Hoofdvraag: In welke mate gebeurt de doorstroming vanuit sociale economie naar reguliere economie?
Individuele vraag: Hoe verloopt de doorstroming voor mensen van allochtone afkomst?
In het kader van de opleiding ‘Seminarie van Sociale Problemen’ is deze tekst tot stand gekomen. Dit vak sluit aan bij het vak sociologie van sociale problemen waarin veel werd besproken over vele problemen die onze maatschappij treffen. Als hoofdthema heb ik gekozen voor sociale economie. En als sub thema ‘ De doorstroming naar Reguliere economie.’ . Het probleem van de werkloosheid is een sociaal voelbaar probleem, hoge werkloosheidscijfers brengen veel sociale problemen mee zoals criminaliteit, angst, armoede, onverdraagzaamheid tegen migranten enz. De sociale economie is een sector die de werkloosheidscijfers aanzienlijk doet verminderen, deze sector is speciaal gericht op kansengroepen die moeilijk in de reguliere economie geraken.
Het Recht op volwaardig werk is iets dat universeel gerechtvaardigd wordt. Ieder moet een volwaardige baan kunnen uitoefenen of de kans kunnen krijgen tot toegang op de arbeidsmarkt ongeacht psychische, mentale beperkingen, achtergrond, of scholingsgraad. Door de ongelijke verdeling van onderwijs en kansen worden velen op dit universeel recht uitgesloten. Als toekomstige maatschappelijke werker vind ik het belangrijk om meer te weten over kansengroepen in de sociale economie. Vooral de allochtone groepen die sterk vertegenwoordigd zijn in de sociale tewerkstellingsmaatregelen met het doel op doorstroming naar reguliere economie.
Bedrijven die een winst oogmerk hebben richten zich niet op de sociale noden van hun werknemers. Het gaat meestal over concurrentie en effici??ntie, en hoger productiviteit. Door de hedendaagse ‘online’ maatschappij, wordt arbeid op een andere manier ingericht die bepaalde groepen uitsluit. Bijvoorbeeld wie niet goed met de PC kan werken en geen goed Nederlands spreekt hoort hier niet thuis. Het internet heeft een grote impact gehad op de arbeidsmarkt; de meeste vacatures worden gezocht op allerlei sociale netwerken (bv.linkedin), waar een arena bestaat voor hoogopgeleide werkzoekenden. Hierdoor worden de nieuwkomers en de laag geschoolden uitgesloten. De informatiekanalen van allochtonen zijn ook anders, bijvoorbeeld de meeste van hen lezen niet zo vaak de krant, daardoor hebben ze weinig zoek kanalen om op de reguliere arbeid te kunnen geraken. Er is ook nood aan begeleiding op maat voor migranten, want o.a. sociaal culturele verschillen en taal achterstand belemmeren hun kansen op doorstroming naar reguliere economie
Er is ook discriminatie tegen wie anders gekleurd of, gekleed is of wie een andere taal spreekt. Ik wil graag mezelf verdiepen in deze problematiek, en op zoek gaan naar verklaringen o.a. in cursussen van vorig jaar om deze problematiek beter te kunnen begrijpen.
1. WAT IS SOCIALE ECONOMIE
VOSEC definitie van sociale economie
“De sociale economie bestaat uit een verscheidenheid van bedrijven en initiatieven die in hun doelstellingen de realisatie van bepaalde maatschappelijke meerwaarde vooropstellen en hierbij de volgende basisprincipes respecteren:
Voorrang van arbeid op kapitaal; democratische besluitvorming; maatschappelijke inbedding; transparantie; kwaliteit; duurzaamheid.
Bijzondere aandacht gaat ook naar de kwaliteit van de interne en externe relaties. Zij brengen goederen en diensten op de markt en zetten hun middelen economisch effici??nt in met de bedoeling continu??teit en rentabiliteit te verzekeren.”
1.1. Wetgeving rond sociale economie
1.1.1. Vlaams Beleid
Om het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid vorm te geven, doet de Vlaamse overheid een beroep op haar gemeenschaps- en gewestbevoegdheden. Gemeenschapsbevoegdheden: De gemeenschapsbevoegdheden zijn gerelateerd aan vorming, opleiding en bijstand aan personen, zoals: de sociale promotie; de beroepsomscholing, de beroepsbijscholing en de beroepsopleiding; het beleid inzake mindervaliden, met inbegrip van de beroepsopleiding, de omscholing en de herscholing.
Gewestbevoegdheden: Onder de gewestbevoegdheden valt het eigenlijke tewerkstellingsbeleid. Het betreft hier meer bepaald: de arbeidsbemiddeling (met inbegrip van de erkenning van de uitzendkantoren); de tewerkstellingsprogramma’s (zowel de klassieke tewerkstellingsprogramma’s en werkervaringsprogramma’s als de maatregelen die gericht zijn op doelgroepen); de toepassing van de normen inzake de tewerkstelling van buitenlandse arbeidskrachten
Het Vlaams beleid hanteert de volgende definitie van sociale economie:
“Sociale economie bestaat uit een verscheidenheid van bedrijven en initiatieven die in hun doelstellingen de realisatie van bepaalde maatschappelijke meerwaarden vooropstellen en hierbij de volgende basisprincipes respecteren:
- voorrang van arbeid op kapitaal
- democratische besluitvorming
- maatschappelijke inbedding
- transparantie
- kwaliteit en duurzaamheid.
Bijzondere aandacht gaat ook naar de kwaliteit van de interne en externe relaties. Zij brengen goederen en diensten op de markt en zetten hun middelen economisch effici??nt in met de bedoeling continu??teit en rentabiliteit te verzekeren.”
Overzicht Vlaams beleid m.b.t. sociale economie
- Sociale werkplaatsen
- Arbeidszorg
- Beschutte werkplaatsen
- Fonds Sociale Economie
- Gezinsvriendelijke diensten
- Invoegbedrijven
- Lokale Diensteneconomie
- Ondersteuningsinstrumenten
1.1.2. Federaal Beleid
De federale overheid is bevoegd voor het arbeidsrecht en het sociale zekerheidsrecht (met inbegrip van de werkloosheidreglementering). Het arbeidsrecht is zeer ruim en omvat ondermeer het individuele en collectief arbeidsrecht, de arbeidsreglementering, de reglementering inzake het welzijn op het werk.
Sociale economie valt onder de bevoegdheid van staatssecretaris van Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding Philippe Courard.
De Programmatorische Federale Overheidsdienst (POD) Maatschappelijke Integratie, Armoedebestrijding, Sociale Economie en Grootstedenbeleid staat in voor de administratieve opvolging, het beleidsvoorbereidend werk en de implementatie van het federaal beleid.
In februari 2008 bereikte de zogenaamde ‘Raad der Wijzen’ een akkoord over de staatshervorming. Het eerste pakket bevatte vooral de overdracht van een reeks bevoegdheden naar de deelstaten, onder meer inzake de sociale economie. Deze eerste fase dient op dit moment nog bekrachtigd te worden.
1.1.3. Europees beleid
Met haar mededeling van 3 maart 2010 gaf de Europese Commissie het startsein voor de Europa 2020-strategie. De Europa 2020-strategie is de opvolger van de Lissabonstrategie, die afliep in 2010. De nieuwe strategie van de Europese Unie voor jobs en slimme, duurzame en inclusieve groei zal Europa helpen de crisis te boven te komen en de Europese economie voorbereiden op de komende 10 jaar.
De Europa 2020-strategie is gebaseerd op drie samenhangende en elkaar versterkende prioriteiten: slimme groei ‘ voor een economie op basis van kennis en innovatie; duurzame groei ‘ voor een koolstofarme, concurrerende economie waarin zuinig wordt omgesprongen met hulpbronnen; en groei voor iedereen ‘ voor een economie met veel werkgelegenheid en sociale en territoriale cohesie. De nieuwe strategie is dus toegespitst op de gebieden waar actie nodig is: kennis en innovatie, een duurzamere economie, een hoge werkgelegenheid en sociale insluiting.
1.2. Aanbod Sociale economie
1.2.1. MVO
Maatschappelijke verantwoord ondernemen is wanneer bedrijven zich richten op duurzaamheid in plaats van enkel naar winst te streven. MVO streeft naar een meerwaardecreatie in drie dimensies: de economische, de sociale en de milieudimensie. Dit wordt ook wel de ‘triple P bottomline’ genoemd, waarbij de bedrijfsresultaten op vlak van Profit, People en Planet in acht worden genomen.
Profit: de economische dimensie van ondernemen: de voortbrenging van goederen en diensten met winst als maatstaf voor de maatschappelijke waardering ervan.
People: Het zorg dragen voor de mensen.
Planet: Het zorg dragen voor het milieu door ondernemingen. Bijvoorbeeld door Ecco vriendelijke te produceren.
1.2.2. Invoegbedrijven
Invoegbedrijven zijn ondernemingen die bereid zijn kansengroepen een duurzame tewerkstelling te garanderen met aandacht voor opleiding en begeleiding in een arbeidsomgeving waar maatschappelijk verantwoord ondernemen centraal staat.
Een invoegbedrijf stelt invoegwerknemers tewerk. De invoegwerknemer is: een persoon met hoogstens een diploma HSO die de dag voor zijn aanwerving beantwoordt aan ‘?n van volgende kenmerken: jonger dan 50 jaar en min. 12 maanden inactief, ouder dan 50 jaar en min. 6 maanden inactief, min.6 maand leefloongerechtigd of arbeidsgehandicapt, deeltijds werkzoekende leerling van het deeltijds beroep secundair onderwijs en een dag inactief.
1.2.3. Sociale werkplaatsen
Een Sociale Werkplaats stelt mensen tewerk die gedurende lange tijd geen job vinden in een regulier bedrijf, wiens langdurige inactiviteit op de arbeidsmarkt veelal te wijten is aan gebeurtenissen en problemen in het persoonlijke leven (mentale en fysieke beperkingen, gezondheidsproblemen of een te korte scholing).
De Sociale Werkplaatsen ontvangen voor hun werking 50% overheidsmiddelen en halen 50% van de middelen uit hun eigen economische activiteit.
De rode draad in het begeleidingsproces is competentiemanagement. De werknemers worden dagelijks gecoacht in het ontplooien van hun competenties, zowel op technisch als sociaal vlak. Al ruim 7000 mensen kregen op die manier een volwaardige job met een duurzaam contract in ‘?n van de 97 erkende Sociale Werkplaatsen in Vlaanderen
1.2.4. Decreet maatwerk
De pijler ‘maatwerk bij collectieve inschakeling vanuit sociale economie’ richt zich tot zwakste werkzoekenden en krijgt een plaats binnen deze matrix. Vertrekkend vanuit de noden van de werkzoekende wordt de ondersteuning aan de beschutte werkplaatsen, de sociale werkplaatsen en de invoegmaatregel hierin ondergebracht. De uitgangspunten van het principeakkoord maatwerken, dat begin 2009 gesloten werd tussen de sociale partners en de Vlaamse Regering, worden conform het regeerakkoord in deze pijler vertaald. De poort naar een ‘socialere economie’ staat open.
Binnen deze pijler maken we een onderscheid tussen maatwerkbedrijven en maatwerkafdelingen.
- Maatwerkbedrijven zijn organisaties/ondernemingen die hun kerntaak leggen bij de inschakeling van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en economische activiteiten ontwikkelen om deze doelstelling te realiseren. Een belangrijk criterium om dit te toetsen, zal het aandeel werknemers met een grote afstand tot de arbeidsmarkt binnen de organisatie zijn (er wordt minstens 65% vooropgesteld). De beschutte en sociale werkplaatsen zijn hiervan goede voorbeelden. Maatwerkbedrijven met een hoge populatie personen met een arbeidsbeperking kunnen, in functie van de noden van deze werknemers, bijkomende ondersteuning krijgen om hun kerntaak te realiseren en de nodige infrastructuuraanpassingen te doen.
- Een maatwerkafdeling kan opgericht worden binnen een onderneming die haar kerntaak legt bij haar activiteit, maar wel bereid is om ook de weg naar een socialere economie in te slaan en voor een beperkte groep mensen een kwaliteitsvolle inschakeling te realiseren (minstens 5 VTE wordt vooropgesteld). De invoegbedrijven zijn hiervan een voorbeeld.
1.3. Doelgroep
1.3.1.Kansengroepen
Onder kansengroepen verstaat men categorie??n van personen waarvan de werkzaamheidgraad -het procentueel aandeel van de personen uit de betrokken categorie op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) die effectief werken- lager ligt dan het gemiddelde bij de totale Vlaamse beroepsbevolking. De Vlaamse regering bepaalt jaarlijks, na advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, de nadere omschrijving van deze groepen. Dit zijn voornamelijk allochtonen, langdurig werklozen, laaggeschoolde werklozen, ouderen, arbeidsgehandicapten,…
1.3.2.Allochtonen
Het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomit?? (VESOC) spreekt over ‘allochtoon’ wanneer een persoon niet over de nationaliteit beschikt van een van de landen van de Europese Economische Ruimte (EER) of wanneer ten minste ‘?n ouder of minimum twee grootouders een nationaliteit van buiten de EER hebben (VDAB, 2009: 3).
2. INSTROOM NAAR SOCIALE ECONOMIE VOOR ALLOCHTONEN
2.1.1. Hoe komen ze hier terecht
De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) vormt de toegangspoort tot alle programma’s en moet zij dus de toegangsvoorwaarden toetsen die de wetgever heeft meegegeven. Er zijn verschillende procedures ontwikkeld voor die toetsing, die verschillen van programma tot programma. Soms is het eenvoudig omdat het om administratief (vrij) gemakkelijk meetbare kenmerken gaat (zoals opleidingsniveau en werkloosheidsduur), maar vooral voor drie programma’s, namelijk de beschutte en de sociale werkplaatsen en de arbeidszorg, is een grondigere screening nodig, waarbij soms ook een beroep wordt gedaan op externe instanties.( Jacobs en Samoy, 2010)
2.1.2. voorwaarden
De doelgroep van de sociale werkplaatsen staat het verst af van de arbeidsmarkt. In vergelijking met de andere werkvormen worden hier immers de strengste voorwaarden gesteld, zowel wat betreft opleidingsniveau en inactiviteits- of werkloosheidsduur. Bovendien moet een persoon die in aanmerking wil komen voor een tewerkstelling in een sociale werkplaats te kampen hebben met fysieke, psychische en/of sociale beperkingen en moeilijkheden.
De beoogde doelgroep van werkervaring en de invoegmaatregel zijn ‘sterker’ en zijn bovendien quasi gelijkaardig. WEP+-werknemers moeten minstens 12 of 24 maanden werkzoekend zijn, maar mogen in principe ook hooggeschoold zijn, gezien er geen vereisten inzake opleidingsniveau worden gesteld. De invoegmaatregel richt zich naar werkzoekenden die, naargelang de leeftijd, minstens zes of 12 maanden werkzoekend zijn, en die hoogstens een diploma hoger secundair onderwijs (HSO) hebben behaald. Ook arbeidsgehandicapten die minstens zes maanden werkzoekend zijn komen in aanmerking (Jacobs en Samoy, 2010).
2.1.3. Begeleiding
Invoegbedrijven kunnen beroep doen op een inschakelingscoaching. Deze vormt een extra begeleiding bovenop de al bestaande opleiding die het invoegbedrijf aanbiedt aan haar invoegmedewerkers. Een inschakelingscoach zal de nieuwe invoegmedewerker gedurende maximaal zes maanden begeleiden om de integratie te bevorderen. De Vlaamse startcentra zijn verantwoordelijk voor de verdeling van de coaching. De VDAB wijst de coaching toe aan de begeleidingsorganisaties.Bij andere maatregelen zoals wep is er voldoende begeleiding voorzien. Mensen vanuit andere afkomst worden hierin op maat begeleid door aanbieden van cursus Nederlands, helpen bij sollicitatie gesprekken, vorming geven over hun rechten en plichten.
2.1.4. Verwachtingen
3. DOORSTROMEN NAAR REGULIERE ECONOMIE
3.1.1. Wat is doorstromen
3.1.2. Aantal doorstromingen
3.1.3. Voorwaarden
3.1.4. Hoe ervaren ze de doorstroming
3.1.5. In welke sector komen ze meestal terecht
4. MOGELIJKE UITDAGINGEN DOORSTROOM ALLOCHTONEN
4.1.1. Sociale culturele verklaringen
4.1.2. Taal
De meeste mensen van allochtone afkomst die in de sociale economie hebben taal begeleiding nodig. Bij laag geschoolde allochtone is het niet zo eenvoudig om vlot Nederlands te kunnen spreken, die verhindert ook het doorstroom naar reguliere bedrijven. Het taal ontwikkeling wordt veroorzaakt door de segregatie tussen allochtone en autochtone groepen in de Belgische samenleving. Er is weinig interactie tussen deze groepen en zo worden de allochtonen meer gemarginaliseerde.
Reguliere bedrijven verwachten ook veel van de allochtone werknemers in verband met taal, en zo ontstaat communicatie hindernissen tussen de collega’s en de allochtone werkzoekend. Veel reguliere bedrijven zoeken ook mensen die ‘ Nederlands als Moedertaal’ kennen. Dit sluit de allochtone werkzoekend om voor een dergelijke vacature in aanmerking te komen. Het is ook een impliciete manier van discriminatie tegen de allochtone werkzoekende. Het is een vorm van gatekeeping om de allochtone weg te duwen uit de arbeidsmarkt.
Het is ook zo dat soms allochtone weinig begeleiding krijgen om de taal te leren. In aanvang worden de zogezegd gedwongen om Nederlands te leren. Wie in Belgi?? moet verplicht zogenaamd inburgeringscursus en basis Nederlands taal pakket kunnen volgen, anders verliezen ze hun recht op uitkering enz. Als de mens iets moet doen omdat het verplicht dan ontstaat weinig persoonlijke motivatie om de taal te leren. Ze gaan het gewoon leren voor het behoud van hun uitkering. Het is geen goede manier om deze doelgroep actief te laten participeren in de Belgische samenleving.
Er zijn ook minder kansen voor allochtone om de Nederlandse taal te kunnen oefenen, thuis spreken meeste allochtone hun moedertaal, en ze hebben geen of zeer weinig Belgische vrienden.
4.1.3. Discriminatie
4.1.4. Status incongruentie
Allochtone jongeren worden vaak als ongemotiveerde gezien en minder slim, de media benadrukt meestal de slechte dingen, als een Marokkaan jongere zich slecht gedraagt dan wordt het snel besproken over ‘Alle Marokkanen’. Of als een moslim jongere iets verkeerd deed dan wordt het makkelijker toegewezen aan alle moslims. Dit geeft de allochtone en slecht imago e n worden slecht veroordeeld door de gewone burger die alles geloofd dat ze horen krijgt op het media.
Omdat er van hen verwacht dat ze slechter doen maakt dat ze zo gaat gedragen. Selffulfilling prophecy dus. Meeste allochtone jongeren zijn vanaf middelbare aan slechter richting toegewezen richtingen die minder kans op werk zou geven. Dat maakt dat deze jongeren minder kans op tewerkstelling krijgen in de arbeidsmarkt. Soms maken ze hun secundair niet af door minder motivatie, ze worden door hun leerkrachten meestal niet motiveert en thuis ook. Omdat de ouders zelf meestal niet gestudeerd hebben kunnen ze ook hun jongeren niet helpen bij het huis werk enz.
Er ontbreekt ook rol model figuren. Meeste allochtone in Belgi?? zijn werkzoekend of tewerkgesteld in banen die niemand wou doen. In vergelijking met andere Europeaan landen waarin allochtone zich beter doen in de arbeidsmarkt door gelijke kansen. Het is ook zo dat hoogopgeleide allochtone die naar Belgi?? komen moet hun diploma gelijkstellen en het wordt meestal niet erkend, dus iemand die bijvoorbeeld in Pakistan een arts was is gevlucht door oorlog, kan in Belgi?? geen arts zijn maar moet poetsen bijvoorbeeld. Er is op zich niets verkeerd met poetsen maar dat is meestal demotiverend voor deze mensen.
4.1.5. Geslacht
Allochtone mannen stromen makkelijker door dan allochtone vrouwen. Onder ander omdat veel allochtone gezinnen traditioneel takken verdelen, vrouwen moeten het huishouden doen en de mannen gaan werken. Er zijn ook weinig mogelijkheden voor allochtone vrouwen behalve poetsen, meeste allochtone vrouwen zijn tewerkgesteld in de diensten cheques. Die zorgt dat er veel allochtone vrouwen in de arbeids markt die dezelfde functie wilden oefenen en dat maakt de concurrentie voor dit huishoudelijke werk groter tegen een minder arbeid bereid allochtone vrouwelijke bevolking.
4.1.6. cijfers doorstroom allochtonen
5. LINK MET CURSUSSEN
5.1.1. Sociologie sociale problemen
Wanneer mensen van andere afkomst in een nieuw land zich vestigen zijn er voordelen en nadelen voor het land van afkomst en het nieuw land. Door de toenemende vergrijzing en ontgroening zijn mensen van andere afkomst nodig in de arbeidsmarkt. In tegenstelling tot de autochtone bevolking zijn allochtonen die afkomstig zijn van buiten Europa gemiddeld jonger. Deze populatie kent nog slechts weinig vergrijzing (Lacante,Almaci, Van Esbroeck, Lens & De Metsenaere, 2007: 9; Neels & Stoop, 2000: 6; Corluy &Verbist, 2010: 4-5). Dit zorgt ervoor dat deze bevolkingsgroep voor een groot deel bestaat uit mensen op beroeps actieve leeftijd en dus een groot aandeel potenti??le werkkrachten bevat. Maar toch zijn de werkloosheid cijfers vooral groter bij allochtonen, In Brussels neemt het aantal werkloosheid toe. Dit brengt mee onveiligheid en onverdraagzaamheid tussen de allochtonen en autochtonen. Mensen van allochtonen afkomst zijn meestal de slachtoffers van discriminatie en hoge verwachtingen. Ze worden snel door de media en politici de vingers verwijzen.
Er is ook ruimtelijke breuklijnen tussen de allochtonen en autochtonen. De allochtonen wonen bij mekaar en de autochtone zijn ontvlucht van de groter steden. Dit cre??ert toenemende onwetendheid tussen de twee groepen. Enkel als men samen wonen of dichtbij elkaar wonen, kunnen ze elkaar beter begrijpen. De Allochtone jongeren hebben thuis geen rol model en op school worden ze afgezonderd in allochtone scholen en dat belemmerd hen om zich te integreren en hun weg te kunnen vinden in Belgi??. Deze allochtone jongeren worden meestal getikeerd en geassocieerde met crimineel gedrag dan kan de hoge cijfers van ondervertegenwoordiging van allochtone jongeren in hoger onderwijs verklaren.
5.1.2. Sociale economische vraagstukken
5.1.3. Methodiek maatschappelijke activering
7. BESLUIT
8. BIBLIOGRAFIE
Corluy vincent, V. G. (2010). Inkomen en diversiteit:onderzoek naar inkomenspositie van migranten in Belgie. Antwerpen: Centrum voor sociale beleid.
Decreet invoegbedrijven. (sd). Opgehaald van Codex Vlaanderen.
Decreet sociale werkplaatsen. (sd). Opgehaald van Juridat.
Drees, J. G. (1998). The Meaning of ‘Social Entrepreneurship’.
Jacobs Laura, H. V. (2012). Doorstrom van doelgroep werknemers uit de sociale inschakelingseconomie. Leuven: Steunpeunt werk en Sociale Economie.
Jacobs, S. (2010). De Vlaamse sociale inschakelingseconomie vandaag: een varhaal van groeien en hervormen. Acco, Leuven: steunpunt WSE.
Jaspers Geert, V. S. (2009). Het ABC van de sociale economie. Castermans Geert, Vosec.
L Lauwereys, N. M. (2000). Sociale tewerkstelling in vlaanderen: doelgroepbereik, kwaliteit en doelmatigheid. LEUVEN: HIVA.
Nicaise, I. (2001). Sociale Inschakelingseconomie- Sociale tewerkstelling. Leuven: Hiva.
overheid, V. (2008). Lokale overheden en sociale economie:partners in maatschappijke verantwoord onderneming. Brussel.
Regelgeving sociaal economie. (sd). Opgehaald van www.vlamsparlement.be.
Sannen Leen, C. S. (2011). Duurzame tewerkstelling van mensen in armoede: uitdagingen en remedies voor beleid, werknemers en werkgevers. LEUVEN: HIVA .
Sannen leen, v. r. (2011). Klantgerichte, integrale trajectbegeleding voor werkzoekende in armoede. Leuven: Hiva.
Smit aukje, v. g. (2009). Sociale economie in 2020. TNO.
Van den Bossche, F. (2009). Beleid nota 2009-2014. Vlaamse regering.
vdab, s. (2009). Allochtonen op de vlaamse arbeidsmarkt. Brussel: Vdab.
Veerle, V. d. (2010). Hoogopgeleide allochtonen van turkse en marokkaanse afkomst met een belgische diploma:Knelpunten bij de doorstroming naar de arbeidsmarkt. Antwerpen: UA.
Vosec. (sd). Opgeroepen op November 18, 2013, van www.sociaaleconomie.be/definitie.
Vosec. (sd). Invoegbedrijven. Opgeroepen op 11 18, 2013, van ww.socialeeconomie.be/invoegbedrijven.