Hoofdstuk 1: Literatuuronderzoek
Om een goed zicht te verkrijgen op de verschillende invalshoeken die door ontwikkelingspsychologen gehanteerd worden, worden een drietal ontwikkelingstheorie??n onderzocht. Namelijk de theorie??n van:
1. Erik Homburger Erikson
2. Urie Bronfenbrenner
3. Eveline Crone
1.1 Inleiding literatuuronderzoek
Ons onderzoek zal zich richten op het doorgronden van de ontwikkelingstheorie??n en de daarbij verschillende invalshoeken. Om het onderzoek te richten kijken we voor iedere theorie naar de volgende vier ontwikkelingstaken van een adolescent:
1. gevoel van identiteit;
2. gevoel van intimiteit;
3. nemen van initiatief;
4. omgaan met grenzen en verantwoordelijkheden.
We zijn voornamelijk benieuwd naar de verschillende benaderingswijzen van de drie theorie??n en wij hopen dat we met de kennis uit dit literatuuronderzoek een stevige visie over de rol van de docent en de school bij de opvoeding van jongeren tussen 12 en 18 jaar kunnen formuleren. In 1.2 is de theorie van Erik Homburger Erikson te lezen, vervolgens in 1.3 de theorie van Urie Bronfenbrenner. Als laatste is de theorie van Eveline Crone uitgewerkt in 1.4.
1.2 Erik Homburger Erikson
Acht ontwikkelingsfasen van de mens
Erikson (1902-1994) was een Deens/Amerikaans ontwikkelingspsycholoog die bekendheid heeft gekregen door theorie??n te publiceren over de verschillende ontwikkelingsstadia van de mens. Het eerste ontwikkelingsstadium begint bij de geboorte en de laatste eindigt bij de dood. Erikson benadrukt dat in elke levensfase de mens in aanraking komt met een conflict (tegenstelling). Het conflict (tegenstelling) in elke levensfase moet eerst overwonnen worden om naar de volgende levenstaak te gaan. Hieronder staat een schema waarin de acht fases staan beschreven. Naast de fases staan ook de kenmerkende conflicten benoemd (Van der Wal & De Wilde, 2011). In de laatste kolom staat ook het woordje ‘deugd’ genoemd. Dit is het basisthema wat zich afspeelt tijdens een specifieke levensfase. Dit basisthema is dan weer opgesplitst in twee tegenstelling (zoals eerder benoemd).’
Omdat de focus van ons onderzoek ligt bij de adolescentiefase zullen wij alleen de betreffende fasen beschrijven, zoals vermeld in onderstaande schema.
Vlijt versus minderwaardigheid (6 tot 12 jaar)
In deze fase leert het kind volgens Erikson vaardigheden om succesvol te kunnen functioneren in de samenleving (lezen, schrijven, instructies uitvoeren, samenwerken). Als het kind niet de juiste erkenning krijgt voor zijn of haar bestaan kan het kind zich minderwaardig voelen. Hierbij is dus erkenning voor bekwaamheid een sleutelbegrip (Van der Wal & De Wilde, 2011).
Identiteit versus indentiteitsverwarring (12 tot 18 jaar)
Erikson stelt dat elk mens tijdens de adolescentie door een identiteitscrises gaat. De vragen die men aan zichzelf stelt tijdens deze periode zijn; wie ben ik? Wat wil ik? Als deze vragen niet goed worden beantwoord kan het kind/volwassene op latere leeftijd problemen krijgen met de verschillende rollen in het leven (Van der Wal & De Wilde, 2011).
Intimiteit versus isolement (18 tot 35 jaar)
In deze fase neemt de behoefte toe aan duurzame persoonlijke contacten waarin intimiteit een belangrijke rol speelt. Intimiteit houdt wederzijdse emotionele betrokkenheid in, en is dus meer dan alleen seksuele betrokkenheid. De negatieve uitkomst van een intimiteitscrises is isolement. Als deze behoefte dus niet wordt vervuld kan de mens volgens Erikson zich af gaan sluiten voor de buitenwereld. (Van der Wal & De Wilde, 2011).
Sterke punten
Een sterk punt van deze theorie is dat Erikson de hele levensloop van de mens in zijn ontwikkelingstheorie heeft verwerkt. Hierdoor is het goed overzichtelijk welke morele vraagstukken de mens tegenkomt van de geboorte tot de dood. Erikson benoemt in elke levensfase een tegenstelling en benoemt deze als levensvaardigheden die een mens moet leren om goed te kunnen functioneren. Wij vinden hierbij kenmerkend dat het gegeven dat een niet goed doorlopen fase consequenties heeft voor een volgende fase. In het onderwijs kun je dus rekening houden met deze gegevens als je merkt dat een adolescent bijvoorbeeld in zijn basisschoolperiode niet erkend is in zijn bestaan of daden, dan kan deze hierdoor een minderwaardigheidscomplex ontwikkelen. Dit heeft dan weer een negatieve uitwerking op het doorlopen van de volgende fase, namelijk het ontwikkelen van een eigen identiteit.
Zwakke punten
Een zwak punt van deze theorie is dat er niet wordt gekeken naar de impact van het sociale/culturele milieu. Er zou een verschil genoemd kunnen worden met de ontwikkeling tussen bijvoorbeeld: Amerika en Iran. Wij zijn van mening dat deze theorie beperkt rekening houdt met recent neurofysisch wetenschappelijk onderzoek. Bepaalde fenomenen tijdens de ontwikkeling zijn te herleiden naar chemische processen in de hersenen. Dit wordt door Erikson niet onderzocht en beschreven.
Wat zien we terug met betrekking tot de ontwikkelingstaken?
1. Gevoel van identiteit.
Erikson benoemd deze ontwikkelingstaak in de vijfde fase van zijn theorie. Hij stelt dat elk mens in deze fase in een identiteitscrisis komt. In de adolescentie doen zich een aantal ontwikkelingen voor die nieuwe impulsen geven aan de identiteitsvorming. Hierbij kan je denken aan lichamelijke veranderingen. Maar ook veranderingen op sociaal niveau. Erikson stelt dat de identiteit in deze fase moet worden gevormd, ondanks de bestaande verwarrende veranderingen. Als de identiteit niet goed wordt gevormd in deze fase, zal de mens op latere leeftijd problemen ervaren. Hierbij kan je denken aan rolverwarring, opstandigheid tegenover de normen en waarden van de samenleving. Adolescenten die teveel worden blootgesteld aan ingrijpende ervaringen op het terrein van loopbaankeuze, relatie met de ouders of zich continu willen meten met leeftijdgenoten lopen een groot risico om in een identiteitsverwarring terecht te komen. Een identiteitsverwarring kent verschillende gebieden waarin deze kan optreden. Bijvoorbeeld op het gebied van tijd, een adolescent in een tijdsverwarring heeft een onvoldoende ontwikkeld tijdsperspectief. Hierdoor lijkt de toekomst nog heel ver weg terwijl de adolescent misschien al wel in het tijdsgewricht aanbeland is waarin er belangrijke keuzes gemaakt moete worden, denk aan studie- en loopbaankeuzes. In het onderwijs kun je bijvoorbeeld goede onderwijsplanningen maken en realistische feedback geven aan de adolescent. Een tweede identiteitsverwarring is die van de verlegenheid. Verlegenheid is een uiting van een pijnlijk zelfbewustzijn. Dit kan komen doordat de ouders van de leerling in de kindertijd teveel beperkend zijn geweest in het streven naar autonomie van de persoonlijkheid. Vaak worden kinderen in die fase te kijk gezet en ervaren dan een gevoel van schaamte. Door deze ervaring zal de adolescent zich snel te kijk worden gezet tijdens een beoordelingsmoment, dit is dan de beleving vanuit de adolescent (Van der Wal & De Wilde, 2011).
2. Nemen van initiatief.
Erikson heeft het nemen van initiatief verwerkt in de derde fase van zijn theorie. In deze fase bestaat de ontwikkelingstaak uit het leren omgaan met initiatief. Het kind loopt daarbij risico dat het nemen van initiatieven geblokkeerd kan worden door de opvoeder. Schuldgevoelens kunnen hier het gevolg van zijn, als het kind niet voldoet aan de normen en wensen van de omgeving. Ook hier kan een vorm van identiteitsverwarring, namelijk die van de verlegenheid parten spelen. Verlegenheid is een uiting van een pijnlijk zelfbewustzijn. Dit kan komen doordat de ouders van de leerling in de kindertijd teveel beperkend zijn geweest in het streven naar autonomie van de persoonlijkheid. Vaak worden kinderen in die fase te kijk gezet en ervaren dan een gevoel van schaamte. Door deze ervaring zal de adolescent zich snel te kijk worden gezet tijdens een beoordelingsmoment, dit is dan de beleving vanuit de adolescent (Van der Wal & De Wilde, 2011).
3. Omgaan met grenzen en verantwoordelijkheden.
Erikson stelt dat het kind moet leren om te gaan met tegengestelde eigen van zijn omgeving. Aan de ene kant mag het kind zijn gang gaan, maar aan de andere kant moet het kind zich laten leiden. Voor het oplossen van deze tegenstelling stelt Erikson dat er steun en begrenzing nodig is in deze tweede fase. Overmatige afkeuring en opdringerigheid kan zich resulteren in een blijvende neiging van schaamte en twijfel van het kind. Als het kind dus te veel ‘verstikt’ wordt kan het zich gaan zien als vies, stout, niet goed genoeg.
4. Gevoel van intimiteit.
In deze zesde fase is de mens opzoek naar een binding. Deze binding is nodig voor het tot stand brengen van een persoonlijke duurzame relatie. De binding tussen 2 mensen heeft dus betrekking op emotioneel, sociaal en seksueel niveau. Als deze binding niet tot stand komt kan de mens volgens Erikson zich gaan verkeren in een ge??soleerde staat. Hierbij kan je denken aan zich af sluiten voor de buitenwereld.
1.3 Ecologische systeemtheorie, Urie Bronfenbrenner
Urie Bronfenbrenner (1917 ‘ 2005) was een Amerikaanse ontwikkelingspsycholoog. Hij zag de menselijke ontwikkeling als een interactieproces tussen een individu en zijn omgeving. In die (complexe) omgeving werken diverse systemen op een ingewikkelde en soms onzichtbare manier op elkaar in. Deze systemen be??nvloeden zo de ontwikkeling van de persoon (Peters & Van Oers, 2002). Bronfenbrenners ecologische systeemtheorie deelt de systemen op in vijf soorten:
‘ In het microsysteem gaat het om de invloed van de contexten in de directe leefomgeving van een persoon zoals het gezin, de school, vrienden en de buurt.
‘ Het mesosysteem omvat de interactie tussen onderdelen uit het microsysteem. Dat kan bijvoorbeeld afspraken betreffen over het kind tussen school en ouders.
‘ Het exosysteem omvat de invloed van een context waar de persoon zelf geen deel van uitmaakt. Een voorbeeld hiervan is de invloed die het op een kind heeft, wanneer zijn vader voor een aantal maanden in het buitenland gaat werken.
‘ Het macrosysteem betreft de invloed van de economische, maatschappelijke en etnische realiteit, bijvoorbeeld gewoonten, waarden en wetgeving.
‘ In het tijdsysteem gaat het om
de invloed die de geschiedenis uitoefent op de huidige situatie. Het betreft gebeurtenissen uit het verleden die nog steeds doorwerken op het huidige macrosysteem, bijvoorbeeld een oorlog (Van der Wal & De Wilde, 2011).
De systemen zijn in de afbeelding
hiernaast nog een keer in een model
terug te vinden. Het micro-, meso- en macrosysteem, hebben alle drie hun eigen impact op de identiteitsontwikkeling. De invloed van het tijdssysteem werkt door via de andere systemen. De invloed van het exosysteem is meer indirect.
Bio-ecologische theorie
Volgens Bronfenbrenner zijn opvoeders in hoge mate verantwoordelijk voor het verloop van het ontwikkelingsproces van hun kinderen, maar hij erkent daarbij ook dat de aangeboren eigenschappen van elk individu een bepalende rol spelen, zie de middelste ellips in het model, die van het individu. Het biologische aspect is terug te vinden in de bio-ecologische theorie: een tweede theorie die Bronfenbrenner ontwikkelde. Proximale processen spelen een belangrijke rol in deze bio-ecologische theorie. Dit zijn de processen die de rechtstreekse interacties van een persoon met zijn directe omgeving omvatten. Volgens Bronfenbrenner zorgen deze proximale processen ervoor dat de genetisch bepaalde ontwikkelingsmogelijkheden tot effectieve ontwikkeling worden gebracht (Peters & Van Oers, 2002).
Ontwikkeling stimuleren
Volgens Bronfenbrenner is het voor de stimulering van de ontwikkeling van kinderen belangrijk om kinderen te stimuleren deel te nemen aan proximale processen met anderen. Ofwel: kinderen in contact brengen met anderen en interactie stimuleren. Dit zal volgens Bronfenbrenner bijdragen aan het realiseren van cognitieve competenties (Peters & Van Oers, 2002).
Sterke punten
Bronfenbrenner erkent de grote invloed die de omgeving heeft op de persoonlijkheids- c.q. identiteitsontwikkeling. We vinden het goed dat Bronfenbrenner deze omgevingsinvloeden in kaart brengt door deze op te delen in de vijf eerder besproken systemen. Dit maakt namelijk dat de verschillende soorten invloeden makkelijker te herkennen zijn. Ten tweede vinden we het goed dat Bronfenbrenner oog houdt voor de biologische component in de menselijke ontwikkeling.
Zwakke punten
Bronfenbrenner benadrukt de rol van de omgeving op de ontwikkeling van mensen. Ook geeft hij aan welke onderdelen uit die omgeving van invloed zijn, maar Bronfenbrenner zelf besteedt minder aandacht aan welke concrete invloed specifieke gedragingen, culturen, opvoedingsstijlen hebben op de persoonlijke ontwikkeling. Dit vinden wij een zwak punt aan het model.
Wat zien we terug met betrekking tot de ontwikkelingstaken?
Volgens Bronfenbrenner is de manier waarop een persoon zich ontwikkelt dus grotendeels een gevolg van invloeden van de omgeving. We zullen een aantal voorbeelden geven van hoe de omgeving van invloed kan zijn op de ontwikkeling van een persoon.
1. Gevoel van identiteit
In een studie werden kenmerken vergeleken van kinderen die overwegend met leeftijdgenoten omgingen (door gebrek aan aandacht en interesse thuis) met kinderen die meer met volwassenen omgingen. Daaruit bleek dat de meer op hun leeftijdsgenoten gerichte kinderen nogal een negatief zelfbeeld hadden (Bronfenbrenner, 1972). Hieruit volgt dat het belangrijk is om als ouders aandacht te besteden aan en interesse te tonen in je kinderen. Daarnaast is ook belangstelling en respect voor de individuele en groep gebonden beleving van etnische verschillen door anderen uit de omgeving belangrijk voor het ervaren van een gevoel van identiteit, zeker voor allochtone adolescenten (Van der Wal & De Wilde, 2011).
2. Nemen van initiatief
Bronfenbrenner legt twee opvoedingsstijlen naast elkaar: de Russische en de Amerikaanse opvoedingsstijl. Hij beschrijft dat Russische ouders over het algemeen heel erg bezorgd zijn, waardoor de vrijheid van Russische kinderen vaak beperkt wordt. Het nemen van initiatief wordt weinig gestimuleerd bij jonge kinderen. Als een kind begint te kruipen, zal de ouder zijn bezorgdheid uitstralen naar het kind. De kans is aanwezig dat het kind later lastiger zal vinden om initiatief te tonen, uit angst dat dit niet gewaardeerd zal worden. Aan de andere kant kan een opvoedingsstijl waarbij het nemen van initiatief wel gewaardeerd wordt, leiden tot kinderen die later zelf ook veel initiatief nemen (Bronfenbrenner, 1972).
3. Omgaan met grenzen en verantwoordelijkheden
Uit onderzoek blijkt dat kinderen die de grootste mate van verantwoordelijkheidsbesef vertonen, meestal uit gezinnen komen waar beide ouders een actieve rol spelen, maar zich wel heel verschillend gedragen, in die zin dat de ‘?n meer ‘steun gevend’ en de ander meer ‘straffend’ optreedt (Bronfenbrenner, 1972).
Ook blijkt dat kinderen van ouders die een toegeeflijke opvoedingsstijl hanteren moeilijkheden krijgen bij het nemen van verantwoordelijkheid. De toegeeflijke opvoedingsstijl is een stijl waarbij ouders weinig eisen stellen aan en controle uitoefenen op het gedrag van de adolescent, waarbij de ouders hun opvoedingsgedrag erg afstemmen op hun kind. Daarentegen leidt de democratisch opvoedingsstijl tot adolescenten die wel goed kunnen omgaan met verantwoordelijkheden. Deze democratische opvoedingsstijl wordt gekenmerkt door een hoge demandingness en responsiveness. Dit houdt in dat ouders hun opvoedingsstijl afstemmen op hun zoon of dochter en tegelijkertijd veel eisen stellen aan en controle uitoefenen op het gedrag van de adolescent.
4. Gevoel van intimiteit
‘Iedereen heeft tenminste ‘?n iemand nodig die werkelijk gek op hem of haar is’, schrijft Bronfenbrenner. Het verwerven van een gevoel van intimiteit vindt volgens Bronfenbrenner plaats in interactie met de omgeving. Kinderen leren door gedrag van mensen in hun directe omgeving te observeren en te imiteren. Vervolgens zal het gedrag van kinderen op het gebied van seksualiteit, lichamelijkheid beloond of gecorrigeerd worden (Zwiep & Colegem, 2009).
1.4 Theorie van de hersenen van de adolescent ‘ Eveline Crone
Eveline Crone is docent aan de universiteit van Leiden, zij doet onderzoek naar hersenen en kennis. Crone (2008) heeft haar onderzoek toegespitst op de hersenen van jongeren tussen de 12 en 25 jaar. Zij probeert met dit onderzoek pubergedrag te verklaren vanuit de hersenontwikkeling. De auteur is van mening dat de hersenen van de jongeren aan het groeien zijn. Dit groeien van de hersenen gebeurt volgens Crone (2008) niet allemaal volgens een rechte lijn. Zo groeit het ene gedeelte van de hersenen sneller dan een ander gedeelte. De auteur geeft aan dat de ontwikkeling van de verschillende gebieden van de hersenen worden aangestuurd door hormonen. Door allerlei prikkels van buitenaf ontwikkelen bepaalde hersengebieden. Maar niet alle gebieden ontwikkelen zich volgens hetzelfde tempo, dit is volgens Crone (2008) de oorzaak van bepaalde gedragingen die pubers en adolescenten laten zien. Een voorbeeld hiervan is dat een meisje de opdracht krijgt van haar ouders om een winterjas te gaan kopen, op het moment dat het meisje voor een tatooshop staat overheerst het gebied in de hersenen dat gaat over de emotionele keuzes. ‘Het is cool wanneer ik maandag op school een piercing kan laten zien’. Het emotionele gebied in de hersenen overheerst op dat moment waardoor ze niet gaat nadenken over de gevolgen van haar gedrag.
Het voorbeeld maakt duidelijk dat de hersengebieden op een verschillend tempo groeien en dat het ene gebied soms overheerst over een ander gebied. De hersenen bestaan uit verschillende gebieden, elk gebied heeft een eigen functie. De cortex heeft bijvoorbeeld de functie denken, leren, onthouden en emoties. Dit wordt ook wel het bewuste deel van je hersenen genoemd. Amygdala is verantwoordelijk voor de emoties. Zo heeft ieder gedeelte in de hersenen een eigen functie. De verschillende gebieden groeien allemaal in hun eigen tempo waardoor bepaalde gedragingen te verklaren zijn vanuit de hersenen. Adolescenten laten bepaald gedrag zien omdat dat gedeelte van de hersenen al volgroeit is of juist nog helemaal niet.
Tot het 25ste jaar groeien de hersenen, er komen steeds meer verbindingen bij, waardoor hersengebieden steeds meer gespecialiseerd zijn. De cortex groeit bijvoorbeeld door tot en met het 25ste jaar, dit heeft gevolgen voor de verschillende gebieden binnen in de cortex:
‘ Werkgeheugen
Het werkgeheugen zorgt voor het onthouden van dingen.
‘ Informatie manipuleren
Een complexere taak voor het werkgeheugen is informatie niet alleen ‘?n op ‘?n te reproduceren, maar ook te manipuleren.
‘ Inhibitie
Inhibitie is het remmen van primair gedrag. Het vraagt om aanpassing van gedrag als gevolg van regels of correcties. Adolescenten kunnen dus nog niet hun gedrag remmen omdat dit gedeelte nog niet volgroeit is. Ze zijn vlug en snel afgeleid (Crone, 2008).
Sterke en zwakke punten van de theorie van Crone (2008)
Crone heeft een universitaire studie gedaan, hieruit kan geconcludeerd worden dat Crone veel kennis heeft op het gebied van de hersenen. Voor haar theorie heeft Crone vele MRI scans uitgevoerd bij adolescenten. Hieruit heeft ze vast bewijs over hoe de hersenen groeien, daarnaast heeft Crone de kennis over de verschillende hersengebieden en weet ze de functies van de verschillende gebieden.
Haar theorie is dus wetenschappelijk onderzocht en bevat verschillende bewijzen. Wij zijn daarnaast van mening dat de hersenen van de adolescent nog niet volgroeit zijn en dat dit een mogelijke verklaring kan zijn voor het gedrag van de adolescent. Zo staat vast dat de cortex nog niet volgroeit is en dat dit gevolgen heeft voor het werkgeheugen en de inhibitie. Echter zijn wij van mening dat er met deze theorie niet rekening wordt gehouden met de ervaringen die een puber of adolescent opdoet. Wanneer er veel ervaringen zijn op een bepaald gebied, zullen er meer verbindingen ontstaan en zal dat gedeelte van de hersenen zich ontwikkelen. Er is dus sprake van wederzijdse be??nvloeding en niet van eenrichtingsverkeer.
Hierdoor is het best mogelijk dat een adolescent primair gedrag kan remmen omdat deze hier wel ervaring in heeft en dus in de hersenen hier al wel verbindingen heeft gelegd. Jolles (2013) zegt hierover dat adolescenten veel prikkels uit hun peergroup gebruiken om ervaringen op te doen. Jongeren nemen dus meer aan van leeftijdgenoten dan van hun ouders. Daarnaast is Jolles van mening dat jongeren gemotiveerd moeten zijn voor iets. Wanneer jongeren hun kamer moeten opruimen doen ze dit meestal niet, maar wanneer dit nodig is voor een feest gebeurt het wel. Motivatie is dus nodig om ervaringen op te doen, zodat het effect heeft op de hersenontwikkeling.
Kortom, de hersenen zijn meer flexibel dan wordt gedacht.
Jongeren en adolescenten kunnen wel zeker dingen doen waarvan Crone (2008) denkt dat de hersenen nog niet aan toe zijn, zolang de adolescent maar gemotiveerd is zodat deze ervaringen op kan doen en daardoor zijn hersenen ontwikkelt. Er is dus sprake van wederzijdse be??nvloeding.
Wat zien we terug met betrekking tot de ontwikkelingstaken?
Volgens Crone (2008) is de manier waarop een adolescent zich ontwikkelt dus grotendeels een gevolg van de ontwikkeling van de hersenen. We zullen een aantal voorbeelden geven van hoe de hersenen van invloed kan zijn op de ontwikkeling van een persoon.
1. Omgaan met grenzen en verantwoordelijkheid
Adolescenten gaan volgens Crone (2008) door periodes waarin ze overgevoelig zijn. Dit valt te verklaren in het feit dat het emotiegedeelte van de hersenen soms overactief is. Een gevaar op die momenten zijn drugs en alcohol. Jongeren grijpen vaak naar alcohol en drugs omdat dit een fijn gevoel geeft. Op die momenten wordt er in de hersenen van de jongere dopamine aangemaakt, een stof die zorgt voor een prettig gevoel en uiterst verslavend is. Juist omdat dit zorgt voor een uiterst fijn gevoel bij de jongere is het moeilijk om hierin een verantwoordelijkheid te nemen. De jongeren moeten leren om hun verantwoordelijkheid te nemen en de grenzen hierin te vinden. Volgens de wet is alcohol onder de 18 jaar verboden, jongeren moeten leren om die grens te accepteren en om hier vervolgens op een verantwoordelijke manier mee om te gaan. Verantwoordelijkheid is naar de alcohol terug te vinden in enorm veel punten in de huidige samenleving. Adolescenten moeten zelf verantwoordelijkheid nemen in hun studie of school, krijgen te maken met de digitale wereld waarin zij zich moeten wapenen tegen alle mogelijke gevaren. Voordat een jongere zover is heeft deze dus enorm veel te leren.
2. Gevoelens van identiteit
Adolescenten zijn al steeds beter in staat om meningen van elkaar te vergelijken en worden hierin ook kritischer. Daarnaast verandert er ook veel over hoe een adolescent tegen zichzelf aankijk. Crone (2008) verwijst naar Westenberg. Deze geeft aan dat tieners vier stadia doorlopen:
1. 8-11 jaar ‘ afhankelijk, volgzaam en heeft leiding nodig
2. 10-12 jaar ‘ bewust van eigen persoon, handelt vaak uit eigen belang
3. 12-16 jaar ‘ sociaal wenselijk gedrag en verwacht wat terug uit relaties
4. 16-25 jaar ‘ zelf bewust, unieke identiteit en is tolerant en oprecht
Tussen de 16 en 25 jaar ontwikkelt een adolescent een unieke identiteit. Hiervoor zijn alle voorgaande fases van belang omdat dit de basis vormt voor een unieke identiteit. Het vinden van een unieke identiteit is in de huidige maatschappij best lastig. Jongeren krijgen met de sociale media te maken met veel verschillende stijlen en moeten van al deze voorbeelden een eigen identiteit ontwikkelen. Een gevaar hierin is dat jongeren meegaan met voorbeeld figuren en dingen doen die zij eigenlijk niet willen. Ze zien iemand als voorbeeld maar moeten nog echt leren wat hun eigen identiteit is en waar hun grenzen liggen.
3. Intimiteit
Tieners en jongeren veranderen wanneer je kijkt naar de sociale ori??ntatie. Omgaan met leeftijdsgenoten wordt steeds meer belangrijk. De jongeren krijgen ook meer oog voor het andere geslacht. De jongeren worden verliefd, gaan vriendschappen aan, houden rekening met elkaar en met de belangen. Crone (2008) is van mening dat deze vaardigheden zich juist in de adolescentie ontwikkelen omdat je dan seksueel volwassen wordt. De hormonen krijgen de overhand en hierdoor is het een evolutionair gegeven. De jongeren moeten leren om te gaan met intimiteit. De jongeren gaan experimenten op seksueel gebied en ervaren hierdoor intimiteit. De jongere moet leren om hier op een juiste manier mee om te gaan omdat er gevaren aan kunnen zitten.
4. Het nemen van initiatief
De hersenen van de jongeren zijn volgens Crone (2008) veel flexibeler. Jongeren en adolescenten zijn hierdoor veel creatiever en vindingrijker dan volwassenen. Jongeren zijn juist degene die in de huidige maatschappij lucratieve internettoepassingen bedenken en bedrijfjes runnen. De hersengebieden die een rol spelen bij risico en durf zijn enorm actief bij de jongeren. Hierdoor durven ze meer risico te nemen, er zijn minder remmingen.
In de huidige maatschappij wordt er al vroeg een groot beroep gedaan op de zelfstandigheid van jongeren. Ze moeten al vroeg een opleidingsvorm kiezen, een profiel of pakker keuze. Er wordt verwacht dat de jongeren zelf plannen en zelf doorwerken om hun doelen te bereiken. De vraag is echter: zijn de hersenen hier al wel klaar voor? Volgens Crone (2008) niet. De jongeren zijn niet in staat om zelf alles al correct te plannen en te organiseren, hier mogen we eigenlijk niet van uitgaan. De jongeren moeten leren om zelf initiatief te nemen maar wel in een beschermde setting waar controle is.
Aanwezige risicofactoren in onze samenleving
In de huidige 24/7 maatschappij staan jongeren bloot aan risico’s die zich, tot een aantal jaren geleden, nog niet geopenbaard hadden. Neem als voorbeeld de enorme opkomst van de smartphone’s, explosieve toename van social media waardoor groepsdruk een andere dimensie heeft gekregen. Mede hierdoor is het vinden van een unieke identiteit in de huidige maatschappij best lastig te noemen. Jongeren krijgen met deze vari??teit van sociale media te maken, worden gedwongen om een keuze te maken tussen veel verschillende stijlen en moeten van al deze voorbeelden ook nog een eigen identiteit ontwikkelen. Een gevaar hierin is dat jongeren meegaan met voorbeeld figuren en dingen doen die zij eigenlijk niet willen. Ze zien iemand als voorbeeld maar moeten nog echt leren wat hun eigen identiteit is en waar hun grenzen liggen (Crone, 2008). De talloze Facebook filmpjes van jongeren die anderen in elkaar slaan zijn hier voorbeelden van.
Volgens Bronfenbrenner is er nog een andere risicofactor, namelijk het gebrek aan deelname aan proximale processen. Volgens Bronfenbrenner is deelname aan proximale processen nodig voor de stimulering van de ontwikkeling van kinderen. In de huidige maatschappij waarbij vaak beide ouders werken en er dus minder aandacht is voor het kind kan dit de voltooiing van de ontwikkelingstaak in de weg staan.
Tot slot willen wij besluiten te noemen het risico van alcoholgebruik. Volgens Erikson moet iedereen om leren gaan met tegengestelde eisen van zijn omgeving. Aan de ene kant mag je je gang gaan, maar aan de andere kant moet het je je laten leiden. Voor het oplossen van deze tegenstelling stelt Erikson dat er steun en begrenzing nodig is in deze fase. Overmatige afkeuring en opdringerigheid kan zich resulteren in een blijvende neiging van schaamte en twijfel van het kind. Als het kind dus te veel ‘verstikt’ wordt kan het zich gaan zien als vies, stout, niet goed genoeg. Daar zien wij nu een risicofactor, de huidige maatschappij biedt minder sociale controle dan zeg 10 jaar geleden. Hierdoor krijgt de adolescent minder remmingen en groeit het gevoel van ‘alles kan en mag’, tot er een instantie voorbij komt, denk aan jeugdzorg, school of de politie. Dan worden alle registers open getrokken om begrenzingen aan te brengen. Dit geeft de adolescent het gevoel niet te deugen en hierdoor is de kans groot dat deze zicht vergrijpt aan de voorhanden zijnde alcohol. Dit heeft immers een status verhogend effect op zijn peer-group.
Hoofdstuk 2: Onderzoek risicofactoren in de praktijk
In het hiernavolgend onderzoek gaan we in op de volgende risicofactoren: alcoholgebruik en sociale media. We hebben gekozen voor deze risicofactoren, omdat het actuele onderwerpen zijn in de maatschappij. Dit jaar is de grens van alcoholgebruik verhoogd naar achttien jaar, in de praktijk zien we echter dat jongeren al eerder alcohol drinken. Dit is een probleem dat ook op scholen leeft. Daarnaast zijn sociale media afgelopen jaren een steeds grotere rol gaan spelen in de maatschappij: sociale media zijn tegenwoordig niet meer weg te denken uit het leven van jongeren. Dit brengt enorm veel gevaren met zich mee die te maken hebben met privacy, pesten, hacken, enzovoorts.
We onderzoeken op drie scholen hoe met alcoholgebruik en sociale media wordt omgegaan. De scholen zijn: het ROC Koning Willem I College te ‘s-Hertogenbosch (afdeling Funderend Beroeps Onderwijs), MijnSchool te Harderwijk en het MBO college te Amsterdam (afdeling Horeca & Leisure).
In het onderzoek trachten we antwoord te geven op de volgende vragen:
‘ Wat houden de risicofactoren ‘alcoholgebruik’ en ‘sociale media’ in en hoe manifesteren zij zich in school’? Wat zijn de effecten ervan op de ontwikkelingstaken waar de adolescent voor staat’? Welke specifieke zorgen maken ouders zich hieromtrent’? Welke specifieke zorgen maken docenten zich hieromtrent’? Hoe wordt er op de onderzoeksscholen mee omgegaan?
2.1 Effecten risicofactoren op ontwikkelingstaken
Alcoholgebruik
Alcoholgebruik door jongeren kan leiden tot:
‘ alcoholproblemen op latere leeftijd;
‘ geweld en agressie;
‘ ongevallen en verkeersongelukken;
‘ alcoholvergiftiging;
‘ onveilige seks
‘ en schade aan de hersenen.
Op een aantal van deze punten zullen we iets dieper ingaan.
Dat alcohol schadelijk is voor de hersenen, geldt in het bijzonder voor jongeren, omdat de hersenen nog in de groei zijn. Dit is ook de reden dat de leeftijdsgrens voor het gebruiken van alcohol verhoogd is naar achttien jaar. Alcohol is zeer schadelijk voor de groeiende cortex, het gebied in de hersenen waar informatie uit het lichaam ontvangen, geanalyseerd en ge??nterpreteerd wordt en dat verantwoordelijk is voor zelfcontrole, problemen oplossen en redeneren.
Buiten het feit dat alcohol schadelijk is voor de hersenen, heeft het ook negatieve invloed op de beslissingen die jongeren nemen. Wanneer jongeren onder invloed zijn van alcohol vervagen grenzen, waardoor zij eerder over hun eigen grenzen heen gaan. Dit kan zeer gevaarlijk zijn voor de ontwikkeling van een adolescent. Naast het vervagen van grenzen verdwijnt het verantwoordelijkheidsgevoel, wanneer iemand onder invloed is. Dit heeft tot gevolg dat hij andere keuzes maakt dan dat hij gemaakt had wanneer hij niet onder invloed geweest was.
Sociale media
Onder sociale media vallen alle mogelijkheden om op internet dingen te delen. Dit betreft dus enorm veel: nieuws, geluid, beelden en persoonlijke gegevens. Door sociale media komen adolescenten in contact met anderen. Ze delen persoonlijke informatie via het sociale medium. Adolescenten ontwikkelen o.a. een eigen identiteit door persoonlijke dingen te delen, daarmee maken zij duidelijk waar ze voor staan en wie ze (willen) zijn. Wanneer persoonlijke informatie in handen van verkeerde mensen komt, kan er misbruik van gemaakt worden. De identiteitsontwikkeling komt dan in gevaar. De adolescent krijgt een ander beeld van iemand en hierdoor kan de persoon zich niet verdedigen.
Naast het gevaar van de identiteitsontwikkeling is het met sociale media vrij gemakkelijk om grenzen te overschrijden, jongeren zeggen dingen die ze ‘face-to-face’ niet zouden zeggen. Pesten via sociale media gebeurt daarom erg veel. Via een medium is het gemakkelijker om negatieve opmerkingen te maken tegenover anderen, omdat de persoon de ander niet ziet en omdat reacties soms zelfs anoniem geplaatst kunnen worden. Jongeren moeten leren om grenzen te accepteren en hun verantwoordelijkheid te nemen, aldus R. Wijnne, intern begeleider van MijnSchool.
Tenslotte is R. Wijnne van mening dat isolatie een gevolg kan zijn van sociale media. Adolescenten kunnen vrijwel alles delen via sociale media, ze hoeven lang niet altijd meer persoonlijk contact met anderen te hebben. Jongeren kunnen hierdoor in een isolement raken. Er wordt dan alleen nog maar gecommuniceerd via een medium en niet meer in het echt. Communicatievaardigheden gaan hierdoor mogelijk verloren.
2.2 MijnSchool
Alcoholgebruik MijnSchool
Om het alcoholgebruik op MijnSchool in beeld te krijgen is een interview gehouden met J. Bunschoten. Zij is de zorgco??rdinator op MijnSchool en co??rdineert dus de zorg.
Bunschoten krijgt geregeld te maken met leerlingen waarbij er problemen zijn met alcohol. Leerlingen gaan erg verschillend om met alcohol. Er zijn leerlingen die geen alcohol gebruiken en er zijn leerlingen die dat wel doen en soms zelfs ‘s ochtends onder invloed van alcohol naar school komen. Gelukkig komt dit laatste niet met al te veel regelmaat voor.
Over het algemeen ziet Bunschoten dat veel leerlingen vanaf veertien jaar al wel eens alcohol drinken. De leerlingen vertellen dit op school. Wanneer er een schoolfeest is, drinken leerlingen zich vaak van te voren in, zodat ze aangeschoten op school komen. Daarnaast wordt er door leerlingen af en toe alcohol meegenomen naar school of naar een schoolkamp.
Zorgen van ouders
Sommige ouders maken zich geen zorgen. Dit zijn vaak ouders van adolescenten afkomstig uit problematische thuissituaties. Deze ouders drinken zelf geregeld en zien niet altijd de gevaren van alcohol bij hun opgroeiende kind. Er zijn ook ouders die zich veel zorgen maken. Deze ouders zien de gevaren van alcohol wel in en zien ook de groepsdruk die er vaak bij komt kijken. Ouders die zich veel zorgen maken, staan vaak machteloos. Ze zijn niet bij machte om het probleem op een goede manier aan te pakken.
Zorgen van docenten
Docenten maken zich vooral zorgen over het alcoholgebruik van leerlingen in hun vrije tijd. De meeste leerlingen van zestien/zeventien jaar drinken ieder weekend vrij veel alcohol, bijvoorbeeld op feesten. Wanneer docenten in gesprek gaan met leerlingen, krijgen zij geregeld te horen dat een leerling door (overmatig) alcoholgebruik in contact gekomen is met verkeerde personen, of zich ziek voelt. Soms is er naast alcohol ook nog sprake van drugsgebruik. Docenten zijn voornamelijk bang dat leerlingen dingen doen die zij niet willen door gebruik van alcohol. Daarnaast zien docenten dat leerlingen erg verslavingsgevoelig zijn en dat zij soms al niet meer zonder alcohol kunnen feesten.
Beleid wat betreft alcohol op MijnSchool
Op MijnSchool is alcohol verboden. Dit betekent dat er op school geen alcohol gedronken mag worden en dat leerlingen het niet bij zich mogen hebben. Schoolfeesten en schoolkampen zijn ook alcoholvrij.
Er is op MijnSchool een protocol geschreven met betrekking tot alcoholgebruik. De docenten handelen volgens dit protocol, wanneer een leerling onder invloed van alcohol op school komt of alcohol bij zich heeft. Meestal hebben docenten dit namelijk door. De leerling wordt dan naar de directie gestuurd waar vervolgens de ouders worden gebeld. Hij of zij mag die dag geen lessen volgen en wordt naar huis gestuurd. De volgende dag wordt de leerling samen met zijn of haar ouders op school verwacht voor een gesprek.
Naast het verbieden van alcohol biedt de school informatie aan de leerlingen. De leerlingen krijgen tijdens de lessen Zorg en Welzijn informatie over alcohol en leren over de gevolgen hiervan. Daarnaast komt Tactus ‘?n keer per jaar op school. Tactus is specialist in verslavingszorg. Zij komen informatie geven over alcohol, meestal in de vorm van een rollenspel of toneelstuk. Bij dit stuk wordt een verhaal uitgebeeld waarbij het drastisch misloopt. Docenten merken dat dit indruk maakt bij veel leerlingen. Ook komt Tactus op school wanneer docenten zich zorgen maken over bepaalde leerlingen. Zo is er op dit moment een leerling over wie de school zich zorgen maakt, omdat er bij hem mogelijk sprake is van een alcoholverslaving. Tactus komt met deze leerling praten en begeleidt hem hierin. Er wordt altijd om toestemming gevraagd aan ouders, voordat Tactus ingeschakeld wordt. MijnSchool probeert altijd in te grijpen, wanneer docenten zich zorgen maken om een leerling. Deze hulpverlening verloopt altijd allereerst via de zorgco??rdinator, vervolgens via een offici??le instantie zoals Tactus. Wanneer er bij een leerling thuis sprake is van alcoholproblemen, probeert de school ook een instantie te vinden die daarbij kan helpen.
Sociale media op MijnSchool
Om een beeld te krijgen van Sociale media op MijnSchool is een interview gehouden met R. Wijnne. Hij is intern begeleider en begeleidt docenten. Docenten komen geregeld naar hem toe, wanneer er problemen zijn met bijv. Facebook, chat of andere vormen van sociale media. Hij adviseert docenten op dit gebied en voert gesprekken met leerlingen. Sociale media die een rol spelen op MijnSchool zijn voornamelijk Facebook, What’s App en andere vormen van chatten. Veel leerlingen zetten persoonlijke dingen op internet of zoeken contact met anderen.
De docenten op MijnSchool zien dat vrijwel alle leerlingen gebruik maken van sociale media, wat jammer genoeg vaak problemen oplevert. Vooral bij jongere adolescenten wordt pestgedrag via sociale media waargenomen. Leerlingen chatten met elkaar en door deze meer afstandelijke manier van communiceren (men kan elkaar niet zien) vervagen grenzen en worden er dingen gezegd die niet altijd juist zijn. Naast pestgedrag zien docenten van MijnSchool ook dat leerlingen persoonlijke informatie op internet zetten. Soms worden pagina’s gehackt waardoor deze informatie in verkeerde handen terecht komt en verspreid wordt. Verder zien docenten dat leerlingen contact zoeken met leeftijdsgenoten waarbij later blijkt dat de ander een veel ouder persoon is met verkeerde bedoelingen.
Op MijnSchool zien we dat sociale media vaak op verkeerde manieren worden gebruikt en daardoor problemen oplevert. Verkeerde manieren zijn manieren die schadelijk kunnen zijn voor andere leerlingen en daardoor dus problemen oplevert. Dit gebeurt op veel verschillende manieren en het komt voor bij vrijwel iedere groep. Onlangs ging er een ongepast filmpje rond over een leerling, wat voor de leerling zeer vervelend was. De school heeft ingegrepen door met de betrokken leerlingen te praten en het bekijken en verder verspreiden van het filmpje te verbieden. Docenten zien in dat het lastig is om dit soort problemen helemaal op te lossen en het vaak nog een tijd door blijft sluimeren bij de leerlingen. Daarin speelt ook een grote rol dat docenten weinig tot geen beeld hebben op de sociale media die leerlingen gebruiken. Het verbod dat in dit geval ingesteld werd, was daarom lastig te controleren.
Zorgen van ouders
Er zijn best veel ouders die geen weet hebben van wat hun kind allemaal doet op sociale media. Ze hebben weinig kennis van het internet of hebben weinig zicht op hun kind. Deze ouders weten vaak van niets en maken zich hierdoor ook geen zorgen.
Daarnaast zijn er ouders die zich enorm veel zorgen maken. Zij horen van hun kind wat er allemaal gebeurt of ervaren dit aan den lijve mee. Deze ouders maken zich zorgen, omdat problemen op sociale media ongrijpbaar zijn. Vaak vindt er veel anoniem plaats en is het lastig om een dader te vinden. Soms is het bijvoorbeeld wel bekend wie iets heeft gezegd, maar is het uit zijn verband getrokken. Het is voor ouders heel vaak lastig om problemen op te lossen en dit is precies de reden waarom zij zich zorgen maken. De zorgen van de ouders heeft dan voornamelijk betrekking op de veiligheid en privacy van hun kind.
Zorgen van docenten
Docenten ervaren vaak onenigheid tussen leerlingen. Veel leerlingen lossen dit op door gebruik te maken van sociale media. In eerste instantie heeft de docent hier geen weet van, maar wanneer de leerlingen elkaar weer tegenkomen op school komt dit weer naar boven.
Sociale media zorgen voor veel conflicten tussen leerlingen. Docenten ervaren dat het lastig is om het problemen op te lossen. Conflicten beginnen namelijk regelmatig bij een verkeerde interpretatie van dat wat iemand gezegd heeft, waardoor het aanwijzen van een dader lastig is. Dit verkeerd interpreteren van de boodschap van de ander, komt met name omdat leerlingen elkaar niet kunnen zien. Hierdoor mist het non-verbale gedeelte van de communicatie. Dat maakt het lastiger boodschappen van de ander goed te begrijpen.
Docenten maken zich zorgen, omdat leerlingen zich niet kunnen wapenen tegen de gevaren. De adolescenten hebben te weinig kennis om problemen te voorkomen of om zichzelf te beschermen wanneer er iets gebeurt. Wanneer docenten een situatie in de groep hebben opgelost, ervaren zij dat het probleem vaak toch nog door sluimert tussen de leerlingen. Het lastige is dat dit ongrijpbaar is voor docenten.
Beleid wat betreft sociale media op MijnSchool
De leerlingen van MijnSchool krijgen tijdens de lessen Zorg en Welzijn uitleg over de gevaren van sociale media. De leerlingen leren wat sociale media zijn en welke gevaren er bestaan. Daarnaast leren de leerlingen wat ze kunnen doen wanneer er zich een probleem voordoet. E??n keer per jaar komt Bureau HALT informatie geven aan de leerlingen. Dit gebeurt via een actieve workshop. De leerlingen maken dan op een leuke manier kennis met sociale media en leren wat ze allemaal kunnen doen. Vervolgens is er een informatieavond voor ouders, gegeven door dezelfde organisatie. Hierbij worden de ouders op de hoogte gebracht van de gevaren en leren de ouders wat zij kunnen doen of hoe zij problemen kunnen signaleren waarin sociale media een rol spelen.
Wanneer er een probleem is waarbij sociale media een rol spelen, wordt dit vaak door de interne begeleider of de directie opgelost. Dit gebeurt vaak door middel van een gesprek. Soms zijn er hardere aanpakken nodig.
Verder zijn er regels over sociale media: de leerlingen mogen op school bijvoorbeeld geen beeldmateriaal van elkaar maken. Dit om elkaar te beschermen. Daarnaast zijn er pestprotocollen die nageleefd worden. Wanneer een leerling zich hier niet aan houdt, volgt een gesprek, eventueel samen met de ouders van de leerling. Soms volgt er zelfs een schorsing om pestgedrag uit te sluiten. Wanneer er sprake is van schorsing wordt allereerst contact opgenomen met de ouders van de leerling. De leerling wordt afhankelijk van de schorsing, samen met zijn ouders uitgenodigd op school voor een gesprek. Bij dit gesprek wordt besproken hoe er verder wordt gehandeld. Bij dit gesprek zijn de intern begeleider, leerling en de ouders aanwezig. Er worden afspraken gemaakt zodat nieuwe problemen voorkomen kunnen worden.
2.3 Koning Willem I College
Voor het onderzoek hebben wij ons gericht op de afdeling Funderend Beroepsonderwijs, dat is een afdeling met MBO-1 leerlingen. Deze leerlingen zijn afkomstig uit het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. Daarnaast kunnen uitvallers uit het reguliere VMBO op deze afdeling terecht. De meeste leerlingen kenmerken zich door het hebben van ‘?n of meerdere gedragsproblemen. Voor het onderzoek hebben wij een interview gehouden met dhr. T. Sparridans, mentor en master special educational needs van de afdeling. Als gedragsspecialist en mentor van een special-needs klas vinden wij hem bij uitstek de persoon aan wie wij onze onderzoeksvragen kunnen voorleggen.
Alcoholgebruik op Koning Willem I College
Dat overmatig alcoholgebruik schadelijk is voor de ontwikkeling van de hersenen, is voor veel jongeren, zo is de ervaring van de school, nog onbekend. Volgens Sparridans ervaart de school weinig hinder van overmatig alcohol gebruik onder de leerlingenpopulatie. Zuipketen en coma-zuipers zijn in de Regio Den Bosch dan ook een onbekend fenomeen. Sparridans geeft aan dat, in het kader van preventie, het Koning Willem I College diverse activiteiten ontplooit om alcoholgebruik te ontmoedigen.
Zorgen van ouders
Sparridans geeft aan dat uit de oudergesprekken blijkt dat ouders zich over het algemeen geen zorgen maken over het alcoholgebruik van hun kinderen. Of ze daarmee een mogelijk probleem ontkennen, is niet bekend. Het Koning Wille I College heeft daar, volgens Sparridans, geen grootschalig onderzoek naar gedaan.
Zorgen van docenten
Sparridans geeft in het interview aan dat hij samen met zijn collega’s jaarlijks praat over mogelijke problemen bij jongeren. Alcoholgebruik staat dan ook op de agenda. Uit die bijeenkomsten koppelt Sparridans terug dat docenten zich meer druk maken over het toenemende drugsgebruik dan over het alcoholgebruik.
Beleid wat betreft alcohol op Koning Willem I College
Zeker op de afdeling Funderend beroepsonderwijs zet men zich actief in om alcoholgebruik te voorkomen, omdat dit risico’s met zich meebrengt met betrekking tot de ontwikkelingstaken van adolescenten. Op de afdeling wordt er twee keer per jaar een voorlichting over drugs- en alcoholgebruik gegeven. Vaak worden er ex-verslaafden uitgenodigd die de jongeren vertellen over de gevaren. Dit gebeurt in samenwerking met Novadic kentron. Daarin komt ook het onderwerp alcoholvergiftiging ter sprake. Een alcoholvergiftiging krijgt men als er iemand zoveel gedronken heeft dat de ademhaling onderdrukt wordt en de jongere in coma dreigt te raken.
Als een jongere een alcoholprobleem dreigt te krijgen, wordt er tijdig hulp ingeschakeld. Hierbij spelen jeugdzorg en jeugdreclassering vaak een rol, soms wordt ook de organisatie MEE daarbij betrokken. Als een leerling onder invloed van alcohol of drugs op school verschijnt dan wordt deze met onmiddellijke ingang geschorst en worden de ouders van dit feit verwittigd. Afhankelijk van de leerlingen en zijn persoonlijke situatie worden externe partijen ingeschakeld.
Sociale media op het Koning Willem I College
Sparridans ziet op het Koning Willem I College een grote toename van het gebruik van sociale media. De afgelopen jaren heeft men gezien dat leerlingen sociale media vaak op een verkeerde manier gebruikten. Hierdoor is er indertijd een verbod uitgevaardigd met betrekking tot het gebruik van sociale media op school. Uit leerlingenqu??tes blijkt dat leerlingen vonden dat de school zich schuldig maakte aan inperking van de vrijheid van meningsuiting door deze sociale media-verboden. Als argument gaven leerlingen het voorbeeld van Facebook. Facebook is een half-open platform, wat wil zeggen dat veel mensen kunnen volgen wat anderen over jou of over je school te vertellen hebben. Door hernieuwde inzichten en een meer educatieve inslag (mediawijsheid) heeft het Koning Willem I College deze verboden opgeheven. Sparridans vind dit een goede ontwikkeling en gebruikt dezer dagen onder andere Facebook in de klas om leerlingen voor te bereiden op het solliciteren naar een stageplaats.
Zorgen van ouders
De ouders van de leerlingen van het Koning Willem I College vinden dat sociale media veel kansen bieden voor het onderwijs, maar erkennen dat hun kinderen sociale media voornamelijk voor hun plezier gebruiken. Dat hoort de school veelvuldig terug op ouderavonden en in voortgangsgesprekken. De ouders geven tegelijkertijd aan dat ze vinden dat hun kinderen door de sociale media veel beter Engels spreken en een grotere ICT-kennis hebben ontwikkeld in vergelijking met hun ouders in diezelfde leeftijdsfase. Door ouders worden geen bedreigingen gezien in sociale media, alleen kansen.
Zorgen van docenten
Op het Koning Willem I College bestaat er bij veel docenten angst voor sociale media, omdat zij vaak geen idee hebben hoe ze ermee moeten omgaan. De school heeft recent ontdekt dat jongeren via Twitter onder de hashtag ‘#kutschool’ negatieve berichten over het Koning Willem I College verspreidden. Hiermee lijkt de angst dus niet voor niks geweest te zijn. Toch is deze angst volgens Sparridans deels onterecht, omdat sociale media ook positieve kanten hebben.
Beleid wat betreft sociale media op het Koning Willem I College
Er inmiddels een collegebrede-lessenserie rondom Mediawijsheid ontwikkeld. In die lessenserie wordt duidelijk gemaakt wat de kansen, mogelijkheden en gevaren van sociale media zijn. Als docent vindt Sparridans het belangrijk bij te dragen aan de ontwikkeling van de persoonlijkheid van de adolescent. Hierbij kunnen volgens hem sociale media helpen.
Tijdens het jaarlijks terugkerende event ‘ouders in de branding’ besteedt het Koning Willem I College aandacht aan de gevaren en mogelijkheden van social-media. Op dit Event worden ouders bijgepraat over de laatste sociale- en onderwijsontwikkelingen. Dit geschied in eerste instantie plenair waarop er vervolgens ruimte is om met de mentor en/of docent van de leerlingen te praten. Op deze manier vindt er een kennis en ervaringsuitwisseling plaats tussen ouders en vertegenwoordigers van het Koning Willem I College.
Sparridans geeft aan het verder zeer belangrijk te vinden dat het Koning Willem I College een beleid ontwikkelt waaruit duidelijk wordt hoe de docenten om moeten gaan met sociale media. Daarnaast wil hij het gebruik van sociale media door docenten stimuleren, waarmee hij ook de positieve kant van sociale media wil belichten. Op deze manier hoopt hij de angst voor het gebruik van sociale media uit de weg te helpen.
Sparridans vindt dat het Koning Willem I College in dit kader meer samenwerking met het bedrijfsleven zou moeten aangaan. Daar lopen ze namelijk jaren voor op scholen wat betreft inzet en gebruik van sociale media. In het bedrijfsleven ontwikkelen zich daardoor veel good practices rondom de inzet van sociale media.
2.4 MBO college Amsterdam
De laatste school waar wij onderzoek gedaan hebben naar de risicofactoren alcoholgebruik en sociale media is het MBO college te Amsterdam. Wij hebben op deze school de vertrouwenspersoon S. Van Schaak (41) op de afdeling Horeca & Leisure ge??nterviewd. Van Schaak werkt ongeveer tien jaar met leerlingen met problematieken. Hij leek ons de juiste persoon om de betreffende risicofactoren te onderzoeken.
Alcoholgebruik op het MBO college Amsterdam
Op het MBO college Amsterdam wordt vrijwel geen alcohol gedronken. Leerlingen zijn nooit onder invloed van alcohol aanwezig tijdens lessen. Wel is het zo dat er misschien leerlingen zijn die buiten de schooluren om problematisch drinken. Van Schaak stelt dat het erg moeilijk is om dit zeker te weten, omdat de docenten geen goed beeld hebben van het gedrag de leerlingen buiten de school.
Zorgen van ouders
Er waren vorig jaar een aantal leerlingen die kampten met verslavingsproblematieken. Hierdoor kreeg de school veel paniekberichten van de bezorgde ouders. Het ging om twee minderjarige leerlingen die in het weekend veel dronken en vervolgens weg van huis bleven. Omdat de leerlingen niet thuiskwamen, waren de ouders genoodzaakt om contact op te nemen met school. Van Schaak vertelt dat hij als vertrouwenspersoon weinig kon betekenen voor de ouders. Het enige wat hij kon doen in deze situatie was de leerplichtambtenaar alarmeren over de situatie. Hij is niet bevoegd om diagnoses te stellen, stelt hij zelf. Overigens geeft van Schaak aan dat deze problemen nauwelijks voorkomen in de school.
Zorgen van docenten
Van Schaak geeft aan dat sommige leerlingen veel drinken. Hij geeft daarbij aan dat veel leerlingen ook blowen. Dit vangt hij op uit gesprekken met de leerlingen. Docenten en betrokkenen raken bezorgt door de afwezigheid van sommige leerlingen. Dit komt deels ook door de vrije opvoeding van sommige jongeren. Het is belangrijk volgens Van Schaak om als school de rol van de opvoeder aan te nemen in deze situaties. Opvoeden kan soms gepaard gaan met een confronterend gesprek.
Beleid wat betreft alcohol op het MBO college Amsterdam
In de schoolregels staat dat er op school en rondom de school niet gedronken mag worden. Ook is het absoluut verboden om onder invloed van alcohol op school aanwezig te zijn. Nu zijn er leerlingen die werken op de horeca-afdeling van de school. Hier komen jonge leerlingen in aanraking met alcohol. De controle op alcoholgebruik is door de jaren heen strenger geworden. Dit komt ook omdat de wettelijke minimale leeftijd omhoog is gegaan naar achttien jaar. Als een (minderjarige) leerling die onder invloed is betrapt word, worden de ouders direct gebeld. De leerling mag geen lessen volgen totdat er goede afspraken zijn gemaakt. Het is gebruikelijk om een minderjarige leerling door te verwijzen naar een zorginstelling, als hij of zij meerdere malen betrapt wordt op alcoholgebruik in of om de school. Wat voor instelling dit is, hangt af van de mate van problemen. Daarnaast kan de school ervoor kiezen om de leerling van school te sturen. Tijdens de lessen burgerschap krijgen de leerlingen informatie over (de gevolgen van) alcohol.
Sociale media op het MBO college Amsterdam
Volgens Van Schaak zijn er veel leerlingen dagelijks bezig het maken van selfies en het plaatsen van berichtjes op Facebook. Hij vertelt dat dit vrijwel altijd goed verloopt.
Zorgen van ouders
Steven geeft aan dat er tot nu toe geen ouders bezorgt zijn over het gebruik van sociale media door de leerlingen.
Zorgen van docenten
De docenten in het team zijn wel degelijk bezorgt over het gebruik van sociale media door de leerlingen. Van Schaak geeft aan dat de leerlingen nog heel jong zijn en daarom niet altijd goed nadenken voordat ze iets doen, waardoor er soms dingen gebeuren waar zij later spijt van krijgen. Het is vaker voorgekomen dat een meisje een naaktfoto naar een jongen stuurde. Doordat deze foto via sociale media verspreid werd, werd het meisje de rest van het jaar gepest. Om dit soort incidenten maken de docenten zich zorgen. Veel docenten verbieden het gebruik van mobiels in het klaslokaal. In hun lessen moet de telefoon uitstaan en in de tas zitten. Als leerlingen alsnog hun mobiel pakken, wordt deze afgepakt. De leerling krijgt hem pas aan het einde van de lesdag weer terug. Op deze manier beperken docenten het gebruik van de sociale media op school.
Beleid wat betreft sociale media op het MBO college Amsterdam
Er is volgens de vertrouwenspersoon geen vast beleid omtrent sociale media. Wel wordt er hard ingegrepen als blijkt dat een leerling digitaal gepest word. De (mogelijke) pesterij wordt eerst in een vergadering besproken. Vervolgens haalt het docententeam de betrokken leerlingen uit de les, waarna er met deze leerlingen een gesprek plaatsvind over de pesterij. Als blijkt dat er na deze gesprekken alsnog word gepest, kan de school ervoor kiezen om de leerling (die pest) te schorsen.
De leerlingen krijgen jaarlijks een informerende les over de gevaren die sociale media met zich mee brengen. In deze les komt bijvoorbeeld het risico van het sturen van een naaktfoto aan bod.
2.5 Conclusie: hoe om te gaan met alcoholgebruik en sociale media
Uit ons onderzoek blijkt dat de drie door ons onderzochte scholen vrijwel dezelfde regels en procedures hanteren omtrent alcoholgebruik. Alcohol is op alle drie de scholen verboden. Dit betekent dat leerlingen geen alcohol mogen drinken op school en dit ook niet bij zich mogen hebben, ook niet tijdens schoolfeesten. Daarnaast mogen leerlingen niet op school aanwezig zijn, wanneer zij onder invloed zijn van alcohol.
Op het moment dat een leerling onder invloed van alcohol op school komt of alcohol bij zich heeft, worden de ouders gebeld. De leerling wordt naar huis gestuurd. De verdere consequenties hangen af van de school, maar op alle drie de scholen volgt er een gesprek, al dan niet samen met ouders. Als er alcoholproblemen (lijken te) spelen bij een leerling, schakelen de scholen een gespecialiseerde instantie in. Voordat dat gebeurt wordt er toestemming gevraagd aan ouders.
Tenslotte maakt op de scholen informatievoorziening deel uit van het beleid omtrent alcoholgebruik. Dit gebeurt op MijnSchool en het Koning Willem I College beide in samenwerking met een gespecialiseerde organisatie.
Wat betreft het omgaan met sociale media bleek uit ons onderzoek dat er wat meer verschillen tussen door ons onderzochte scholen.
Op MijnSchool geldt een verbod op het maken van beeldmateriaal van medeleerlingen, hierdoor wordt leerlingen ook de mogelijkheid ontnomen om op school foto’s van elkaar te maken en te verspreiden. Op het MBO college Amersfoort zagen we dat sommige docenten mobielgebruik in hun lessen verboden. Verder zijn er geen specifieke schoolregels geformuleerd omtrent sociale media. Bij problemen vinden er meestal gesprekken plaats, eventueel samen met de intern begeleider of ouders, afhankelijk van de school en de ernst van de situatie. Soms worden er nog andere maatregelen getroffen.
Alle drie de door ons onderzochte scholen nemen de taak van informatievoorziening omtrent sociale media op zich. Leerlingen worden ge??nformeerd over de gevaren van sociale media middels een lessenserie, voorlichtingen of losse lessen, al dan niet in samenwerking met een gespecialiseerde organisatie. We zagen op MijnSchool en het Koning Willem I College dat er daarnaast ook nog voorlichtingen voor ouders georganiseerd worden. In die voorlichting worden zij op de hoogte gebracht van de gevaren van sociale media en leren de ouders hoe zij problemen omtrent sociale media kunnen signaleren en hoe ze daarmee kunnen omgaan.
Daarnaast kwam uit het onderzoek op het Koning Willem I College naar voren dat daar het gebruik van sociale media door docenten gestimuleerd wordt, om zo ook de positieve kanten te belichtten.
Hoofdstuk 3: Visie
Mijn leraar is mijn papa niet, maar mijn papa wel mijn leraar!
De rol van docent en school bij de opvoeding
Ayoub is zestien jaar en net begonnen aan een MBO-studie. Ayoub woont bij zijn vader, omdat zijn ouders gescheiden zijn, maar Ayoubs vader is weinig thuis. Hij gaat ‘s ochtends vroeg weg en is vaak pas laat in de avond weer terug. Ayoub is na schooltijd vaak op straat te vinden met zijn vrienden. Hij maakt het regelmatig zo laat, dat hij de volgende dag te moe is om op tijd te zijn op school of bij de ICT-zaak in de buurt waar hij een bijbaantje heeft.
De ouders van Ayoub hebben de taak om hun zoon op te voeden, zij kunnen hem onder andere helpen bij het leren om te gaan met verantwoordelijkheid. Feit is dat de vader van Ayoub weinig thuis is en hij zijn moeder nauwelijks ziet, maar ze staan er niet alleen voor.
Een groot gedeelte van de week brengt Ayoub door op school. Docenten spelen dus ook een belangrijke rol in zijn opvoeding. Wij zullen beschrijven welke rol de school naar onze mening speelt bij de opvoeding van jongeren tussen de vijftien en 21 jaar.
Om een visie te kunnen formuleren op de opvoedende taak van de school, hebben we eerst gekeken naar de manier waarop adolescenten zich ontwikkelen. Dit is iets waar ontwikkelingspsychologen ieder hun eigen kijk op hebben.
Ontwikkelingstheorie??n
Erikson kijkt naar de verschillende fasen die een mens doorloopt. Iedere fase bestaat uit een ontwikkelingstaak, die voltooid moet worden om naar de volgende fase te gaan. Voorbeelden van ontwikkelingstaken zijn het verwerven van vertrouwen, autonomie en het gevoel van identiteit. Bronfenbrenner spreekt niet van fases, maar legt de nadruk op de invloed die de omgeving heeft op de ontwikkeling van de adolescent. Hij ziet de menselijke ontwikkeling als een interactieproces tussen een individu en zijn omgeving. Erikson sluit echter de invloed van de omgeving niet uit, hij is van mening dat een adolescent de hulp van anderen nodig heeft bij voltooien van een ontwikkelingstaak. Crone heeft de menselijke ontwikkeling bekeken vanuit neurologisch perspectief. Zij is van mening dat een adolescent zich ontwikkelt doordat de hersenen groeien. Crone haar theorie staat haaks op die van Bronfenbrenner, omdat zij gedragingen van een adolescent slechts verklaard vanuit de hersenontwikkeling. De ervaringen die de adolescent opdoet in interactie met zijn omgeving, laat ze geen rol spelen in haar theorie.
We zien in alle theorie??n elementen terug waarin wij ons kunnen vinden en zijn daarom van mening dat de theorie??n elkaar aanvullen. Onze visie is dat de menselijke ontwikkeling is op te delen in de verschillende fases, zoals Erikson die beschrijft. Bij het voltooien van een ontwikkelingstaak speelt de omgeving een belangrijke rol. Hoe die omgeving van invloed is op de ontwikkeling, is terug te zien in de theorie van Bronfenbrenner. Tenslotte sluiten wij niet uit dat de hersenontwikkeling in het hele proces ook grote rol speelt. Wij delen de mening van Crone dat hersengebieden zich ontwikkelen door allerlei prikkels van buitenaf. Daarbij heeft deze hersenontwikkeling volgens ons weer invloed op de manier waarop een individu de verschillende fasen van Erikson doorloopt. Zo zou een adolescent moeite kunnen hebben met het omgaan met grenzen, omdat de prefrontale cortex nog niet voldoende gerijpt is. Dit heeft invloed op het voltooien van de ontwikkelingstaak ‘omgaan met grenzen’. Daarnaast heeft ook de omgeving invloed op de manier waarop de jongere omgaat met grenzen. Een jongere van wie zijn ouders een democratische opvoedingsstijl hanteren, zal wellicht anders met grenzen omgaan dan een jongere van wie zijn ouders een onverschillige opvoedingsstijl hanteren.
Vanuit de theorie hebben wij vier ontwikkelingstaken geformuleerd die centraal staan in de ontwikkeling van de adolescent:
1. gevoel van identiteit;
2. gevoel van intimiteit;
3. omgaan met grenzen en verantwoordelijkheid;
4. nemen van initiatief.
Gevoel van identiteit
Wij vinden dat scholen de taak hebben om een veilig klimaat te cre??ren, waarin adolescenten de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen en een antwoord kunnen krijgen op de vragen wie hij is en wat hij wil. Een veilig klimaat is volgens ons een klimaat waarin de adolescent kan leren, maar ook fouten mag maken en opgevangen wordt door docenten. Daarnaast vinden wij het belangrijk dat een docent de identiteit van de adolescent erkent en waardeert. De adolescent moet het gevoel krijgen dat hij er mag zijn, zoals hij is en wil zijn. Op die manier kan de door Erikson beschreven fase ‘identiteit versus identiteitsverwarring’ goed worden doorlopen en wordt identiteitsverwarring voorkomen. Van der Wal en De Wilde (2011) noemen een aantal aspecten die ook kunnen helpen om identiteitsverwarring te voorkomen. Volgens hen kan dat door realistische feedback te geven op tijdsbestedingen van leerlingen, groepsactiviteiten te organiseren, leerlingen mogelijkheid te geven invloed uit te oefenen, structuur te bieden, te zorgen voor succeservaringen, open te communiceren over normen en waarden en belangstelling en respect te tonen. Het laatstgenoemde aspect; het tonen van belangstelling en respect voor de leefwereld van de adolescent en voor de manier waarop hij zijn identiteit invult, noemt Bronfenbrenner ook. Hij is van mening dat dit de adolescent helpt in zijn identiteitsontwikkeling (Van der Wal en De Wilde, 2011). De docent kan hier onder andere invulling aan geven door ‘?n-op-‘?n gesprekken te voeren met leerlingen. Mocht er wel sprake zijn van identiteitsverwarring, dan is het de taak van school dit te herkennen en eventueel door te verwijzen.
Gevoel van intimiteit
Wij vinden dat er op scholen ruimte moet zijn waar jongeren kunnen spreken over emotionele betrokkenheid. Erikson beschrijft namelijk dat jongeren, als ze rond hun achttiende levensjaar in de fase ‘intimiteit versus isolement’ komen, vaak problemen ondervinden met intimiteit. In fase ‘intimiteit versus isolement’ neemt de behoefte aan persoonlijk contact toe en neemt intimiteit ofwel wederzijdse emotionele betrokkenheid een steeds grotere rol in. Wanneer een adolescent de fase niet goed doorloopt zal dit leiden tot isolement, waarbij de adolescent zich zal afsluiten van de buitenwereld (Van der Wal & De Wilde, 2011). Dit isoleren vindt plaats wanneer de jongere te weinig kennis heeft over het andere geslacht of zich onzeker voelt. Wij zijn van mening dat het allereerst belangrijk is om hier als school open over te praten. Volgens ons moet het een uitgangspunt zijn om een omgeving te cre??ren waarbinnen alles besproken kan worden en waarbinnen niets raars of geks is. Hierdoor zal een adolescent kennis krijgen over intimiteit en hoe hij hier mee kan omgaan. De jongere zal hierdoor meer handvatten krijgen en met meer zekerheid deze fase afsluiten. Daarnaast zijn wij van mening dat er binnen iedere school een vertrouwenspersoon moet zijn waarmee een adolescent kan praten. Deze persoon heeft kennis over de verschillende ontwikkelingstaken van de adolescent en kan deze hierin sturen.
Door te spreken met jongeren over emotionele betrokkenheid en een open klimaat te cre??ren, is de school bezig om de omgeving zo aan te passen dat deze het de verwerving van het gevoel van intimiteit zo eenvoudig mogelijk maakt. Dit is ook waar Bronfenbrenner op doelt: volgens hem vindt het verwerven van een gevoel van intimiteit namelijk plaats in interactie met de omgeving (Zwiep & Colegem, 2009).
Tenslotte vinden we ook dat jongeren informatie moeten krijgen over seksualiteit, bijvoorbeeld tijdens de Zorg en Welzijn lessen. Jongeren gaan in de adolescentieperiode namelijk experimenteren op seksueel gebied, waardoor zij intimiteit gaan ervaren. Omdat er gevaren zitten aan dit experimenteren, moeten jongeren daar onderwijs over krijgen. Dit belang onderschrijft Crone (2008).
Omgaan met grenzen en verantwoordelijkheid
Volgens ons is ook het stellen en consequent hanteren van regels een taak van de school. Daardoor leren jongeren om te gaan grenzen. Ook Erikson benadrukt het belang van het stellen van grenzen. Echter geeft hij wel aan dat overmatige afkeuring en opdringerigheid kan resulteren in een blijvende neiging van schaamte en twijfel bij de jongere. Daarom is steun ook belangrijk, zodat jongeren een succeservaring opdoen. Wanneer jongeren veel succeservaringen opdoen zullen zij meer zelfverzekerd zijn en mogelijk meer verantwoordelijk gedrag laten zien.
In de inleiding van dit visiestuk wezen wij er al op dat een bepaalde opvoedingsstijl ook invloed heeft op de ontwikkeling van de adolescent. Bronfenbrenner beschrijft vier verschillende opvoedstijlen. De democratische opvoedingsstijl houdt in dat ouders hun opvoedingsstijl afstemmen op hun zoon of dochter en tegelijkertijd veel eisen stellen aan en controle uitoefenen op het gedrag van de adolescent. Uit onderzoek blijkt deze stijl leidt tot adolescenten die goed kunnen omgaan met verantwoordelijkheden (Van der Wal & De Wilde, 2011). Hiermee wordt het belang van het stellen van regels benadrukt.
Tenslotte onderschrijft ook Crone (2008) het belang van het stellen (en consequent hanteren van) regels. Volgens haar kunnen adolescenten niet altijd op een juiste manier omgaan met grenzen en verantwoordelijkheid, omdat het emotiegedeelte in de hersenen soms overactief is. Adolescenten hebben hierdoor juist wel duidelijke grenzen en controle nodig. De hersenen van de jongere zijn niet volledig in staat om altijd zelf op een goede manier om te gaan met grenzen en verantwoordelijkheid. Op school moet er dus sprake zijn van duidelijke grenzen en controle op gedrag.
Nemen van initiatief
Naast het cre??ren van een veilig en open klimaat en het stellen van regels, vinden wij het belangrijk dat de school jongeren stimuleert om initiatieven te nemen. Dit kan zijn voor een goed doel, voor een bepaalde lesinhoud of voor een bepaald thema. Adolescenten en jongeren ervaren hiermee het positieve gevolg dat het nemen van initiatief kan hebben. Het belang van het leren nemen van initiatief beschrijft ook Erikson. In de derde fase van Eriksons theorie bestaat de ontwikkelingstaak uit het leren omgaan met initiatief.
Bronfenbrenner legt twee opvoedingsstijlen naast elkaar: de Russische en de Amerikaanse opvoedingsstijl. Hij beschrijft dat Russische ouders over het algemeen heel erg bezorgd zijn, het nemen van initiatief wordt hierdoor weinig gestimuleerd bij jonge kinderen. Aan de Amerikaanse kant zal een opvoedingsstijl waarbij het nemen van initiatief wel gewaardeerd wordt, leiden tot kinderen die later zelf ook veel initiatief nemen (Bronfenbrenner, 1972).
In de huidige maatschappij wordt er al vroeg een groot beroep gedaan op de zelfstandigheid van jongeren. Ze moeten al vroeg een opleidingsvorm kiezen, een profiel of pakker keuze. Er wordt verwacht dat de jongeren zelf plannen en zelf doorwerken om hun doelen te bereiken. De vraag is echter: zijn de hersenen hier al wel klaar voor? Volgens Crone (2008) niet. De jongeren zijn niet in staat om zelf alles al correct te plannen en te organiseren, hier mogen we eigenlijk niet van uitgaan. De jongeren moeten volgens ons dus leren om zelf initiatief te nemen, maar wel in een beschermde setting waar genoeg begeleiding is.
Risicofactoren
Momenteel leven we in een snel veranderende maatschappij. Hierdoor kunnen risicofactoren ontstaan die de ontwikkelingstaken bemoeilijken. Een voorbeeld hiervan is de opkomst van de sociale media. Jongeren krijgen te maken met een vari??teit van sociale media, worden gedwongen om een keuze te maken tussen veel verschillende stijlen. Deze be??nvloeding van sociale media bemoeilijkt het ontwikkelen van een eigen identiteit.
Wij vinden het enorm belangrijk dat scholen op de hoogte zijn van veranderingen in de maatschappij en inzien welke gevolgen de veranderingen hebben op de ontwikkeling van adolescenten. Zo dienen scholen op de hoogte te zijn van de gevaren van sociale media. Volgens ons moet dit een onderdeel zijn wat is opgenomen in het lespakket, zodat leerlingen leren wat sociale media zijn, wat de gevaren zijn en hoe zij zich daartegen kunnen beschermen. Wij zijn van mening dat sociale media zo een grote risicofactor is, dat het een terugkerend onderdeel moet zijn in het lesprogramma. Daarnaast moet er volgens ons op scholen een protocol zijn waarin duidelijk staat beschreven hoe de school handelt met betrekking tot sociale media, met name bij problemen waarin sociale media een rol spelen. De vertrouwenspersoon speelt ook een rol. Er moet een persoon zijn op de school waar de leerling zich op zijn gemak voelt, zodat de leerling durft aan te geven wanneer ergens problemen mee zijn. De school heeft daarnaast als functie om ouders in te lichten over sociale media en hen vertellen hoe zij hun kind kunnen beschermen tegen de gevaren daarvan.
In de huidige maatschappij zien we vaak gescheiden ouders of gezinnen waarin vaak beide ouders werken en er dus minder aandacht is voor het kind. Ook dat is een factor die de voltooiing van ontwikkelingstaken in de weg kan staan. Scholen hebben naar onze mening de taak om, zoals we eerder al beschreven belangstelling te tonen in hun leerlingen en hen persoonlijke begeleiding te bieden. Bij leerlingen die thuis weinig aandacht krijgen, is dit extra belangrijk. We vinden het belangrijk dat de school in de gaten houdt hoe het met de jongeren gaat, zodat zij ook eventuele problemen op tijd kunnen signaleren en kunnen ingrijpen.
Alcoholgebruik is een probleem dat veel invloed heeft op de ontwikkelingstaken van de adolescent. Scholen moeten volgens ons duidelijk zijn waar zij voor staan. Volgens de wet mag er geen alcohol gedronken worden door jongeren onder de achttien jaar. Scholen waarop leerlingen zitten die jonger zijn dan achttien jaar, moeten dus volledig alcohol vrij zijn. Wij vinden dat scholen ook wat betreft alcoholgebruik een protocol moeten hebben, zodat zij consequent en congruent kunnen handelen in situaties waarbij alcohol komt kijken. Daarnaast moet het onderwerp alcohol volgens ons een vaste plek hebben in het lesprogramma, want alle jongeren krijgen er mee te maken. In de lessen moeten de gevaren van alcohol naar voren komen. Tenslotte vinden wij dat de school contacten zou moeten hebben met een instantie die begeleiding kan bieden bij problemen met alcohol. Deze instantie kan leerlingen begeleiden, ouders adviseren en informeren. Wij vinden dat een school dan sterker staat en een veilige omgeving biedt waarbinnen duidelijk is wat wel gewenst en niet gewenst is.
Ouders versus school
Wij zijn van mening dat ouders en school in de pedagogische begeleiding van adolescenten als het ware een driehoek vormen: ouders, leerling en school. Ieder met zijn eigen verantwoordelijkheden maar met ‘?n gemeenschappelijk doel: het zo goed mogelijk begeleiden van de adolescent tijdens het doorlopen van zijn adolescentiefase en zorgdragen voor een goed verloop van deze periode. Door dit gemeenschappelijk doel staan de ouders, leerling en school samen sterk en ontvangt de jongere de zorg die hij nodig heeft. Het doel is om zoveel als mogelijk op ‘?n lijn te liggen met betrekking tot de begeleiding in de ontwikkelingstaken van de adolescent. Dit laatste beschrijft ook Teitler (2012) als een van de drie uitgangspunten voor een goed pedagogisch klimaat.
Wij hechten veel belang aan een goede afstemming en periodieke communicatie tussen ouders en school. Daarnaast dient de school dient ouders te informeren over gevaren en/of risicofactoren uit de maatschappij. Daarbij moet rekening gehouden worden met trends en nieuwe ontwikkelingen bijvoorbeeld op het gebied van sociale media. Er zijn al diverse scholen, zoals het Koning Willem I College, die regelmatig thema-avonden organiseren om in gezamenlijkheid te praten over welke uitdagingen jongeren tegenkomen in de maatschappij.
Ook vinden wij dat een school adviserend moet zijn en een duidelijke signaleringsfunctie moet hebben als het gaat om gevallen waarbij men ziet dat een adolescent dreigt te stagneren in zijn ontwikkeling. Dit kan bijvoorbeeld door een adolescent tijdig door te verwijzen naar stichting of een instelling die gespecialiseerd is in de zorg die de leerling behoeft. Hierbij is wel een goede afstemming tussen ouders en school van belang.
Wij vinden dat ouders open en eerlijk moeten zijn over de problemen die zij ervaren met hun adolescenten. Niet genoeg kunnen we benadrukken dat preventie of behandeling in een beginstadium van abnormaal gedrag is. Ouders hebben vaak last van schaamte wegens onmacht over de situatie en soms spelen er culturele aspecten een rol waardoor men buitensporig gedrag niet tijdig kenbaar durft te maken. Ook in dat kader vinden wij het belangrijk dat school alert is op signalen van de adolescent zelf of van zijn/haar mede adolescenten.
We willen wel duidelijk maken dat er grenzen zijn voor wat betreft de pedagogische verantwoordelijkheid van de school. Een school is immers een opleidingsinstituut en kan daardoor nooit de verantwoordelijkheid van de ouders overnemen. In dat kader vinden wij dan ook dat de verantwoordelijkheid van de school voornamelijk bestaat uit het signaleren van problemen en deze informatie doorspelen naar ouders en het informeren van adolescenten over bijvoorbeeld sociale media en alcoholgebruik. De pedagogische rol en verantwoordelijkheid van de ouders/opvoeders gaat in dat opzicht een stap verder, zij kunnen trajecten inzetten en functionele sancties uitvoeren. Wij vinden dat een duidelijke waterscheiding in de rollen van school en ouders.
Eerder hebben wij al beschreven welke dingen de school allemaal kan doen om de adolescentieontwikkeling zo goed mogelijk te laten verlopen. De ouders hebben net als de school de taak om de ontwikkeling zo goed mogelijk te begeleiden. Voor een deel betreft dit dezelfde aspecten als de voor de school gelden. Ouders moeten naar onze mening zorgen voor een veilige sfeer thuis, waarin de adolescent zichzelf kan zijn, zich geliefd voelt en zo een eigen identiteit kan ontwikkelen. Dit is volgens ons de allerbelangrijkste rol van ouders. Ouders moeten verder, net als docenten, een juiste balans bewaren tussen afstand en nabijheid, tussen sturen en laten ervaren. Naar onze mening is daarbij het stellen van regels onmisbaar, om dezelfde redenen als we noemden voor het stellen van regels door de school. Door regels te stellen en deze consequent te hanteren, zal de adolescent leren omgaan met grenzen en verantwoordelijkheden (Van der Wal & De Wilde, 2011). Ook vinden wij dat het goed is dat ouders hun kind ook informeren over (de gevaren van) sociale media en alcoholgebruik.
Samenvatting
Ouders en school werken samen om ervoor te zorgen dat de adolescent de verschillende fasen van ontwikkeling zo goed mogelijk doorloopt. Voor beide partijen is het volgens ons belangrijk om te zorgen voor een veilig en open klimaat waarin regels consequent gehanteerd worden, waarin de adolescent een bepaalde vrijheid krijgt om te experimenten en waarin de adolescent gerespecteerd en gewaardeerd wordt. Wij vinden dat ouders hun kind de ruimte moeten geven te zijn wie hij wil zijn en hem moeten laten merken dat er van hem gehouden wordt, zoals hij is. In een dergelijk klimaat zal de adolescent de ruimte krijgen om zich optimaal te ontwikkelen en een gevoel van identiteit en intimiteit te verwerven. De adolescent zal leren omgaan met grenzen en verantwoordelijkheid en leren om zelf initiatief te nemen. Dit kan enkel en alleen als ouders voor de volle honderd procent achter hun opvoeding staan en er op een structurele wijze overleg plaatsvindt tussen school en ouders, zodat de opvoeders zo veel mogelijk op ‘?n lijn zitten wat betreft opvoeding. Wij zijn van mening dat de school niet de rol van de opvoeder kan vervangen, de opvoeder blijft immers ook na de schoolperiode verbonden aan de adolescent. Uiteindelijk zullen de ouders de belangrijkste rol vervullen in het leven van de adolescent, de school dient daarbij volgens ons een informerende, signalerende en adviserende rol te hebben. Daarom zeggen wij: ‘mijn leraar is niet mijn papa, maar mijn papa wel mijn leraar’.
Hoofdstuk 4: Lesvoorbereiding
LESONDERWERP: Sociale Media
Naam studenten: Yasin, Eline, Peter en Jeanine
Datum: 16 januari 2015
Aantal leerlingen: 20 (5 groepjes van 4 personen)
Tijdstip: 13:30 Naam school: Hogeschool Utrecht
Type onderwijs: HBO
Tekstboek hfd /pag: n.v.t.
Werkboek hfd / pag: n.v.t.
Docentenhandleiding: n.v.t.
Algemeen lesdoel/doelen:
1. Studenten kunnen tijdens de bijeenkomst minimaal 1 interventie voor de gegeven casus benoemen.
2. Leerlingen vormen een mening over de rol van de school m.b.t. de risicofactor sociale media en kunnen deze delen.
3. Studenten kunnen de vraag: ‘Welke rol speelt de school m.b.t. sociale media’ beantwoorden.
4. Studenten kunnen de interventie beargumenteren. Waarom vinden zij wat ze vinden?
Materiaal: beamer, powerpoint presentatie
Beginsituatie:
Voorkennis: Studenten hebben stage en/of werkervaring binnen het onderwijs. Zij hebben kennis over de gevaren van sociale media. De studenten kennen verschillende vormen van sociale media en weten welke vormen leerlingen mogelijk gebruiken. Studenten hebben ervaring in het samenwerken binnen groepen en het delen van een mening. Studenten hebben vaker hun mening gegeven over een onderwerp en hebben hier dus ervaring mee.
Vaardigheden:
‘ studenten kunnen samenwerken;
‘ Studenten kunnen standpunten beargumenteren;
‘ Studenten kennen de gevaren van sociale media.
Houding: Actieve leerhouding omdat de les gegeven wordt aan volwassenen.
Persoonlijk leerdoel (doel voor de student ( LK) in observeerbaar gedrag):
Aan het einde van deze les kunnen de docenten een groepsgesprek sturen waardoor meningen op een goede manier gedeeld worden.
Tijd Concrete leerdoelen + beheersingsvorm Leerstof (in telegramstijl) Didactische aanpak
Start van de les
13:45 (5 minuten) De studenten kennis laten maken met het onderwerp.
Studenten voorbereiden op de les door de inhoud te vertellen. n.v.t. Studenten luisteren naar introductie van de les, studenten stellen vragen en reageren op elkaar.
Yasin vertelt de indeling van de les: eerst filmpje, daarna in groepjes bespreken wat de mogelijke interventies kunnen zijn, daarna plenair bespreken per groepje welke interventies zij hebben gekozen. Na het bespreken van de inhoud volgt kort een toelichting op het thema.
Klaarzetten: Beamer en powerpoint presentatie. Daarnaast is het belangrijk dat het filmpje gereed staat.
Kern van de les
13:50 (5 tot 10 minuten)
———
14:00 (10 minuten)
De studenten kijken naar het filmpje. De studenten zullen mogelijk schrikken van de inhoud en willen mogelijk reageren door het geven van hun mening.
———————————–
De studenten bespreken in de bestaande groepjes over welke rol de school of de docent had kunnen spelen in de gegeven casus. De studenten vormen een mening en bespreken deze in de groepjes. De studenten kunnen hun mening verwoorden en beargumenteren. n.v.t.
——————————–
n.v.t.
Yasin zet het filmpje aan. Nadat het filmpje is getoond legt Jeanine de werkvorm uit. Na het filmpje is het de bedoeling dat de studenten in groepjes in overleg gaan over de mogelijke interventies die de school/docenten hadden kunnen inzetten om dit drama te voorkomen.
De studenten kijken naar het filmpje over de casus, reageren mogelijk op het filmpje door het geven van hun mening.
—————————————————————-
Studenten zitten in groepjes van 4 en bespreken wat de school of de docent had kunnen doen om dit probleem in de toekomst te voorkomen. Dit is een vraag die centraal staat in de opdracht.
Tijdens de opdracht splitsen de docenten zich in de bestaande groepjes om het proces te begeleiden. Hierdoor kunnen zij de groepjes goed sturen in het vinden van een mogelijke interventie. Dit doen de docenten door rond te lopen, vragen te stellen en door hulp te bieden.
Afsluiting van de les
14:15 (10 minuten) De studenten kunnen namens hun groep een interventie geven en deze beargumenteren n.v.t. De studenten delen hun interventies en beargumenteren deze. Klassikaal kan er een discussie ontstaan, deze wordt begeleid door Peter. Daarnaast bespreken de studenten of het leerdoel is behaald. Hier spelen de docenten een begeleidende rol.
Peter gaat klassikaal ieder groepje af welke interventie er is bedacht door de studenten. Hierdoor kan Peter plenair de verschillende interventies bespreken en d.m.v. discussie en doorvragen of dit haalbaar en zinvol kan zijn.
Eline heeft de taak als tijdsbewaker, zij geeft aan wanneer iemand meer tijd gebruikt dan mogelijk is.
Literatuurlijst
Bronfenbrenner, U. (1972). Kind in gezin en groep in de Verenigde Staten en de Sovjetunie. Wageningen: L. J. Veen.
Crone, E. (2008) Het puberende brein. Over de ontwikkeling van de hersenen in de unieke periode van de adolescentie. Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam
Jolles, J. (2013) Pubergedrag toch niet veroorzaakt door ‘onrijp brein’, waardoor dan wel? Geraadpleegd op 21 november 2014 van http://www.volkskrant.nl/wetenschap/pubergedrag-toch-niet-veroorzaakt-door-onrijp-brein-maar-waardoor-dan-wel~a3317209/
Peters, I. & Oers, B. van (2002). Urie Bronfenbrenner: ecologie van de menselijke ontwikkeling. De wereld van het jonge kind (307).
Wal, J. van der & Wilde, J. de (2011). Identiteitsbegeleiding en leerlingontwikkeling. Bussum: Coutinho
Zwiep, C. & Colegem, G. (2009). Seksualiteit in de kinderopvang. De invloed van leidsters op de seksuele ontwikkeling. Pedagogiek, 29 (1).
Personen die wij ge??nterviewd hebben:
Bunschoten, J. ‘ Zorg co??rdinator van MijnSchool
Schaak, van S. ‘ Vertrouwenspersoon MBO College Amsterdam, afdeling Horeca en Leisure
Sparridans, T. ‘ Gedragsspecialist Koning Willem I College
Wijnne, R. ‘ Intern Begeleider van MijnSchool