Essay: Diverse wetenschappelijke vragen

8a. Wat is de chemische samenstelling van koolhydraten

Een koolhydraat is een chemische verbinding van koolstof-, waterstof- en zuurstofatomen.

8b. Wat is de chemische samenstelling van eiwitten
Eiwitten zijn opgebouwd uit een groot aantal aan elkaar gekoppelde aminozuurmoleculen.

8c. Wat is de chemische samenstelling van vetten

Een vet is opgebouwd uit een glycerolmolecuul en drie vetzuren.

9a. Wat gebeurt er in het spijsverteringskanaal met koolhydraten

Het enzym amylase dat in speeksel zit breekt koolhydraten (zetmeel) in het eten af tot suikers.

Koolhydraten zijn de belangrijkste energiebron voor het lichaam. Ze kunnen worden opgeslagen in de lever en in de spieren in de vorm van glycogeen.

Glycogeen wordt weer afgebroken tot glucose, op het moment dat het lichaam behoeft heeft aan energie.

9b. Wat gebeurt er in het spijsverteringskanaal met eiwittenEiwitten worden gebruikt voor de opbouw van cellen, maar ze zijn ook heel erg belangrijk als bouwstof voor hormonen.

mondholte: eitwitten worden in de mond nog niet verteerd

keelholte:

strottehoofd:

slokdarm; eiwitten worden in de slokdarm nog niet verteerd maag; In de maagwand zitten een groot aantal kliertjes die maagsap
aan het voedsel toevoegen.

Het maagsap bevat zoutzuur om de bacteri??n te doden en een
enzym om van grote eiwitten kleinere eiwitten te maken.
twaalfvingerige darm: Hier komt alvleessap bij het voedsel.
Er zit een stof in waarmee het zoutzuur uit de maag wordt uit-
geschakeld en het bevat enyzmen waarmee de eiwitten nog
kleiner gemaakt worden.
dunne darm; In de wand van de dunne darm zitten miljoenen kliertjes
die darm sap maken.
Darmsap bevat enzymen die de stukjes eiwit verder afbreken tot
aminozuren.
De aminozuren kunnen door de darmwand naar de poortader.
De aminozuren gaan via de wand van de darmvlokken naar de kleine bloedvaatjes die samenkomen in de poortader.
Opgelost in het bloed gaan ze naar de lever.
dikke darm;

9c. Wat gebeurt er in het spijsverteringskanaal met vetten

Vetten worden gebruikt voor de opbouw van celmembranen maar ook als energiebron.
Verbranding van vetten levert meer ATP dan verbranding van koolhydraten. Vet dat niet direct gebruikt wordt als energiebron, wordt opgeslagen in het vetweefsel.
Vetten zijn opgebouwd uit de stof glycerol, waaraan drie vetzuren vastzitten.
mondholte: vetten worden hier niet verteerd
slokdarm: vetten worden hier niet verteerd
maag: vetten worden hier niet verteerd
twaalfvingerige darm; In de twaalfvingerige darm monden twee buis-
jes uit, waardoor verteringssap wordt aangevoerd dat een rol
speelt bij de vertering van vetten.
1. Gal: een bruingroene bittere vloeisotf, die wordt gemaakt in de
lever en bewaard in de galblaas.
Gal maakt van grote vetdruppels , zeer kleine vetdruppels
(= emulsie) waardoor de enzymen er beter bij kunnen.
2. Alvleessap: bevat een enzym dat vet afbreekt tot glycerol en vet-
zuren.
Dunne darm: glycerol, vetzuren en cholesterol worden in de dunne
darm opgenomen.
De vetzuren en andere vetten komen niet direct in het bloed
zoals de andere voedingsstoffen maar gaan via de lymfevaten
het lichaam in.

10 Wat zijn enzymen en welke invloed hebben temperatuur en pH op (de optimumkromme) van de enzymen.
(optimumkromme = een verband tussen de omgevingstemperatuur waarin het enzym zich bevindt, en het activiteitsgehalte van de enzym)

Alle reacties die samen de stofwisseling van cellen vormen zijn afhankelijk van enzymen.
Enzymen zijn eiwitten die chemische reacties sneller laten verlopen, maar ze worden daarbij zelf niet verbruikt.
De enzymen werkend dus als een biokatalysator (reactieversneller).
Ze maken een effici??nte stofwisseling mogelijk doordat ze reacties die normaal gesproken uiterst traag verlopen heel erg versnellen.

Eigenschappen van enzymen:
– versnellen een chemische reactie
– ze worden bij de chemische reactie zelf niet verbruikt of veranderd
en kunnen daardoor elke keer weer hun werk doen
– temperatuurspecifiek: ze werken het beste bij een bepaalde tempera-
tuur (370 C)
Stofwisselingsreacties verlopen daarom bij een hogere of lagere
temperatuur minder snel of helemaal niet.
– zuurgraadspecifiek: voor elke enzym bestaat een zuurgraad waarbij
ze het beste actief zijn.
Sommige werken het best in een zeer zuur milieu (vb: maag) en an-
dere zijn in een minder zuur milieu het actiefst
– reactiespecifiek: elke chemische reactie heeft zijn ‘eigen’ enzym.
Dus:
Een enzym is een soort eiwit dat de functie heeft van een catalysator.
Het kan een reactie versnellen.

Enzymen kunnen het beste functioneren onder bepaalde omstandigheden.
– de omgeving moet zuur zijn
– het enzym moet zich op een ideale temperatuur bevinden.

Voor elk enzym is er een pH waarbij dat enzym heet beste werkt.
Dat wordt de optimum pH genoemd.
11a. Welke rol spelen enzymen bij de vertering van koolhydraten
De vertering van koolhydraten begint in de mond.
Speeksel bevat het enzym, amylase, dat een deel van het zetmeel in het voedsel afbreekt tot maltose.
Daarna worden de koolhydraten verteerd in de 12-vingerige darm.
Hier wordt amylase afgegeven door de alvleesklier. Dit enzym zet de zetmeel om in maltose.
Het laatste orgaan waar de koolhydraten worden verteerd is de dunne darm.
Hier worden disachariden, zoals maltose, afgebroken tot monosachariden als glucose.
Dit wordt door de darmen opgenomen en afgevoerd via de poortader.

11b. Welke rol spelen enzymen bij de vertering van eiwitten
Eiwitten worden in de mond en in de slokdarm nog niet verteerd.
De vertering van eiwitten begint in de maag.
In de maagwand zit een groot aantal kliertjes die maagsap aan het voedsel toevoegen.
Het maagsap bevat:
– zoutzuur om de bacteri??n in het voedsel te doden
– een enzym om van grote eitwitten kleinere eiwitten te maken.
De maagwand is bekleed met een dikke laag slijm om te voorkomen dat het maagsap de maagwand zelf verteert.
In de twaalfvingerige darm komt alvleessap bij het voedsel.
Er zit een stof in waarmee het zoutzuur uit de maag wordt uitgeschakeld en het bevat enzymen waarmee de eiwitten nog kleiner worden gemaakt. (=petipiden)

In de wand van de dunne darm zitten miljoenen kleine kliertjes die darmsap maken.
Darmsap bevat enzymen die de stukjes eiwit verder afbreken tot aminozuren.
De aminozuren kunnen door de darmwand naar de poortader.
De aminozuren gaan via de wand van de darmvlokken naar de kleine bloedvaatjes die samenkomen in de poortader.
Opgelost in het bloed gaan ze naar de lever.

In de lever kunnen de aminozuren die over zijn afgebroken worden.
Van het afval dat ontstaat wordt ureum gemaakt.
Het ureum gaat met het bloed naar de nieren en wordt via de urine uitgescheiden.

11c. Welke rol spelen enzymen bij de vertering van vetten
De vertering van vetten vindt vooral plaats in de twaalfvingerige darm.
Dit gebeurt met behulp van:
– Gal, die wordt gemaakt in de lever. Gal is geen enzym, maar maakt
van grote vetdruppels zeer kleine vetdruppels (= een emulsie)
Hierdoor kunnen de enzymen er beter bij.
– Alvleessap, bevat een enzym dat vet afbreekt tot glycerol en vet-
zuren.
Glycerol, vetzuren en cholesterol worden in de dunne darm opgenomen.
De andere vetzuren en andere vetten komen niet direct in het bloed, zoals andere voedingsstoffen, maar gaan via de lymfevaten het lichaam in.
12. Leg de functies van de alvleesklier uit.
(productie van enzymen en hormonen)

De twee belangrijkste functies van de alvleesklier zijn:
– spijsvertering (aanmaak enzymen)
De alvleesklier produceert spijsverteringssappen. Hier zitten enzymen in die nodig zijn voor de vertering van eiwitten, suikers en vetten.
De spijsverteringsenzymen die de alvleesklier produceert werken in op de voedselbrij in de dunne darm. Hierdoor komen belangrijke voedingsstoffen vrij. Die worden via de wand van de dunne darm in het lichaam opgenomen.
– bloedsuiker op peil houden (aanmaak hormonen)
In de alvleesklier zitten kleine klieren die onder andere het hormoon insuline produceren. Dit zijn de eilandjes van Langerhans.
Naast insuline produceren ze ook glucagon. Glucagon en insuline zijn belangrijk om de bloedsuikerspiegel op peil te houden.
De alvleesklier reageert op de hoeveelheid suiker in het bloed.
Is dat te hoog, bijvoorbeeld na het eten, dan wordt meer insuline aangemaakt.
Is het te laag, bijvoorbeeld na sporten, dan wordt meer glucagon aangemaakt.

13. Wat is de bouw van de binnenkant van een darm en wat is het
nut ervan.

De wand van de dunne darm heeft veel plooien.
De buitenste laag van de wand bestaat uit kleine uitstulpingen.
Deze uitstulpingen zijn darmvlokken.

De wand van de darmvlokken is heel dun en de darmvlokken bestaan uit bloedvaten.
Zo kan het water met de voedingsstoffen makkelijk door de darmvlokwand heen en opgenomen worden in het bloed.
Het bloed vervoert de opgenomen stoffen via de poortader naar de lever en vandaar weer naar de lichaamscellen.

Door de plooien en de darmvlok heeft de dunne darm een heel groot oppervlak, zo kan de opname van de stoffen sneller gaan.
14a. In welke vorm worden koolhydraten opgenomen en waar gaan ze naar toe.

Koolhydraten worden gebruikt als;
– bouwstof
– brandstof
– reservestof

Koolhydraten worden vooral als brandstof gebruikt en zorgt voor energie.
Als je genoeg koolhydraten binnen krijgt, worden deze opgeslagen als
reservestof.

Koolhydraten worden opgenomen als:
– monosachariden (glucose, levert energie voor warmte en beweging)
– disachariden (sacharose)
– polysacharide (zetmeel)

Koolhydraten werken als brandstoffen.
Ze kunnen ook als bouwstof werken.

Overtollige hoeveelheden worden als reservestof opgeslagen in:
– lever en spieren ( omgezet als glycogeen)
– vet, onder de huid en rondom de organen

Koolhydraten is een goede brandstof voor sporters.

14b. In welk vorm worden eiwitten opgenomen en waar gaan ze naar toe.

Eiwitten bestaan uit:
– polymeren
– aminozuren

Ze komen het lichaam binnen en worden dan gesplitst.
Via het bloed komen ze bij de organen.
In de cellen van de organen worden die aminozuren weer aan elkaar gemaakt. (=eiwitsynthese)
Eiwitten zijn de belangrijkste bouwstoffen van het lichaam.
Ze worden gebruikt bij de productie van nieuwe cellen.

Eiwitten kunnen niet in het lichaam opgeslagen worden.
Ze worden gebruikt of komen als afvalstoffen uit het lichaam.
Ze kunnen dus niet dienen als reservestof.

Je hebt verschillende eiwitten:
– bouwstoffen, doen dienst als bestanddeel van cytoplasma
– enzym, versnelt chemische reactie
– hormoon, regelen processen in je lichaam
– hemoglobine, verzorgt vervoer zuurstof via bloed in lichaam
14c. In welke vorm worden vetten opgenomen en waar gaan ze naar toe.
Vetten zijn opgebouwd uit:
– glycerolmolecuul
– drie vetzuurmoleculen.

Vetten (lipiden) kunnen gebruikt worden als:
– brandstof, bij de verbranding van vetten ontstaat veel energie
– bouwstof,
– reservestof

Je hebt:
Verzadigd vetzuur:
Dit bevat een maximaal aantal waterstofatomen, en heeft rechte vorm.
Het komt vooral voor in dierlijke voeding.
Het bevat veel cholesterol, dit veroorzaakt vaatziektes, doordat de cholesterol de bloedvaten vernauwen.
Cholesterol is een vetachtige stof die in het bloed komt.
Onverzadigd vetzuur:
Bevat niet het maximaal aantal waterstofatomen en heeft geen rechte vorm
Komt vooral voor in plantaardige olie??n en vis.
Is heel belangrijk in het voorkomen van vaatziektes.
Het breekt namelijk het cholesterol af.

Essenti??le vetzuren moeten voorkomen in de voeding (vb: linolzuur)

Als reservestof wordt vet gebruikt als schokbreker maar ook als isolatie om het lichaam warm te houden
Het is voor de zeer lange termijn.

Voor het verbranden van 1 gram vet is 2x zoveel energie nodig.
Maar het levert ook 2x zoveel energie op.
15. Leg uit dat de dunne darmcellen voedingsstoffen opnemen door middel van passief en actief transport.
Gebruik hierbij de begrippen diffusie en osmose op de juiste manier.

Elke levende cel is omgeven door een dun vliesje, dat membraan heet.

Sommige stoffen zoals: moleculen van zuurstof en kooldioxide zijn klein genoeg om zonder moeite de membranen te passeren.
Zij bewegen zich vrij van de hoogste concentratie in de richting van de kleinste concentratie.
Het proces van deze verplaatsing noem je: diffusie.
De verplaatsing gaat vanzelf, het kost geen moeite.
Dit is dus passief transport.
Actief transport wil zeggen dat stoffen over een membraan heen gepompt worden, van een lage naar een hoge concentratie.
Actief transport kost energie.
Wanneer er verschil is in de concentratie opgeloste deeltjes aan beide kanten van een membraan, dan zal er een waterstroom opgang komen in de richting van de hoogste concentratie opgeloste deeltjes.
Zo kan een cel door het actief opnemen van opgeloste stoffen ervoor zorgen dat er water de cel inkomt.
Dit proces heet osmose.
16a. Welke rol speelt de alvleesklier en de lever bij het constant houden van het glucosegehalte van het bloed.
In de alvleesklier (pancreas) bevinden zich groepjes van cellen.
Deze heten de eilandjes van Langerhans, ze geven regelende stoffen af aan het bloed. Het zijn hormoonkliertjes.
Deze maken de hormonen;
– insuline, zorgt ervoor dat het bloedsuikergehalte niet te hoog word
– glucagon, zorgt er vor dat het bloedsuikergehalte niet te laag word.

Glucosegehalte in bloed te hoog:
– alvleesklier (eilandjes van Langerhans) maakt insuline
– insuline komt via bloed bij de lever en de spieren
– glucose wordt uit het bloed opgenomen
– van glucose wordt glycogeen gemaakt (opslag)
– de hoeveelheid glucose in het bloed daalt

Glucosegehalte in bloed te laag:
– alvleesklier (eilandjes van Langerhans) maakt glucagon
– glucagon komt via het bloed bij de lever en de spieren
– glycogeen wordt omgezet in glucose
– glucose wordt aan het bloed afgegeven
– de hoeveelheid glucose in het bloed wordt groter

Gevolg is dat de hoeveelheid glucose in het bloed schommelt rond een bepaalde waarde.

Bij suikerziekte werken de eilandjes van Langerhans niet goed.
– er wordt geen of te weinig insuline gemaakt
– pati??nten moeten extra insuline spuiten.
17a. Wat zijn de verschillen van het gebit van herbivoren, omnivoren en carnivoren en wat zijn de verschillen van de darmen van herbivoren, omnivoren en carnivoren.

Herbivoren zijn planteneters.
Ze hebben vaak een lang darmkanaal in verhouding tot hun lichaamslengte.
Ze hebben geen hoektanden maar plooikiezen.
Plooikiezen hebben veel glazuur en komen bij het bijten precies op elkaar zodat de plantencellen goed geplet kunnen worden.
Zo kan de celwand van een cel makkelijker breken om bij de bladgroenkorrels te komen.
Planteneters eten alleen planten.

Carnivoren zijn vleeseters
Zij hebben een heel kort darmkanaal.
Hun lichaam is slank en goed gevormd.
Om dat ze het rauwe vlees goed in stukjes moeten kunnen kauwen hebben ze scherpe knipkiezen.
Deze zijn zo scherp dat het voedsel in stukjes wordt genknip zodat het snel doorgeslikt kan worden.
Als het vlees dan in kleine stukjes in de maag komt is het ook makkelijker te verteren.
De bovenkaak van een carnivoor is breder dan de onderkaak, zo kunnen de kiezen langs elkaar glijden, net als bij een schaar.
Carnivoren gebruiken hun gebit ook als wapen, ter verdediging van het vlees en om vlees van het dierenlichaam te scheuren.

Omivoren zijn alleseters.
De lengte van het darmkanaal past in verhouding goed bij de lichaamslengte.
Het is niet te kort en niet te lang.
Omnivoren hebben knobbelkiezen. Ze hebben ook hoektanden om een prooi te kunnen doden.
De hoektanden zijn meestal even groot als de snijtanden.
Een alleseter, eet alles, planten en vlees.
De mens is ook een alleseter, maar de mens snijdt en bakt zijn voedsel voor hij het op eet.
18. Benoem de functies van de lever.
– zorgt voor het constant houden van het suikergehalte in het bloed
Lever slaat suiker dat we niet direct nodig hebben op in de levercellen.
( als glycogeen ‘zetmeel). Een gezonde lever bevat veel glycogeen.
Wanneer er behoefte is aan extra suikers, zet de lever glycogeen weer om in glucose.
Dit gebeurt bijvoorbeeld tijdens inspanning en sporten.
Glucose wordt vervolgens afgegeven aan het bloed, wat energie levert om te bewegen.
Zo speelt de lever een belangrijke rol bij het constant houden van de bloedsuikerspiegel.
– verwerkt cholesterol
– maakt gal
Levercellen produceren galvloeistof.
Via de galwegen wordt de galvloeistof naar de galblaas getransporteerd.
Als we vet eten, trekt de galblaas samen.
Hierdoor wordt galvloeistof afgegeven aan de dunnen darm.
De galvloeistof is daar nodig voor een goede vertering van vetten.
– bouwt overtollige vetzuren om
In de dunne darm vindt de vertering van vetten plaats.
Hierbij ontstaan vetzuren.
Deze vetzuren worden via het bloed naar de lever getransporteerd.
De lever verandert vetzuren van structuur.
Verzadigde vetten verandert de lever in onverzadigde vetten.
Deze onverzadigde vetten zijn beter bruikbaar voor de stofwisseling.
Onverzadigde vetten worden bijvoorbeeld gebruikt als brandstof, of omgezet in lichaamsvet.
– regelt de vettranssporten
– maakt van overtollige aminozuren andere aminozuren die het lichaam te kort komt
– verbrandt overtollige aminozuren en zet giftig ammoniak om in ureum
19. Leg de rol van de lever bij de afbraak van aminozuren uit.

Aminozuren die het lichaam binnen komen, worden in de lever:
– opnieuw gebruikt
– omgebouwd tot andere aminozuren
– de essenti??le aminozuren kan de lever zelf niet maken, die
moeten met het voedsel binnen komen.
20. Wat is de functie van de nieren.
De nieren zijn een zuiveringsstations voor het bloed.

functie:
– uitscheiding ureum en overige zouten
– regeling van de osmotische waarde van het interne milieu
– geeft hormoon af dat hoeveelheid rode bloedcellen in bloed regelt

Elke dag passeert tot 2000 liter bloed door de nieren. Tijdens dit passeren worden ongewenste materialen verwijderd en nuttige delen terug gestuurd.
Deze dubbele activiteit zorgt ervoor dat de samenstelling van het bloed en het lichaamsvocht stabiel blijft.
De meeste afvalstoffen worden met de urine uit het lichaam verwijderd. Deze urine wordt gevormd in de nieren en verder afgevoerd via een systeem van leidingen.

Elke nier wordt aan de holle zijde van bloed voorzien door de nierslagaders (=vertakking van de aorta)
De nierader verlaat de nier aan dezelfde kant en leidt naar de onderste holle ader.
Uit iedere nier vertrekt ook een urineleider die de urine naar de blaas brengt en de blaas wordt tenslotte geleegd via de urinrbuis.

Er is een verschil tussen uitscheiding en ontlasting. Bij ontlasting worden stoffen uit het lichaam verwijderd die nooit tot het lichaam behoort hebben.
Bij uitscheiding worwden afvalstoffen door het lichaam zelf geproduceerd en uitgescheiden.

Kort samengevat, nieren filteren afvalstoffen uit het bloed:
– nierschors ‘ vorming urine (buitenkant niet, hierin bevinden zich
de lichaampjes van Malpighi, bloedvaatjes en het filtratiesysteem.
– niermerg ‘ vorming urine (lis van Henle zit in niermerg)
– nierbekken ‘ verzamelen van urine ( nierbekken = holte in nier)
– urineleiders ‘ urineafvoer van nierbekkens naar blaas
– urineblaas ‘ tijdelijke opslag urine
– urinebuis ‘ afvoer van urine uit de blaas naar buiten.

21. Leg de werking van de nieren uit.
Ultrafiltratie:
Door de bloeddruk wordt het bloed in het haarvatennetwerk van Malpighi geperst.
Het plasma met de daarin opgesloten stoffen (ook glucose) worden als filtraat in het kapsel van Bouwman opgevangen en via het eerste gekronkelde kanaaltje door de lus van Henle gevoerd.
Grotere bloeddelen zoals de bloedcellen en de eiwitten kunnen niet door dit filter.
Resorptie:
In de gekronkelde kanaaltjes en de lus van Henler worden de nuttige bestanddelen zoals; aminozuren, mineralen, vitaminen, hormonen, glucose en vooral water terug opgenomen.

Leave a Comment

Time limit is exhausted. Please reload the CAPTCHA.