Inleiding;
In de 16e eeuw kwam de handel tot opbloei. Rijke koopmannen bouwden enorme villa’s om hun rijkdom te tonen. In de steden ontstond een nieuw mensbeeld en een nieuw wereldbeeld. Er kwam meer oog voor de goede dingen in het leven en voor de mens zelf. Het leven was niet meer zo erg gericht op god. Het levensmotto veranderde van memento mori naar carpe diem. Ze kregen belangstelling voor de klassieke cultuur en voor het klassieke erfgoed. De klassieke werden bevestigden hun nieuwe manier van denken, en veel geleerden begonnen met het bestuderen van de werken. Een van die geleerden is Erasmus. Hij kwam uit Rotterdam. Dit is een van de mensen die heeft geholpen om deze manier van denken groot te maken. Het herleven van de oudheid kreeg de naam renaissance. Dat woord is afgeleid van het woord wedergeboorte in het Frans. De vroegmoderne tijd was begonnen. De humanisten bestuurden dus opnieuw de teksten uit het Grieks en Latijn. In de jaren er voor hadden de monniken ook de teksten vertaald en overgeschreven, maar doordat dit vele malen was gedaan klopten de vertalingen vaak helemaal niet. De humanisten wilden de klassieke auteurs begrijpen en vertaalden de teksten op nieuw. Ze wilden weten wat hun bedoeling echt was geweest. Ze herstelden de teksten zo veel mogelijk weer in hun oude staat. Verder voorzagen ze de teksten van uitleg waardoor ze voor de gewone mens ook begrijpbaar werden. Doordat er veel geleerden als Erasmus waren, pleitten zij allemaal voor geloofszuivering. De geleerden vonden dat de katholieke monniken en priesters maar een rijk en lui leven leidden. Het ging volgens de humanistische geleerden niet meer om het geloof maar vooral om alle poespas die er omheen zat. Deze discussie leidde uiteindelijk tot een breuk. Je kreeg enerzijds de katholieke kerk, en anderzijds de protestantse kerk.
Eerst was het bestuderen van oude teksten een voorrecht voor alleen geleerden geweest. Maar na verloop van tijd leerde ook de gegoede burgerij Latijn en Grieks om zo de teksten uit de oudheid goed te kunnen begrijpen. In de 16e eeuw begint men ook de natuur de bestuderen. Men wil de natuur graag begrijpen. Daardoor komen er steeds meer uitvindingen met betrekking op de natuur. Een voorbeeld van een soort uitvinding is het model van Copernicus. Hij ontwierp een model waarbij de zon in het middelpunt van het heelal stond. Hiermee zorgde hij voor veel opschudding. Veel gelovigen waren het hier absoluut niet mee eens. Dit nieuwe denken ging vaak tegen de regels van de kerk in, waardoor en niet veel mensen waren die tegen het strenge beleid van de kerk in durfden te gaan. Men wilde in Holland net als de anderen in Europa graag een route naar China en India vinden. Oosterse producten waren bij de rijke Hollanders heel populair.
Economie;
In de middeleeuwen is Holland nog niet zo belangrijk en groot in de handel. Er is wel handel, maar vaak is die op kleine schaal. In de middeleeuwen is er ook een voedselcrisis, de boeren kunnen niet genoeg graan produceren op de uitgeputte gronden. Hollandse kooplieden kopen daarom vaak graan in in Frankrijk of Engeland. De boeren uit Frankrijk en Engeland waren afhankelijke boeren die onder druk van hun heer het graan produceerden. De graanhandel is de eerste grootschalige handel die plaatsvindt. In de Nederlanden is in de 16e eeuw niet in de onderdrukking van het feodale stelsel waardoor het kapitalisme toe kon nemen. Landbouwbedrijfjes ontstaan hierdoor. De producten die de boeren overhouden gaan ze verkopen op de markt. Hier komen dan weer veel burgers op af. Op een gegeven moment gaan boeren ook zuivelproductie onder hun hoede nemen. Door al deze grote veranderingen in de handel in de 16e eeuw in Holland wordt er een proces van urbanisatie in gang gezet. Door de sterk toenemende bevolking, in voornamelijk de steden, moet er meer graantoevoer komen. Dit graan wordt door de kooplieden uit andere gebieden gehaald. In Holland groeien de bedrijven, ook textiel wordt bijvoorbeeld belangrijk. Veel mensen trekken naar de stad omdat daar veel werk is in de bedrijfjes rond de steden. De bedrijfjes in de steden gaan zich na verloop van tijd specialiseren in een bepaald product. Holland krijgt steeds meer exportproducten. Ook de handel over zee wordt steeds belangrijker. Rijke kooplieden investeren in de bedrijfjes. Amsterdam neemt bijvoorbeeld de positie in handel in van Antwerpen, omdat Antwerpen valt. De Antwerpse handelaren komen vaak naar Amsterdam, en nemen dan hun kennis over de handel mee. Door de goede infrastructuur in Holland kan de handel snel plaatsvinden. De verbindingen met zee zijn ook heel gunstig. In 1492 ontdekt Columbus Amerika. Dit heeft grote gevolgen; er komen veel nieuwe specerijen naar Europa en dus ook naar Holland. Hierdoor ontstaat een ruzie met Spanje. Waar Columbus vandaan komt en dus de specerijen vandaan komen. Uiteindelijk is er in die tijd ook nog de Nederlandse opstand (1568). Deze opstand en ruzie met Spanje onderdrukte de handel wel enigszins. Sommige handelsroutes waren geblokkeerd waardoor sommige producten niet meer verhandeld konden worden. De staatjes in de republiek van Holland vormden steeds meer een economische eenheid.
Leefsituatie
Geloof;
Voor de meeste mensen in de middeleeuwen was het geloof iets waar zij mee opstonden en mee naar bed gingen. Het middelpunt van het geloofsleven was de parochiekerk. Voor een middeleeuwer was deze kerk meer dan een praktische gebedsruimte. Het was de plaats waar zij samen kwamen. Tegelijkertijd diende de kerk als leerboek om de gelovigen vertrouwd te maken met de blijde boodschap en de verborgen betekenis uit te leggen door tal van verhalen, schilderijen of door glas in lood ramen. De hele samenleving was ondergeschikt aan het geloof. Het geloof was het middelpunt van hun bestaan. De mensen leefden in donkere tijden en gebruikten het geloof als lichtpunt in hun bestaan. De tijden waren moeilijk. Vooral het leven op het platteland was hard werken. Velen werden dan ook niet oud. Vele ziektes en epidemie??n zorgden ervoor dat velen geen 40 werden. De voedselprijzen waren torenhoog. En doordat het met de economie niet goed ging waren de Nederlanden ook in politieke onrust. De leefsituatie was dus bar in deze tijd. Na verloop van tijd in de 16e eeuw werd het geloof steeds kritischer bekeken. Er ontstond veel onrust door dit voorval. Hierop volgde de hervorming van de katholieke kerk.
Bestuur;
Opkomst regenten; In Nederland heerste in het begin van de 16e eeuw Karel V. De man die in 1500 in Gent was geboren groeide op in de Nederland. Karel genoot onder de bevolking in de Nederlandse gewesten van zijn populariteit. Maar de keizer van de Nederlanden was daarmee de vorst nog niet. Er bestond geen titel die de gezamenlijke heerschappij over deze landen aan duidde. De gewesten waren graafschappen en hertogdommen die eigenlijk een deel uitmaakten van het Duitse rijk. De voorouders van Karel V hadden niets anders gedaan dan zich achtereenvolgens erfgenaam te maken van een reeks van lokale heersers. Zoals de graaf van Vlaanderen, de hertog van Brabant of de graaf van Holland. De voorouders van Karel V hadden dus geheerst in Holland. Karel erfde de titel die bij Holland hoorde. In de tijd van Karel V behoorde Holland tot een welvarende groep landjes. Samen met bijvoorbeeld Vlaanderen en Brabant. Sinds eeuwen was de graaf van Holland ook die van Zeeland geweest, zodat eer een soort dubbelgraafschap ontstond. Ook was dit gebied sterk verstedelijkt, maar er waren nog geen metropolen zo groot als Gent en Antwerpen. Er was een groter aantal kleine steden, zoals delft, Haarlem, Dordrecht en leiden. Karel V wilde alle gewesten bij elkaar brengen. Om dit te doen gebruikte hij de methode van zijn voorouders. Hij werd hertog of bisschop van een gewest. De staten van elk van de verschillende gewesten bestonden uit vertegenwoordigers van edelen en steden, waarmee de graaf of hertog diende te overleggen, vooral over het heffen van de belastingen. Om het bestuur te centraliseren werden er een algemene Statenvergadering gehouden. Een van de eerste gewesten die hij tot zijn rijk wilde laten horen was Holland. Stukje bij beetje veroverde hij ook de rest van de gewesten in de Nederlanden. Het is een deel van de Nederlandse geschiedenis waarbij Holland en andere kleine gewesten zich verzetten tegen het regime van een Europese overmacht. Conrad Busken Hu??t1 , een bekende historicus, had hier dan ook een sterke mening over. In 1543 was Karel V er in geslaagd de gewesten bij elkaar te brengen, en zij hadden dus dezelfde koning. Na dit voorval zouden de Nederlanden altijd bij elkaar blijven. De voorouders van Karel V hadden hun regeerperiode alles gebaseerd op trouw van degene aan wie zij hun land uitleenden. En op die trouw viel niet altijd te rekenen. Karel V wilde dit anders doen. Hij stelde een centraal bestuur in in de Nederlanden. Hij stelde de stadhouders aan als vertegenwoordigers van de verschillende staatjes. De vertegenwoordigers van de staatjes die allemaal vergaderden in de Staten-Generaal werden regenten genoemd. Rijke burgers waren hierin het belangrijkst. Zij kregen veel macht doordat er nu geldhandel was, en nu eenmaal veel voor het zeggen hadden doordat zij hun plek kochten in het bestuur van een stad. De stadhouders van de steden werden steeds belangrijker. Zij vormden op een gegeven moment het bestuur van de stad. Zo ontstonden dus de eerste regenten.
1Hij zei hier over het volgende; De belangen van de staatjes om zich te verzetten waren alleen om persoonlijke grieven, eigenzinnigheden, een zelfzuchtig dwingen om het onmogelijke, het nutteloze, het schadelijke. Ridderlijkheid en vaderlandsliefde waren gelijkelijk vreemd. Dit is een hard oordeel. Maar deze man is een negentiende-eeuwse liberaal, die vond dat men moest streven naar een eenheidsstaat in de Nederlanden. Hij zag dit als een noodzakelijk vooruitgangproces.
Ambacht;
Gildes; Allereerst mochten bepaalde mensen geen lid worden van een gilde. Het lid zijn van een gilde was uitgesloten voor joden of horigen. Verder mochten veel mannen wel lid worden. Elke gilde had een gildemeester. Die was de baas van de gilde. Verder had je daaronder de leermeesters. Die leerden de nieuwe jongens de vaardigheden. De gildes waren heel traditioneel. Ze duldden geen tegenspraak, zoals zij het deden deden zij het goed.
Leerscholen en Universiteiten; Een jongen ging op jonge leeftijd vaak naar een leermeester die gespecialiseerd waren in hun vakgebied. Zij werden daar dan opgeleid tot iemand die zijn vak goed kon uitoefenen. Zij werden vaak opgeleid tot smid, timmerman, koetsier of Vrouwen mochten over het algemeen niet bij een gildemeester in de leer. Soms, als zij uit een rijk gezin kwamen mochten zij in de leer bij een gildemeesteres. Vaak was dit de vrouw van de gildemeester. Daar leerden zij bijvoorbeeld spinnen en weven .
Gezondheid;
Hygi??ne; De meerderheid van de mensen tegenwoordig neemt op zijn minst een keer per dag een douche. De mensen in de 16e eeuw hechtten niet zo veel waarde aan schoon zijn. Veel onaangename geuren verspreidden zich zo. Als men dan eenmaal een bad namen, vulde men een teil met water waar ze allemaal in gingen. Dus uiteindelijk werd men zo ook niet helemaal schoon. Doordat de mensen niet schoon waren konden bacteri??n en schimmels zich snel verspreiden. Veel mensen werden dus ook ziek. Men bedacht allemaal trucjes om de geur te verdoezelen.
Weduwen;
Ziekenverzorging;
Ziektes; In de 16e eeuw woedden er veel ziektes door het land. Veel mensen stierven hier ook aan. Eerder in de middeleeuwen had de pest gewoed, maar die epidemie had vele mensen het leven gekost. Door de hele slechte hygi??ne waren mensen sneller vatbaar voor ziekten. Zij liepen vooral in de steden deze ziektes op. Door dat er op de straat veel afval lag en zich daar makkelijk bacteri??n kunnen nestelen en kunnen groeien was de kans dat je ziek werd in die tijd heel groot. Als je eenmaal ziek was, was de kans dat je beter werd nihil. Goede ziekenverzorging was er niet, en al zeker niet voor alle mensen die in de stad leefden. Er liepen dus ook veel kwakzalvers rond in de stad. Zij probeerden de bevolking allemaal dingen aan te smeren waarvan ze goed zouden zijn tegen allemaal kwaaltjes.
Prostitutie; Armoede was in die tijd een van de redenen om de prostitutie in te gaan. Vooral alleenstaande vrouwen deden dit. Zij hadden immers geen andere bron van inkomsten, en de economie had geen plaats voor vrouwen. De vrouwen moesten soms wel zodat zij nog geld verdienden. Deze vrouwen werden wel door de rest van de samenleving heel erg afgekeurd. Veel mannen in de kuststeden gingen naar deze prostituees. Daarom was het gunstig voor de prostituee om in een kuststad te gaan werken. De vrouwen hadden lange werktijden en konden vaak maar amper rondkomen.
Ouderenzorg; In de 16e eeuw werd de ouderenzorg vooral geregeld door de familie. De familie van de oudere zorgde er voor dat zij verzorgd werden tot hun dood. Dit gebeurde ook vaak omdat de familie dan alles erfde van de oudere. Had de oudere geen vermogen wat ge??rfd kon worden, ging dit vaak ook wel ten koste van de zorg die de familie hen bood. Toch werden de ouderen vrijwel altijd opgevangen als wederdienst. De ouderen hadden immers hun kinderen opgevoed en toen voor hen gezorgd, dus deden zij wat terug door de ouderen zorg te bieden. Soms, als de oudere lid was van een gilde, zorgde de gilde er voor dat zij goed werden verzorgd tot hun dood. De ouderen die niet opgevangen werden door hun familie of door een gilde eindigde meestal op straat. Het leven op straat van een oudere leidde vaak tot de dood, vaak kregen zij door bedelen niet genoeg geld binnen voor eten. Voor sommigen was er een plekje in een ouderenhuis of armenhuis. Die ouderenhuizen of armenhuizen werden vaak gesticht door de rijken. Zij deden dit vaak om zo hun plekje in het hiernamaals veilig te stellen.
Het leven op straat;
Veel mensen hadden niet veel geld of eten, en belandden in de straten van de steden. Dit was geen pretje, alle burgers gooiden in die tijd hun afval en uitwerpselen zo op straat. Daardoor werden veel daklozen en armen ziek.
Armenzorg; Voor hen waren er wel liefdadigheidsinstellingen van particulieren of van de kerk. Maar omdat er zoveel armen waren in die tijd konden niet alle armen een plekje krijgen natuurlijk. Sommigen vielen dan ook buiten de boot. Zij leden honger tot vaak de dood er op volgde. Alle uitwerpselen en al het andere afval werd in die tijd gewoon op straat gegooid. Het leven op straat was met de stank vaak niet te harden. Ook bracht die viezigheid allemaal ziektes met zich mee. De gemiddelde middeleeuwer werd dan ook niet oud. Zij werden niet oud omdat zij een ziekte opliepen en niet goed verzorgd werden, of zij stierven van de honger.
Positie vrouw;
In de middeleeuwen hadden de mannen een heel negatief beeld over de vrouw. De mannen van de kerk dachten uit de Bijbel op te maken dat de vrouw onderdanig moest zijn aan haar man. Vrouwen probeerden hun man te verleiden en waren daarom slecht. Omdat als de burgers naar de kerk gingen en zij dit dus te horen kregen namen zij dit aan. Want als in die tijd de kerk het zei, dan zou het wel zo zijn. Zo had je dus de burgerlijke mannen, die een vrouw als een bezit zagen. Bij hoge uitzondering mochten de vrouwen in de leer bij een meesteres. Maar dit was niet heel gebruikelijk. De vrouw moest zich onderdanig gedragen en was een bezit van de man. In het eind van de 16e eeuw begonnen de burgers Maria te eren. Dit was natuurlijk een vrouw, waardoor werd ingezien dat vrouwen wel degelijk belangrijk waren. In tegenstelling tot de periode hiervoor. Je had ook de hoofse liefde, dit was de liefde tussen een ridder en een jonkvrouw. Vaak had de ridder de jonkvrouw geschaakt met een ridderduel. In het dagelijks leven speelde de hoofse liefde geen grote rol, omdat de hoofse liefde vaak van korte duur was. Mannen konden in die tijd niet zonder hun vrouw, omdat hun vrouw de huishoudelijke taken op zich namen en omdat zij voor de kinderen zorgde. De mannen zagen dit meer als vanzelfsprekend dan als een onderdrukking. Anderzijds hadden de edele vrouwen hadden voordat zij getrouwd waren wel rechten. Ze mochten net als mannen land bezitten of mensen vervolgen. Nadat zij getrouwd waren verloren zij hun rechten, en nam de man haar rechten over. Toch werden vrouwen niet serieus genomen in hun rol in de 16e eeuw. Zij werd dus het meest gezien als een voortplantingsmiddel.
Grootte steden en inrichting steden;
Bron 1; Bevolkingsgroei (http://www.lustigegeesten.nl/bestanden/documents/bevolkingscijfers_noord-nederlandse_steden_en_stadjes_15.pdf)
De steden lagen vaak aan een weg of aan een rivier. Juist hier ontstonden de steden omdat hier veel mensen passeerden waar de dorpelingen mee konden ruilen of handelen. Vaak hadden de stadjes een kasteel, waar de stedelingen konden schuilen als er gevaar dreigde. Buiten het kasteel bevonden zich verschillende boerderijen. Om de stad lag vrijwel altijd een stadsmuur.
In Bron 1 zie je de groei van de steden vanaf 1500 tot 1650. Als je naar de groei van de steden vanaf 1500 tot 1600 kijkt zie je dat de steden behoorlijk groeiden. De steden waar we hier naar willen kijken zijn de steden uit Holland. Dit is tegenwoordig Noord-Holland en Zuid-Holland samen. Het betreft hier dus de steden Alkmaar, Amsterdam, Den Haag, Edam, Gouda, Haarlem, Hoorn, Leiden, Medemblik, Monnickendam, Purmerend, Rotterdam, Schiedam, Schoonhoven en Zaandam. De rest van de steden laten we buiten beschouwing, omdat die steden niet in Holland lagen. De steden groeiden met duizenden tegelijk. Na de middeleeuwen trokken veel mensen naar de steden voor werk en naar toekomstmogelijkheden.
Onderdeel 2;
Hoofdvraag bij deel 2;
Hoe veranderde het leven in de steden in de 17e eeuw in Holland?
Deelvragen bij deel 2;
Inleiding;
Welvaart;
De Hollanders vingen sinds mensenheugenis veel vis. De Hollanders beschikten dan ook over goede, zeewaardige vissersschepen. Diezelfde schepen konden ook voor andere doelen worden gebruikt, ook al omdat niet het hele jaar door vis gevangen kon worden. Zo ontwikkelde de Hollanders zich steeds meer tot de vrachtvaarders van Europa. Bij die vracht ging het voornamelijk om bulkgoederen, zoals hout en graan uit het Oostzeegebied. Stevige en ruime schepen waren daar voor nodig, die de Hollanders dus buiten het vissersseizoen om beschikbaar hadden. Maar de handel in bulkgoederen zoals hout en graan was geen vetpot. De echte welvaart kwam pas later. Na verloop van tijd ontwikkelde de handel over zee zich steeds meer. De boten gingen nu meerdere soorten goederen vervoeren. Door deze handel werden de Nederlanden rijker. Het bracht namelijk veel geld op. Zeker nadat Antwerpen viel en de handel in de Nederlanden werd overgenomen, werd de economie zeer erg bevorderd.
In de steden waren vormen van kapitalisme ontstaan als gevolg van de verstedelijking en de handel over zee.
XXXX tulpenhype XXX
Leefsituatie in de 17e eeuw;
Bestuur;
Al in de 16e eeuw waren er een soort regenten ontstaan. Maar met de val van het rijk van Filips II hadden de regenten ineens een hele andere rol gekregen. De regenten waren mannen vanuit alle gewesten die samen kwamen om over gemeenschappelijke belangen te behartigen. De regenten benoemden elkaar, en zo zorgden zij ervoor dat de macht in handen bleef van de rijke en gegoede burgerij. De taken van het land besturen bleven zo in een kleine kring van mensen. Ook benoemden regenten vaak hun zonen. De steden werden in die tijd geleid door de vroedschap. Dit was een college van tussen de 20 a 30 personen. De vroedschap benoemde bijvoorbeeld de burgemeesters en andere ambtenaren. Ook zij zorgden er voor dat de kring van bestuurders klein bleef. Er is dus vooral veel sprake van overerving en misschien nog wel meer van vriendjespolitiek. De regenten en de vroedschap stuurden allebei afgevaardigden naar de Staten Generaal, waar dan werd beslist over belangrijke en landelijke zaken. Holland was een belangrijke staat en had het meeste geld. Vanzelfsprekend was dan dus dat Holland het meeste inspraak had in het bestuur van de gewesten. Zij brachten immers het grootste deel van de inkomsten voor het land binnen. Vaak hadden de regenten naast hun baan als regent ook nog een andere baan als bijvoorbeeld koopman of handelaar. In de gewesten was de hoogste functie die van een stadhouder. Tot de val van Filips II in 1581 hadden de stadhouders de functie gehad van de landheer vertegenwoordigen. In deze tijd hadden ze een heel andere rol gekregen. In deze tijd benoemt men vaak een afstammeling van Willem van Oranje tot stadhouder. De stadhouder van Holland was de machtigste man van de Republiek. Hij was opperbevelhebber van het leger en mocht tegelijkertijd toezicht houden op de rechtspraak en op de benoeming van regenten. Waarbij dan weer vriendjespolitiek een grote rol speelde. Er bleef echter altijd een strijd tussen diegene die een monarchie wilden en zij die regenten aan het hoofd van hun regering.
Schutters; De republiek was doordat zij zo rijk was een militaire grootmacht geworden. Het leger bestond vooral uit huursoldaten, die kwamen van over heel Europa. Ze kwamen uit bijvoorbeeld Engeland, Duitsland en uit de Scandinavische landen. Hiernaast zie je de schutters van Amsterdam. Rembrandt heeft dit schilderij geschilderd.
Ambacht;
Gildes; De gilden bestonden nog steeds in de 17e eeuw. Ze bekleedden nog steeds dezelfde functie als in de 16e eeuw. In dit opzicht veranderde er dus niets voor de gilden. De gilden hebben staatskundig geen invloed gehad, maar ze waren in die tijd wel van groot maatschappelijk belang. Een van de belangrijkste gilden van de steden was de schuttersgilde. Zij beschermden de steden tegen aanvallen van buitenaf en vormden dus een belangrijk deel van de gildes. Veel gildes hadden een eigen schild, J.G. van Vliet1 schetste er een aantal.
Leerscholen en Universiteiten; In de steden in de 17e eeuw waren er wat particuliere lagere scholen ontstaan. Op deze scholen leerden de kinderen wat rekenen en schrijven. Ze leerden lezen omdat ze dan de bijbel konden lezen. Door de vertaling en de uitleg van Erasmus was deze dan ook beter te begrijpen voor het normale volk. Ook was het voor de handel van groot belang dat men kon lezen en schrijven. Een school had vaak maar een lokaal, waar alle leerlingen van alle leeftijden bij elkaar zaten. Kinderen die ongeveer even intelligent waren zaten bij elkaar aan tafel. Zij hielpen elkaar. Ook was er soms les in godsdienst. Daarnaast hadden de kinderen vaak ook les in latijn. Dit werd vooral in de steden gegeven. Zo werden de kinderen voorbereid op het onderwijs op de universiteit. Alle lessen op de universiteit werden in het latijn gegeven. In de steden was er vaak een universiteit. Een voorbeeld van een van de universiteit is de universiteit van Leiden. Omdat leiden een van de eerste protestantse universiteiten was, trokken veel mensen vanuit heel Europa naar Leiden. Scholen waren over het algemeen heel duur en dus konden alleen mensen van de gegoede en de rijke burgerij naar school. De rest van de bevolking had hier simpelweg geen tijd voor.
1J.G. van Vliet was een man die schetsen maakte van schilden voor verschillende gilden.’
Gezondheid;
Hygi??ne; De hygi??ne verbeterde in de 17e eeuw.
Ouderenzorg;
Weduwen;
Ziekenverzorging;
Ziektes; In 1629 heerst er een epidemie, de pest verspreidde zich heel snel. De epidemie kwam tot stilstand in 1644. De epidemie heeft heel veel mensen het leven gekost. Verder waren er nog vele andere ziekten.
Prostitutie;
Het leven op straat;
Armenzorg;
Positie vrouw;
In de 17e eeuw dacht men nog steeds dat de man superieur was aan de vrouw. De vrouw diende nog steeds het huishouden te verzorgen en zich onderdanig te gedragen. Maar de kerk en de rest van het land keurde het mishandelen van een echtgenoot of vrouw absoluut niet goed. Dit was ook in die tijd een misdaad.
Grootte steden en inrichting steden 17e eeuw;
De Hollandse steden ontwikkelden zich tot een soort voorhavens van Antwerpen, waar graan en hout uit het Oostzeegebied het eerst aankwamen. Ze werden er overgeladen en verder vervoerd op kleinere schepen. Vooral Amsterdam profiteerde hiervan. Waren er omstreeks 1500 in Holland vier grote steden, waren er in de loop van de zestiende eeuw begon Amsterdam te groeien door de handel. De Nederlanden waren vergeleken met de andere Europese landen enorm verstedelijkt.