
– Egocentrisch denken
– Spelontwikkeling door middel van imiteren
– Magisch denken
– Concreet denken
– Animistisch denken
– Herkennen van kleuren, grootte van voorwerpen en vormen
– Maken van woordjes, twee-woordzinnetjes en 3-woordzinnen
18-24 maanden:
– Eten met een lepel
– Kent een paar lichaamsdelen
– Drie of vier blokken stapelen
– Wil af en toe onafhankelijk zijn
– Koppigheidsfase/peuterpuberteit
24-36 maanden:
– Zoeken naar verborgen voorwerpen
– Zelferkenning
– Zelfverwijzing
– Toont gehechtheid
– Bezorgdheid bij verlaten
– Onderscheidt jongens van meisjes
Na de peutertijd begint de kleutertijd.
Kleuters:
Een kleuter is een jong kind van ongeveer 3 tot 6 jaar.
Over het algemeen kan men stellen dat de kleutertijd begint na de peutertijd, wanneer het kind naar de kleuterschool gaat, en eindigt rond de leeftijd van zes jaar, wanneer het kind zich meer bewust wordt, realistischer en abstracter denkt en naar de derde groep (Nederland) van de basisschool gaat.
De kleutertijd is een periode van boeiende ontwikkeling voor een kind. Deze fase in de ontwikkeling start op het ogenblik dat het kind een aantal ontwikkelingsmijlpalen zet. Een driejarige kan onder andere:
– zijn eerste zinnetjes zeggen, zogeheten driewoordenzinnen
– overdag zindelijk zijn
– open staan voor instructie
– eenvoudige tekeningen maken, bv. met rondjes, bloemen, zonnetjes enz.
– op een driewieler fietsen
– met grote blokken spelen
– een rol spelen, bv. in de poppenhoek
– zijn eigen wil duidelijk maken, veelal door “nee” te zeggen
Vanaf de leeftijd van drie jaar tijd leert een kleuter heel wat. Hij ontwikkelt zich van een vrij spelend kind tot een kind dat klaar is om bewust te gaan leren in de lagere school. Dit heeft alles te maken met de ontwikkeling van zijn hersenen en zijn mogelijkheden om bewuster, realistischer en abstracter te denken.
In Nederland sluit men aan bij het Engelse schoolsysteem. Er wordt echter wel hetzelfde woordgebruik en dus fase-indeling als in Belgi?? gehanteerd. Jonge kinderen gaan er later (mogelijk vanaf 4 jaar, verplicht vanaf 5 jaar) naar de basisschool. Tot die tijd zijn het peuters die thuis of in een kinderdagverblijf of in de peuterspeelplaats opgevangen worden.
Groep 1 is het eerste leerjaar van de basisschool. Als een kind vier jaar wordt, mag het na zijn verjaardag naar groep 1. Vanaf vijf jaar geldt er leerplicht. Vaak worden dit de jongste kleuters genoemd.
Groep 2 is het tweede leerjaar van de basisschool. Dit zijn over het algemeen kinderen van 5 en 6 jaar. Deze kinderen zijn leerplichtig en worden ook wel oudste kleuters genoemd.
2.6 Baby’s en peuters/kleuters; gedragsproblemen bij jonge kinderen
Bij een gedragsstoornis is wetenschappelijk (via onderzoek) aan te tonen dat een kind anders functioneert dan de meeste andere kinderen. Het betekent niet dat kinderen met een gedragsstoornis slecht functioneren of altijd een achterstand hebben. In veel gevallen is een gedragsstoornis niks meer dan een set karaktereigenschappen van een kind, dat onder een bepaalde noemer geplaatst kan worden. Veel ouders en kinderen vinden het prettig om te weten hoe ze bepaalde gedragsstoornissen kunnen aanpakken en wat ze kunnen doen om het leven voor iedereen in het gezin prettiger te maken.
Er zijn verschillende gedragsstoornissen Autisme, Asperger, ADHD, ADD, PDD-NOS en ODD.
Autisme:
Autisme is een contactstoornis die zich vooral uit in beperkt sociaal gedrag. Een autistisch kind heeft moeite om zich in te leven in een ander. Ook kan een autistisch kind gevoelens moeilijk plaatsen, daardoor heeft het autistische kind moeite zich te uiten.
Een kind legt weinig contact, een kind met een vorm van autisme zal niet snel iemand aankijken in de ogen.
Hij/zij zal zich snel richten op vertrouwde personen of situaties.
Asperger:
Het syndroom van Asperger is een stoornis die verwant is aan autisme.
Het is een stoornis die te maken heeft met de ontwikkeling van het kind. Al vanaf de geboorte verloopt de ontwikkeling van het kind met Asperger anders dan bij andere kinderen.
Kinderen met Asperger zijn vaak intelligent en de taalontwikkeling is meestal ook goed ontwikkeld. Kinderen met Asperger komen in eerste instantie over als ‘normale’ kinderen.
Maar er zijn ook kenmerken van Asperger die andere vormen van autisme ook hebben: problemen in sociale situaties, ze kunnen zich niet goed inleven in een ander, ze kunnen niet goed tegen veranderingen en ze hebben vaak weinig verschillende interesses.
ADHD:
Veel mensen denken dat ADHD staat voor ‘Alle Dagen Heel Druk’ maar het staat voor Attention-Defict Hyperactivity Disorder, dit is de Engelse term voor aandacht tekort-hyperactiviteitstoornis.
Kinderen met ADHD hebben een gebrek aan aandacht en zijn over bewegelijk. Alle kinderen zijn natuurlijk wel eens druk en hebben moeite met hun aandacht ergens bij houden. Maar bij kinderen met ADHD komt dit vaker voor en is het gedrag ook ernstiger dan je bij een kind van zijn of haar leeftijd zou verwachten.
Met medicatie is een persoon met ADHD rustig te krijgen waardoor contact hebben met diegene makkelijker en prettiger zal zijn zonder dat diegene constant let op dingen om zich heen.
ADD:
Kinderen met ADD vallen meestal niet erg op. Vooral thuis komen de problemen die met ADD samenhangen goed naar voren. Een kind met ADD komt vaak dromerig, onge??nteresseerd en ongemotiveerd over. Ze hebben over het algemeen veel moeite om hun eigen gedachten te ordenen, daardoor kunnen ze zich moeilijk concentreren op bepaalde zaken.
Bij een deel van de mensen met ADD gebeurt het dat ze zich, als het nodig is, kunnen hyperfocussen op bepaalde dingen. Dit houdt in dat ze zich enorm goed kunnen concentreren op een bepaald onderwerp.
Kinderen met ADD zijn vaak verslavingsgevoeliger, het is dus nodig om daar goed op te letten.
PDD-NOS:
PDD-NOS staat voor Pervasive Developmental Disorder- Not Otherwise Specified de Engelse term voor atypische doordringende ontwikkelingsstoornis.
Het gaat om een stoornis die in het totale ontwikkelingsverloop doordringt. Kinderen met PDD-NOS hebben niet alle kenmerken van autisme en daarom mag er niet over autisme gesproken worden.
De stoornis uit zich op vier verschillende manieren:
– Stoornissen in sociale interacties.
– Stoornissen in verbale en non-verbale communicatie.
– Stoornissen in de verbeelding.
– Stoornissen beperkt repertoire van interesses en activiteiten.
ODD:
ODD is de afkorting van het Engelse Oppositional Defiant Disorder, wat in het Nederlands betekent: oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. Kinderen die hier last van hebben, hebben een combinatie van oppositioneel en agressief gedrag.
ODD kan samen gaan met andere stoornissen of ziekten, zoals ADHD, autisme of een hechtingsstoornis. Dit hoeft niet altijd het geval te zijn. ODD wordt vaak vergeleken met ADHD, de symptomen zijn dan vaak ook gelijk. Alleen bij ADHD is het impulsief gedrag en bij ODD om agressief gedrag.
Algemene kenmerken bij het kind:
– Spreekt vaak volwassene tegen.
– Is vaak lichtgeraakt of ge??rriteerd door anderen.
– Is vaak kwaad.
– Is vaak haatdragend.
– Irriteert andere mensen vaak met opzet.
– Heeft vaak driftbuien.
– Weigert de regels van volwassene op te volgen.
– Legt de schuld van zijn/haar fouten vaak bij een ander.
2.7 Baby’s en peuters/kleuters; speciaal onderwijs voor kinderen met gedragsproblemen
Het speciaal onderwijs is in Nederland de benoeming voor onderwijs aan kinderen die vanwege leer- of gedragsproblemen, vanwege lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke handicaps of door gedragsstoornissen extra zorg op school nodig hebben. Tot 1985 werd het speciaal onderwijs in Nederland ‘buitengewoon lager onderwijs’ genoemd, afgekort blo. De volksmond maakte daar vaak ‘bijzonder onderwijs’ van, maar dat is een heel ander begrip waarmee ‘niet openbaar onderwijs’ bedoeld werd. Onder het blo vielen vele vormen van onderwijs, bijvoorbeeld ook dat voor kermis- en schipperskinderen.
Speciaal Basisonderwijs (SBO)
Een aparte categorie in het Nederlands onderwijs vormt het speciaal basisonderwijs. Wettelijk gezien is dit geen speciaal onderwijs maar regulier onderwijs. Tot 1998 stond deze vorm van onderwijs bekend als scholen voor kinderen met leer- en gedragsproblemen, onderverdeeld in
– Kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (LOM-onderwijs)
– Moeilijk Lerende Kinderen (MLK-onderwijs)
– In hun ontwikkeling bedreigde kleuters (IOBK)
Tegenwoordig wordt er niet meer gesproken over de bovenstaande indeling. In het algemeen wordt gezegd, dat kinderen met een betrekkelijk laag of laag intelligentieniveau en kinderen die een leerachterstand hebben, naar het speciaal basisonderwijs (SBO) gaan. Deze groepen kinderen vallen hiermee onder de Wet op het Primair Onderwijs (WPO), die de regelgeving voor regulier en speciaal basisonderwijs behandelt.
Het speciaal basisonderwijs valt niet onder de wet ‘speciaal onderwijs’, maar is in feite een speciale vorm van onderwijs voor kinderen die het op een reguliere basisschool niet redden. Het leerrendement blijft achter en vaak gaat dat gepaard met een sterk verminderd welbevinden. Kinderen op SBO-scholen dienen na het verlaten van deze school dezelfde basiskennis behaald te hebben als kinderen die op een gewone basisschool gezeten hebben, maar ze mogen daar wel langer over doen. Uitlopen kan tot 14 jaar.
Voordat een kind met een leerprobleem of leerstoornis op een SBO-school geplaatst wordt, hebben ouders en kind een lang traject te gaan:
– De leerkracht op de basisschool van het kind moet eerst het kind aangemeld hebben bij de interne begeleider van de eigen school. Samen stellen ze een handelingsplan op om te zien of het op de eigen basisschool kan blijven. De ouders moeten met dit handelingsplan instemmen.
– Als blijkt dat het probleem te groot voor de basisschool is, wordt het kind door de interne begeleider aangemeld bij het zorgcentrum van het samenwerkingsverband van basisscholen en SBO-scholen waartoe de school van het kind behoort. Vanuit dit zorgcentrum kan ondersteuning verleend worden aan de leerkracht van het kind.
– Wanneer ook dit niet voldoende blijkt te zijn, kunnen de ouders bij de Permanente Commissie Leerlingenzorg (PCL) een beschikking aanvragen. Ouders en school leveren gegevens aan, op grond waarvan de PCL al of niet een beschikking geeft. Alleen met een beschikking kunnen ouders hun kind aanmelden bij een SBO-school binnen het samenwerkingsverband waartoe de eigen basisschool behoort. De betreffende SBO-school bepaalt of en wanneer geplaatst wordt. Wil een ouder plaatsing realiseren bij een SBO-school van BUITEN het eigen samenwerkingsverband, dan is opnieuw een beschikking van die PCL vereist.
2.8 Baby’s en peuters/kleuters; geestelijk gehandicapten
Mentale retardatie (letterlijk geestelijke achterstand), zwakzinnigheid, intellectuele stoornis, geestelijke/verstandelijke handicap of mentale handicap is een ontwikkelingsstoornis waarbij de verstandelijke vermogens zich niet met de normale snelheid ontwikkelen en meestal een gemiddeld niveau niet zullen bereiken. De persoon heeft door het cognitief tekort moeite om volledig te functioneren, in vergelijking met leeftijdgenoten. Daarom wordt wel gesproken van een verstandelijke handicap of een verstandelijke beperking. De term geestelijk gehandicapt werd ook gebruikt.
Een bekende vorm van een aangeboren handicap is het syndroom van Down, de oorzaak daarvan is een chromosoom te veel (daarom ook wel trisomie 21 genaamd).
Downsyndroom:
Downsyndroom is een aangeboren aandoening.
Kinderen met downsyndroom hebben een verstandelijke beperking. Daarnaast hebben zij vaak lichamelijke afwijkingen en gezondheidsproblemen. Hoe zij zich ontwikkelen en hoe ernstig de gezondheidsproblemen zijn, verschilt van persoon tot persoon.
Het downsyndroom wordt veroorzaakt door een extra chromosoom. Chromosomen zitten in al onze lichaamscellen en bevatten onze erfelijke eigenschappen. Normaal gesproken hebben we in elke cel twee exemplaren van elk chromosoom.
Iemand met het downsyndroom heeft van ‘?n bepaald chromosoom geen twee, maar drie exemplaren (chromosoom 21). In Nederland worden er elk jaar 180.000 kinderen geboren, waarvan ongeveer 300 kinderen met het downsyndroom.
Verstandelijke beperking en gezondheidsproblemen:
Alle kinderen met het downsyndroom hebben een verstandelijke beperking. Dit kan een milde tot matige en soms een ernstig verstandelijke beperking zijn. Een kind met het downsyndroom ontwikkelt zich langzamer dan zijn/haar leeftijdsgenootjes, zowel lichamelijk als verstandelijk.
Ook hebben zij vaker lichamelijke afwijkingen. Hoe zij zich ontwikkelen en hoe ernstig de gezondheidsproblemen zijn, verschilt van persoon tot persoon.
Uiterlijke kenmerken:
Mensen met Down hebben scheefstaande ogen en een extra huidplooi over de binnenste ooghoeken. In de ogen hebben ze witte vlekjes aan de rand van de iris. De schedel is klein en heeft relatief weinig achterhoofd. De oren zijn vaak asymmetrisch. De mond is relatief klein en de tong dik en gegroefd. Ze hebben vaak dun, steil haar. Verder hebben mensen met Down meestal een brede korte nek, korte armen en benen, korte brede handen, kleine kromme pinken en ruimte tussen de eerste en tweede teen.
Zorg en begeleiding:
De afgelopen jaren is de zorg voor mensen met downsyndroom sterk verbeterd. Jonge kinderen met downsyndroom en hun ouders kunnen terecht bij downsyndroom-teams. Deze teams zijn samengesteld uit onder andere een kinderarts, logopedist, fysiotherapeut en een maatschappelijk werker. De kinderen en hun ouders kunnen ook gebruikmaken van programma’s voor ontwikkelingsstimulering. Ouders leren vaak op hun eigen manier om te gaan met het hebben van een kind met downsyndroom.
De kans op een kind met downsyndroom:
Hoe ouder de moeder, hoe groter de kans wordt op een kindje met downsyndroom.
Leeftijd van de moeder op het moment van de test Kans op een kind met downsyndroom
20 ‘ 25 jaar 11 tot 13 van de 10.000
26 ‘ 30 jaar 14 tot 19 van de 10.000
31 ‘ 35 jaar 20 tot 45 van de 10.000
36 ‘ 40 jaar 60 tot 155 van de 10.000
41 ‘ 45 jaar 200 tot 615 van de 10.000
2.9 Baby’s en peuters/kleuters; Kinderziektes
Ieder kind krijgt te maken met verschillende kinderziektes. Vaak is het gewoon een paar dagen uitzieken in bed, maar bij sommige ziektes is het nodig om een huisarts te raad plegen.
Ik ga het over de ziektes de bof, diarree, difterie; hand, voet ‘en mond ziekte, HIB-ziekten, kinkhoest, mazelen, polio, rodehond, roodvonk, tetanus, vijfde ziekte, waterpokken en ten slotte de zesde ziekte.
De bof:
Kinderziekte de bof wordt veroorzaakt door een virus.
Dit wordt verspreid door hoesten niezen en het veroorzaakt een ontsteking van het (oor)speekselklieren. 14 tot 24 dagen na de besmetting doen zich de eerste symptomen voor.
De bof is een plotseling opkomende, kortdurende en zeer besmettelijke infectie van het (oor)speekselklieren.
De infectie wordt veroorzaakt door het virus Myxovirus parotiditis, ook wel gewoon het bof virus genoemd.
De bof begint meestal met lichte koorts, verlies van eetlust en hoofd-, keel-, en spierpijn. Door ontsteking van het (oor)speekselklier, die voor het oor ligt, kunnen de wangen opzwellen. De mond opendoen, kauwen en slikken kunnen dus pijnlijk zijn. De zwelling verdwijnt na een paar dagen langzaam. Ook de speekselklieren onder de tong en bij de kaak kunnen ontstoken raken. Meestal verdwijnen de klachten na ‘?n tot twee weken. Als je de bof eenmaal hebt gehad, krijg je deze niet meer.
Echter, er bestaat een risico voor je kind om, als gevolg van de bof, suikerziekte of hersen(vlies)ontsteking te krijgen. Bof kan er ook voor zorgen dat je kind doof wordt en in sommige gevallen tast de ziekte tevens de alvleesklier aan. Bij jongetjes kunnen bovendien de teelballen aangetast worden. Bij meisje kunnen de eierstokken op soortgelijke wijze aangetast worden. Helaas bestaat er voor bof geen behandeling, alleen verlichting van de klachten is mogelijk.
Wanneer je kind is inge??nt met het BMR-vaccin, is het voor 95% beschermd tegen de bof.
Diarree:
Als een kind diarree heeft poept hij/zij grote hoeveelheden dunne en waterige ontlasting, soms vermengd met bloed en slijm. Diarree ontstaat als gevolg van een storing in het spijsverteringssysteem. Een onschuldige ontsteking of een buikgriep zijn de voornaamste oorzaken van diarree. Omdat het kind gevoelig is voor veel vochtverlies is de kans op uitdroging bij diarree erg groot, vooral als het samen gaat met koorts en overgeven.
Kenmerken van uitdroging:
– Diepliggende ogen;
– Een droge mond;
– Lusteloosheid;
– Niet meer willen drinken.
Difterie:
Voordat vaccinatie algemeen gebruikt werd, was difterie ‘?n van de meest voorkomende doodsoorzaken bij kinderen. Gelukkig zijn er in Nederland sinds 1990 geen gevallen meer geregistreerd. De incubatie tijd bij difterie is ‘?n tot vier dagen.
Symptomen van difterie:
– Lichte koorts;
– Slechte adem;
– Dikke, grijze en etterende aanslag op de amandelen en achter in de keel;
– Problemen bij het slikken;
– Hoestaanvallen;
– Ademnood.
Ook maakt de difteriebacterie gifstoffen aan, die de hartspier en het zenuwstelsel kunnen beschadigen. Als de ziekte niet wordt behandeld, kan de afloop dodelijk zijn. Je kunt je kind beschermen tegen deze ziekte door het te laten inenten met het DKTP- of DTP-vaccin.
Hand, voet ‘en mond ziekte:
Hand, voet ‘en mondziekte (HVMZ) is een besmettelijke, door een virus veroorzaakte aandoening. Het gaat samen met pijnlijke kleine blaasjes aan de handpalmen, voetzolen en in de mond.
Het gaat meestal om het enterovirus 71 of het coxsackievirus A16. De aandoening is zeer besmettelijk en vind vooral plaats via de lucht (hoesten). HVMZ wordt gekenmerkt door kleine blaasjes in de mond die vrij gemakkelijk kapot gaan.
De blaasjes in de mond lijken vaak op aften, deze plekken zijn vaak pijnlijk en kan het eten en drinken bemoeilijken.
Kort nadat de blaasjes in de mond zijn verschenen, ontstaan er kleine blaasjes op de handpalmen en op de voetzolen. Eerst verschijnen er rode vlekjes die uitgroeien tot kleine blaasjes met een rode rand eromheen. Uiteindelijk verdwijnen alle blaasjes na ongeveer een week zonder littekenvorming.
HIB-ziekten:
‘Hib’ is de afkorting voor de Haemophilus influenzae type b-bacterie. Deze bacterie wordt door hoesten en niezen overgebracht op een ander persoon. Gelukkig is men sinds 1993 begonnen met het inenten tegen de HIB-ziekten.
Wanneer het kind besmet raakt met de bacterie, kan hij/zij hersenvliesontsteking krijgen.
2% van de kinderen die op deze manier hersenvliesontsteking krijgt, overlijdt uiteindelijk. 10% houdt een ernstige handicap over aan de ziekte, zo kan het kind doof worden, epilepsie krijgen of een geestelijke achterstand ontwikkelen.
Naast hersenvliesontsteking kan de bacterie nog andere aandoeningen veroorzaken, het strotklepje van het kind kan bij de besmetting erg opzwellen, waardoor het gevaar ontstaat dat hij stikt. Ook de gewrichten van het kind kunnen raken door de HIB-bacterie.
Hoe kunnen de HIB-ziekten worden voorkomen?
Vaccinatie met het Hib-vaccin biedt volledige bescherming tegen Hib-ziekten.
Heel soms kan het Hib-vaccin bijwerkingen vertonen, zoals roodheid, pijn op de injectie plaats, koorts, diarree, overgeven of huilerig worden.
Kinkhoest:
Kinkhoest wordt veroorzaakt door een bacterie die door hoesten wordt overgebracht. De kinderziekte is erg besmettelijk en veroorzaakt enorme hoestbuien, die enkele weken of soms maanden door kunnen gaan. Bovendien kunnen de longen van het kind door het langdurige en geforceerde hoesten blijvende schade oplopen. De besmetting begint met een gewone verkoudheid die ongeveer twee weken aanhoudt.
Symptomen kinkhoest:
– Koorts tot 39 ‘C
– Zware hoestbuien (met dik slijm of juist droog)
– Loopneus
– Erge hoestbuien in de nacht
– Benauwdheid en mogelijk braken tijdens het hoesten.
De hoestbuien die door kinkhoest veroorzaakt worden, zijn erg uitputtend, vooral voor kinderen. Kinkhoest gaat ook vaak samen met middenoorontsteking. Bij zuigelingen bestaat de kans dat de ademhaling opeens stokt, er kan longontsteking optreden of het kind krijgt stuipen door zuurstoftekort, met mogelijk risico op hersenbeschadiging.
Mazelen:
Mazelen is een besmettelijke ziekte, die wordt veroorzaakt door het mazelenvirus. Als een kind mazelen heeft, zal het kind in eerste instantie vaak hoesten en een loopneus, koorts of ontstoken oogjes hebben. In deze fase is mazelen het meest besmettelijk.
Je kunt de ziekte herkennen aan de vlekjes aan de binnenkant van de wangen van het kind.
Deze vlekjes kunnen enkele dagen later gevolgd worden door jeukende huiduitslag.
Toch is de ziekte alleen gevaarlijk, als deze zich verder ontwikkelt. Het virus verzwakt het afweersysteem, waardoor besmette mensen eerder een andere infectie oplopen, zoals longontsteking.
Vaccineren tegen de mazelen:
In Nederland sterven sinds de BMR-vaccinatie nog nauwelijks mensen aan mazelen. Wel komt eens in de vijf tot zeven jaar een epidemie voor, vooral bij mensen die niet zijn gevaccineerd, zoals de bijbel belt. Mazelen staan minder in de belangstelling, door de daling van het aantal gevallen.
Polio:
Polio is de afkorting van poliomyetis. Deze ziekte wordt veroorzaakt door een virus dat zich verspreid via de ontlasting, maar ook door druppeltjes in de lucht bij bijvoorbeeld hoesten, niezen of schreeuwen kan iemand besmet raken.
De besmettelijkheid is waarschijnlijk het grootst kort voor en na het begin van de ziekteverschijnselen. De meeste besmettingen worden veroorzaakt door mensen die zelf niet ziek zijn, maar wel zijn besmet met het virus. De meeste infecties verlopen onopgemerkt, maar wanneer een kind polio heeft zou het ook nog griepachtige verschijnselen kunnen vertonen.
Verlammingsverschijnselen beginnen meestal na 11 tot 17 dagen. De zenuwcellen worden aangetast, wat het slikken en ademhalen moeilijk maakt. Slechts 1% van de pati??nten krijgt daarnaast ook last van blijvende spierverlammingen. Polio kan ook leiden tot de noodzaak beademing en in sommige gevallen overlijden.
Tegen polio is geen vaccin.
Rodehond:
Rode hond, ook wel rubella genoemd, wordt veroorzaakt door een virus dat zich verspreidt via de lucht. Zo’n 14 tot 20 dagen na de besmetting met het virus, breekt de ziekte uit. Al vanaf de zevende dag na de besmetting kan rode hond worden overgedragen.
Wanneer het kind rode hond heeft is dit vrij onschuldig. De ziekte is alleen gevaarlijk voor zwangere vrouwen. Het meeste als de ziekte vroeg in de zwangerschap wordt opgelopen, dan is het virus erg schadelijk voor het ongeboren kind. Het kind kan ernstige gehoor-, oog-, en hartafwijkingen krijgen. Er is ook een kans dat het kind vroegtijdig in de baarmoeder overlijdt.
Symptomen rodehond:
– Voor het uitbreken van de ziekte heeft het kind last van verkoudheid, pijn aan zijn/haar gewrichten en lichte koorts.
– De klieren in zijn/haar hals zijn opgezwollen en voelen pijnlijk aan.
– Het kind heeft een rode en vlekkerige uitslag op de huid, deze begint in eerste instantie achter de oren en verspreidt zich daarna over het hele lichaam.
Behandeling rodehond:
Er is geen behandeling tegen rode hond. De rode huiduitslag en het besmettingsgevaar verdwijnen vanzelf na ongeveer tien dagen. Als het kid rode hond heeft mag hij/zij gewoon buiten spelen, maar mag niet in de buurt komen van zwangere vrouwen.
Roodvonk:
Roodvonk begint met koorts, keelpijn en pijnlijke klieren in de hals. Het kan samengaan met buikpijn en overgeven. Op de tweede dag ontstaan er rode vlekjes op de romp, die zich uitbreiden over het kind zijn/haar lichaam. De huid is ruw en het lijkt op kippenvel. De huid rond de mond blijft bleek, maar de tong wordt na een aantal dagen rood, dik en bobbelig. Meestal gaat roodvonk vanzelf over.
Tetanus:
Tetanus wordt ook wel kaakklem genoemd. Het is een ernstige ziekte die wordt veroorzaakt door een bacterie die voorkomt in zand en vuil. De bacterie kan ook in de ontlasting van mensen en dieren aanwezig zijn.
Wanneer het kind zand of vuil in een wondje krijgt of door een dier (hond, kat) wordt gebeten, is het mogelijk dat daar een tetanusbacterie bij zit. Als deze bacterie zich in de wond gaat vermenigvuldigen, krijgt het kind tetanus. Dit gebeurt vooral in kleine, maar diepe wonden, omdat de tetanus bacterie maar slecht tegen zuurstof kan.
De bacterie maakt een gifstof die kramp veroorzaakt in de spieren. Hierdoor kunnen ook de ademhalingsspieren worden aangetast, wat ademhalingsmoeilijkheden veroorzaakt. Vaak begint de ziekte bij de kaken en breidt zich vanuit daaruit uit. De getroffene krijgt hevige onophoudelijke spierkrampen, ook van de kaken en de mimiekspieren en het gelaat vertoont hierdoor een pijnlijke grimas, de risus sardonicus, terwijl het lichaam door de rugspieren in een achterover gestrekte boog wordt getrokken, de zogenaamde opisthotonus. Tetanus is vaak dodelijk, zelfs wanneer de ziekte wordt behandeld.
Vijfde ziekte:
De vijfde ziekte komt vooral voor bij kinderen van 4 tot 10 jaar, meestal in het voorjaar of de vroege zomer. Het kind krijgt rode wangen met rozerode vlekjes. De uitslag breidt zich uit naar de romp, billen, armen en benen. Deze vlekjes vloeien samen tot grotere vlekjes. Het kind kan wat koorts en jeuk hebben, maar voelt zich verder niet ziek.
Na ongeveer tien dagen is de uitslag verdwenen. Bij warmte, koud, inspanning of stress kunnen de vlekjes tijdelijk terugkomen. De ziekte komt soms voor bij volwassen, je hebt dan vooral pijn en stijfheid van handen en voeten en weinig of geen vlekjes.
Besmetting vijfde ziekte:
De vijfde ziekte wordt door een virus veroorzaakt en is licht besmettelijk. Het virus wordt bij hoesten en praten via druppeltjes in de lucht overgedragen. Na de besmetting duurt het ongeveer twee weken tot de vlekjes optreden. Zodra de vlekjes zichtbaar worden, is de ziekte niet meer besmettelijk.
De vijfde ziekte gaat vanzelf over, zonder dat er ernstige ziekteverschijnselen zijn. Een kind dat de vijfde ziekte heeft gehad, kan het nooit meer krijgen. Daardoor zijn de meeste mensen (60%) op volwassen leeftijd beschermd.
Waterpokken:
Waterpokken is een virusziekte, die herkenbaar is aan rode, jeukende vlekjes die bijna overal op het lichaam verschijnen. De ziekte is vooral vervelend voor het kind, vanwege de jeuk en de koorts. Voor kinderen met een verminderd afweersysteem kunnen waterpokken schadelijk zijn.
Besmetting met waterpokken:
Waterpokken worden veroorzaakt door het varicella-zostervirus. Dit virus komt voor over de hele wereld en is erg besmettelijk. De meeste mensen lopen het virus al in hun kindertijd op, maar ook volwassenen kunnen de waterpokken krijgen. Het virus verspreidt zich van persoon op persoon, via de (uitgeademde) lucht, of via lichaamsvocht (zoals speeksel).
Nadat je bent besmet, duurt het 11 tot 21 dagen, voordat de ziekte daadwerkelijk uitbreekt. Vanaf ongeveer twee dagen voordat je last krijgt van de ziekte, kun je het virus zelf overdragen op een ander. Je blijft besmettelijk, totdat alle blaasjes korstjes hebben gekregen.
Symptomen waterpokken:
– Lichte koorts en verkoudheidsverschijnselen.
– Sterke huiduitslag.
– Erge jeuk.
– Blaasjes op het lichaam.
– Korstjes op de blaasjes.
– Gebrek aan eetlust.
Behandeling waterpokken:
Er is geen behandeling voor waterpokken, de jeuk wordt vaak bestreden met lotion. Het helpt ook om je kind te wassen met lauw of koel water, warm water versterkt de jeuk.
Als de blaasjes door vieze vingertjes worden opengekrabd, kunnen deze gaan ontsteken. Bovendien blijft er daarna vaak een litteken achter.
Zesde ziekte:
De zesde ziekte komt alleen voor bij kinderen tussen de 6 maanden en 3 jaar.
Symptomen zesde ziekte:
Het kind heeft plotseling hoge koorts. Soms zijn de klieren in de hals en achter de oren opgezet. Na drie tot vijf dagen daalt de temperatuur snel. Er ontstaan dan kleine lichtrode vlekjes in het gezicht en de nek, en later ook op de romp.
De vlekjes jeuken niet. De uitslag verdwijnt binnen ‘?n tot twee dagen. De zesde ziekte wordt door een virus veroorzaakt (herpesvirus type 6). Waarschijnlijk wordt het virus bij hoesten en praten via druppeltjes in de lucht overgedragen. Na de besmetting van de zesde ziekte duurt het nog een aantal dagen tot twee weken voordat het kind ziek wordt. Het is onduidelijk in welke periode de ziekte besmettelijk is.
Behandeling zesde ziekte:
Geef een kind met koorts veel te drinken. Eten is minder belangrijk. Zorg dat hij genoeg rust krijgt. Het hoeft niet in bed te blijven en mag ook naar buiten. Wanneer je kind zich goed voelt, mag het naar het kinderdagverblijf. Het is niet nodig de koorts te verlagen, de koorts kan namelijk geen kwaad. Als een kind zich erg ziek voelt of slecht drinkt, kun je eventueel paracetamol geven. De zesde ziekte gaat binnen enkele dagen vanzelf over.
.
Hoofdstuk 3
3.1 Puberteit; algemeen
Gemiddeld tussen de 12e en 16e jaar komen jongens en meisjes in de puberteit. Jongens over het algemeen later dan meisjes. Er veranderen veel dingen in je lichaam. Je hebt meer ruzie met je ouders, je bent ineens heel sacherijnig of heel blij, je krijgt een grotere mond, je wordt verliefd etc. Je gaat ook veel dingen proberen te ontdekken, kijken hoever de grenzen liggen. Het is een lastige tijd in je leven.
Meisjes:
– Borsten gaan groeien (11 jaar)
– Krijgen schaamhaar en de kleine schaamlippen gaan groeien (11-12 jaar)
– Lichaamsvorm verandert (11-14 jaar)
– Groei van okselhaar (13 jaar)
– Menstrueren (13-14 jaar)
– Laatste groeiperiode 1 ?? 2 cm (18 jaar)
Jongens:
– Balzak en zaadbal groei (11 jaar)
– Penis en schaamhaar groeien (12 -13 jaar)
– Eerste zaadlozing (12-14 jaar)
– Groeispurt (13-16 jaar)
– Groei okselhaar, en lagere stem (14 jaar)
– Baardgroei (15 jaar)
– Laatste groeiperiode van ong. 2 cm (18 jaar)
3.2 Puberteit; verliefdheid
Verliefdheid is een gevoel dat iemand heeft in het begin van een liefdesrelatie of eenzijdig zonder relatie. Er worden hormonen en neurotransmitters in de hersenen aangemaakt als de persoon het doelwit van de verliefdheid ziet. De hormonen die vrijkomen zijn verslavend.
Afwijzing door de persoon kan leiden tot liefdesverdriet. Dit kan ook het geval zijn als men zich realiseert dat de geliefde onbereikbaar is. Wanneer er niks met verliefdheid gedaan wordt kan het ook weer over gaan, maar iemand kan ook in het geheim verliefd zijn.
Het gevoel van verliefdheid neemt in een langdurige relatie meestal af. Men zal door een fase gaan waarbij men elkaar beter leert kennen, ook elkaars negatieve aspecten. Door de afname van de verliefdheid worden deze aspecten beter zichtbaar en doet men zelf ook minder moeite de eigen onhebbelijkheden te verbergen. Relaties gaan in die fase ook vaak door een aantal (fikse) ruzies, en sommige relaties overleven deze periode dan ook niet.
Andere dingen nemen nadien de plaats van verliefdheid in, zoals steun, vertrouwdheid, geborgenheid die samen de basis kunnen vormen voor een langdurige liefde.
Verslaving:
Wanneer iemand aan het verliefdheidsgevoel verslaafd raakt, is hij of zij constant opzoek naar iemand, voor de verliefdheidskick. Dat kan negatieve gevolgen hebben voor die persoon. Vaak gaat liefdesverslaving hand in hand met een seks verslaving.
Kenmerken:
– Idealiseren van de geliefde (‘liefde maakt blind’).
– Het overnemen van de smaak van de geliefde.
– Lichamelijke gevoelens (vlinders in de buik).
– Continu denken aan de geliefde.
– Verlegenheid en onhandigheid in de buurt van de geliefde.
– Verhoogde zelfbewustheid in de buurt van de geliefde.
– Ongemakkelijk, verlangend gevoel in de buurt van de geliefde.
– Verlies van de concentratie.
– Verlies van eetlust.
– Lichte slapeloosheid.
– Energievol.
– Verwaarlozing van andere relaties (vriendschappen).
3.3 Puberteit; seksualiteit
Seksualiteit betekent:
– De splitsing in de geslachten man en vrouw;
– Bepaalde menselijke gevoelens en handelingen van lichamelijke aard gericht op een ander, die gepaard gaan met lust en opwinding en die voortkomen uit geslachtsdrift.
Seksualiteit is van belang voor de voortplanting, voor bevestiging van een relatie tussen personen, en niet in de laatste plaats voor het beleven van genot, bijvoorbeeld bij vrijen.
Seksuele handelingen:
Met een seksuele handeling wordt bedoeld het uiting geven aan de behoefte tot seksueel contact of het verwezenlijken ervan. Voorbeelden van seksuele handelingen zijn het strelen van jezelf of van de ander, (tong-)zoenen, masturbatie (zelfbevrediging), orale seks, cunnilingus (beffen) en fellatio (pijpen), anale seks (kontneuken) en vaginale seks (geslachtsgemeenschap of neuken). Aan de handeling gaat een gedachte vooraf die leidt tot een staat van seksuele opwinding (geilheid). Ook het scheren van geslachtsdelen kan een seksuele handeling zijn, of slechts het naar elkaar of de ander kijken, of het gluren naar de ander of anderen (voyeurisme). ‘s Werelds bekendste boek over seksuele handelingen is de Kamasutra.
Het hebben van seks is een subjectief begrip en zodoende niet eenduidig te defini??ren. In welk stadium iemand ‘seks’ heeft wordt door individuen anders uitgelegd. Voor sommige mensen is het tonen van een erogene zone al een seksuele activiteit. Anderen vinden orale seks eigenlijk geen seks omdat er geen penetratie van het mannelijke geslachtsdeel in het vrouwelijke plaatsvindt. Zo zijn er stadia waarin de maatschappij een activiteit als een seksuele kan bestempelen. Deze gaan van niet duidelijke seksuele handeling tot een expliciet seksuele.
Activiteiten met kleding aan:
– Zoen op de wang of hand
– Zoen op de mond
– Tongzoenen
– Zoen in de hals of nek
– Hand over, of zacht knijpen in, billen, borsten en tussen de benen
– Hand onder de kleding van partner om erogene zones te betasten
Activiteiten zonder kleding:
– Het kussen van het lichaam maar niet de erogene zones
– Het kussen van de erogene zones
– Cunnilingus of fellatio
– Geslachtsgemeenschap
– Geslachtsgemeenschap met zaadlozing
3.4 Puberteit; tienerzwangerschap
Maar heel weinig tieners worden gepland zwanger (bv. om hun vriend aan zich te binden, om een moeilijke thuissituatie te ontvluchten of om aandacht te vragen…). De meeste tienerzwangerschappen zijn onverwacht.
Veel voorkomende oorzaken zijn:
– Seks zonder een voorbehoedsmiddel te gebruiken
– Gebrekkige kennis of verkeerd of nonchalant gebruik van een voorbehoedmiddel
– Aan een opdringerige partner geen nee durven zeggen; niet durven zeggen dat je “weer eens je pil vergeten bent”; niet om een condoom durven vragen.
– Misbruik: verkrachting.
– Pech: zelfs een “correct” gebruikt voorbehoedmiddel geeft geen 100% zekerheid dat je niet kan zwanger worden
Veel gebruikte anticonceptiemethodes zijn:
– Hormonale pil, patch of ring
– Condoom
– Spiraaltjes (IUD)
– Prikpil
– Diafragma’s
– Spermicide
Zelfs ‘?n van deze middelen kan falen, zelfs wanneer deze goed worden gebruikt. Uit studies blijkt dat het veel vaker voorkomt dat tieners hun voorbehoedsmiddelen niet goed gebruiken. Ook moderne natuurlijke methodes kunnen falen, zoals NFP. Zij worden gewoonlijk aangeleerd door opgeleide adviseurs. Daardoor komt het dat, wie deze methode gebruikt, beter gemotiveerd is en verantwoord omgaat met seksualiteit.
Nederland:
In 2009 werden gemiddeld 14,3 per 1000 meisjes zwanger, een van de laagste percentages ter wereld. Dit kan komen door een ongeluk met de voorbehoedsmiddelen, bijvoorbeeld dat het condoom gescheurd is tijdens de geslachtsgemeenschap, of omdat er geen voorbehoedsmiddelen zijn gebruikt, vaak omdat een of beide partners hier niet over durfden te praten met elkaar. De ontstane zwangerschap is dan ook vaak ongewenst. In een vrij groot aantal gevallen wordt bij een dergelijke zwangerschap abortus gepleegd, of wordt het kind na de geboorte ter adoptie afgestaan.
Consequenties:
In een onderzoek van de Rutgers Stichting uit 2005 werd de conclusie getrokken dat de onderzochte tienermoeders het moederschap als moeilijk ervaren en vooral het opgeven van de vrijheid. Het contact met vriendinnen gaat verloren en er ontstaan financi??le problemen. In veel gevallen is er ook geen contact meer met de verwekker en moet de tienermoeder het alleen opknappen.
Het aantal tienermoeders in de leeftijd van 15 tot 19 jaar op een totaal van 1000 geboorten/abortussen van een onderzoek uit 1996:
Land Geboortecijfer Abortuscijfer Land Geboortecijfer Abortuscijfer
Verenigde Staten 55,6 30,2 Duitsland 13,0 5,3
Nieuw-Zeeland 33,4 22,5 Griekenland 12,2 1,3
Isra??l 32,0 14,3 Belgi?? 9,9 5,2
Slowakije 30,5 13,1 Finland 9,8 9,6
Hongarije 29,9 30,2 Frankrijk
9,4 13,2
Engeland 29,6 21,3 Denemarken 8,2 15,4
Canada 22,3 22,1 Zweden 7,7 17,7
IJsland 21,5 20,6 Nederland 7,7 3,9
Australi?? 20,1 23,9 Spanje 7,5 4,9
Tsjechi?? 20,1 12,4 Itali?? 6,6 6,7
Noorwegen 13,6 18,3
3.5 Puberteit; drank/drugs problemen bij jongeren
Alcohol
Over alcoholgebruik maken veel ouders zich minder snel zorgen dan om het gebruik van hasj of wiet. Gedeeltelijk komt dit door het feit dat alcoholgebruik veel meer geaccepteerd is, de meeste ouders drinken zelf ook wel eens. Ook speelt te weinig kennis van de schadelijke gevolgen van alcohol op nog niet volgroeide jongeren een rol in deze houding van ouders ten opzichte van alcohol.
Veel ouders beschouwen het uitproberen van alcohol ook als een onderdeel van de puberteit en vertrouwen er te veel op dat het eigen kind wel controle heeft over zijn of haar alcoholgebruik.
Hoeveel drinken jongeren?
Onderzoek heeft uitgewezen dat op 15 jarige leeftijd al 50% van de jongeren regelmatig drinkt (NIPO), waarbij een op de tien 15-jarige wel 10 glazen alcohol in een weekend drinkt. Maar ook op jongere leeftijd wordt er al gedronken. Een op de vijf 10-jarige bleek al eens alcohol gedronken te hebben en bij de 12/13 jarige bleek dit aantal al gestegen naar een op de drie. Jongens bleken wel vaker al te drinken dan meisjes.
Ook dronkenschap bleek op jonge leeftijd al voor te komen, van de 15 jarige jongens bleek de helft wel eens dronken geweest te zijn en van de 15-jarige meisjes bleken twee op de vijf meisjes wel eens dronken geweest te zijn.
Het effect van alcohol:
Wekelijks alcoholgebruik is op een leeftijd van vijftien jaar schadelijk voor de lichamelijke ontwikkeling. Alcohol staat bekend om het effect op de lever maar het effect op de hersenen is groter. Alcohol verdooft de hersenen waardoor de remming wegvalt en iemand zich vrijer en vrolijker voelt, maar ook trager gaat reageren. Een keer te veel drinken kan voor een black-out zorgen, een tijdelijke stoornis in de hersenen. Maar vaak te veel drinken kan voor permanente beschadiging van de hersenen zorgen.
Onder de zestien jaar heeft alcohol een heftiger effect op de hersenen, dan bij oudere jongeren. Dit kan tot directe beschadiging leiden maar ook een belemmering van de groei van de hersenen opleveren. Hierdoor kunnen gedrags- en schoolproblemen ontstaan.
Jongeren van deze leeftijd die wekelijks meer dan zes glazen alcohol nuttigen, hebben meer gezondheidsklachten, maar ook angst en depressie komen meer voor bij deze groep jongeren en soms worden zelf leverbeschadigingen waargenomen.
Daarnaast heeft onderzoek uitgewezen dat de kans op alcoholverslaving groter is naarmate er op jongere leeftijd al alcohol gedronken wordt. Vooral wanneer er gedronken wordt om problemen te vergeten blijkt dit het geval.
Doordat het lichaam van een jonge adolescent vaak ook nog niet volgroeid is en dus gewoon kleiner is dan dat van een volwassene, kunnen jongeren ook snel te veel drinken waardoor ze vaker betrokken zijn bij ongelukken of ruzies/ gewelddadig gedrag.
Drugs:
Drugsgebruik onder jongeren is een groeiend probleem. Er zijn meerdere oorzaken aan te duiden voor het gebruik van drugs onder jongeren. Het gebruiken van drugs kan verschillende gevolgen te weeg brengen, zowel positieve als negatieve.
Drugsgebruik onder jongeren:
De drang om te experimenteren wordt steeds groter bij de jonger wordende generaties. Ook hebben deze generaties meer geld te besteden dan 25 jaar geleden. Veel ouders maken zich zorgen over het drugsgebruik van hun kinderen, zo heeft 3% van de 14/15 jarige heeft wel eens drugs gebruikt. Bij 18 jarige is dit aantal gestegen tot bijna 40%.
Oorzaken van drugsgebruik onder jongeren:
Er zijn verschillende oorzaken aan te duiden die drugsgebruik bij jongeren kunnen veroorzaken. Hieronder staan de meest voorkomende oorzaken op een rijtje:
– Groepsdruk:
Groepsdruk is de meest voorkomende oorzaak voor drugsgebruik onder jongeren. In de puberteit zijn vrienden het allerbelangrijkste wat een jong volwassene heeft. Deze wil hij/zij koste wat het kost behouden. Wanneer er drugs in zijn/haar omgeving gebruikt worden, zal deze verleiding al snel niet meer kunnen worden weerstaan.
– Experimenteren:
Jongeren in de puberteit voelen vaak een sterke drang tot experimenteren. Er wordt ge??xperimenteerd met seks, uiterlijk, drinken, roken en vaak ook met drugs. Sinds iedereen op een gegeven moment gaat puberen, staat experimenteren op de tweede plaats als meest voorkomende oorzaak van drugsgebruik.
– Trauma:
Een trauma of een ingrijpende gebeurtenis zoals het overlijden van een dierbare, kan een aanleiding zijn tot drugsgebruik. Drugs geven een prettig en licht gevoel in het hoofd, dit zorgt ervoor dat de persoon even niet meer aan de nare dingen zal denken. Dit is ook een reden waarom jongeren drugs gaan gebruiken.
3.6 Puberteit; jeugdzorg
Bureau jeugdzorg is een Nederlandse zorginstelling voor de jeugd met vrijwillige zorg maar ook verplichte hulpverlening en begeleiding.
Bureau jeugdzorg kent vier afdelingen.
In het vrijwillige deel is er jeugdhulpverlening. Daar ondersteunen jeugdhulpverleners, ouder en kinderen bij verschillende opvoedsituaties en verwijzen ze zo nodig door naar jeugdzorgaanbieders voor bijvoorbeeld therapie.
Het AMK (Advies- en meldpunt kindermishandeling) doet onderzoek wanneer er een vermoeden is van een ongezonde opvoeding. Wanneer het nodig is verwijst het AMK door naar de vrijwillige jeugdhulpverlening of, wanneer dit in het belang van de kinderen is, vraagt ze de raad voor de kinderbescherming een onderzoek in te stellen. De raad voor de kinderbescherming kan de kinderrechter verzoeken een ondertoezichtstelling (OTS) uit te spreken.
Bureau jeugdzorg voert ook de OTS en voogdijmaatregel uit. De jeugdbeschermers die een OTS uitvoeren heten in de volksmond gezinsvoogden. De jeugdbeschermers die de voogdijmaatregel uitvoeren worden ook voogden genoemd.
Taken Bureau Jeugdzorg:
– Indicatiestelling
– Uitvoering van de taken van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling
– Uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen (gezinsvoogdij)
– Jeugdreclassering
Het AMK behoort onderzoek te doen, maar uit ervaringen van verschillende ouderorganisaties blijkt dat te vaak een melding als een feit wordt genomen. Het bevorderen van de gezinsband is een belangrijke wettelijke doelstelling van OTS.
Bureau Jeugdzorg is geen zorginstelling maar ook niet een indicatieve instelling, zoals de huisarts dat is. Zorg wordt verleend door BUG-geregistreerde personen, dus geen Bureau Jeugdzorg- medewerkers.
3.7 Puberteit; armoede
Iedereen kent armoede. Arme kinderen in Afrika zijn vaak de eersten waar aan gedacht wordt bij armoede. Dit klopt. In Afrika is er zeker armoede. Maar ook in Nederland kennen we armoede. Armoede in Nederland wordt ook wel omschreven als ‘het niet volwaardig kunnen meedraaien in de maatschappij’. Dat wil zeggen dat je misschien wel een dak boven je hoofd hebt en iedere dag iets te eten hebt, maar dat je geen cent over hebt. Je kunt niet naar een sportclub gaan, geen dure kleding dragen, je hebt geen computer, schoolboeken zijn eigenlijk te duur en veel groente, fruit en vis eet je ook niet. Doordat je geen geld hebt voor gezond eten loopt je gezondheid gevaar. Je sociale contacten worden minder omdat je niet mee kunt doen met bepaalde trends of naar een sportclub kunt gaan. En een vervolgopleiding zit er ook niet in, omdat dat te duur is. Hierdoor gaat armoede vaak generatie op generatie door.
Armoede in Nederland:
In Nederland leefden in 2011 604.000 huishoudens (8,7%) onder de armoedegrens (in dit geval de ‘lage-inkomensgrens’ van het CBS, Centraal Bureau voor de Statistiek).
Van die 604.000 huishoudens waren er 160.000 die al vier jaar of langer onder de lage-inkomensgrens zaten (2,5% van alle huishoudens in Nederland). Hoe langer je op het minimum zit, hoe moeilijker het wordt om rond te komen. De reserves raken dan op en er is geen geld meer als bijvoorbeeld de bank versleten raakt, de koelkast kapot gaat of een kind ziek wordt.
Kinderen:
In 2011 leefden zo ongeveer 359.000 minderjarige kinderen in een huishouden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens.
Dit is meer dan 1 op de 10 kinderen.
De afbeelding hiernaast laat zien wat het percentage kinderen per gemeente is dat in armoede leeft.
Sociaal minimum en bijstand:
De bijstandsuitkering is in Nederland het ‘sociaal minimum’. Het bedrag is gekoppeld aan het minimumloon. Je kunt ook een andere uitkering of werk hebben dat een inkomen oplevert dat even hoog is als die bijstandsuitkering. Heb je nog minder uit een andere uitkering of werk, dan kun je aanvullende bijstand aanvragen om toch aan het minimum te komen.
Wat is eigenlijk de hoogte van een bijstandsuitkering?
Dat hangt onder meer af van de huishoudenssituatie, en ook van je leeftijd.